Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 050624 verzakking door bemalingswerkzaamheden; afzinkkelder-arrest; aansprakelijkheid ondanks voorzorgsmaatregelen en zorgvuldige uitvoering

RBROT 050624 verzakking door bemalingswerkzaamheden; afzinkkelder-arrest; aansprakelijkheid ondanks voorzorgsmaatregelen en zorgvuldige uitvoering

4De beoordeling

4.1.

Het primaire geschilpunt tussen partijen betreft de vraag of BAM en Evides aansprakelijk zijn voor de bodemdaling die het gevolg is van de bemalingswerkzaamheden van BAM. Tussen partijen is niet in geschil dat de grond van de percelen van [eiser 1] c.s. is gedaald als gevolg van de werkzaamheden van BAM, maar zij verschillen wel van mening over de vraag in welke mate van een bodemdaling als gevolg van die werkzaamheden sprake is, omdat ook zonder die werkzaamheden de grond van de percelen zou zijn gedaald.

Primaire grondslag; onzorgvuldige werkwijze

4.2.

Primair stellen [eiser 1] c.s. dat BAM onzorgvuldig en dus onrechtmatig jegens [eiser 1] c.s. hebben gehandeld. Evides is volgens BAM en Evides op grond van artikel 6:171 BW mede aansprakelijk, nu het werk is uitgevoerd in het kader van het bedrijf van Evides, namelijk de verzorging van de (drink)watervoorziening en de bij [eiser 1] c.s. opgetreden schade is ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen van BAM.

4.3.

BAM en Evides betwisten dat zij bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden onzorgvuldig hebben gehandeld. Zij voeren aan dat zij alle vereiste voorzorgsmaatregelen hebben genomen. Van een onrechtmatige daad is, aldus BAM en Evides, dan ook geen sprake.

4.4.

[eiser 1] c.s. hebben aangevoerd dat de in acht te nemen zorgplicht van een aannemer in zijn algemeenheid meebrengt dat de aannemer voor aanvang van de in dit geval omvangrijke bemaling i) onderzoek doet naar de staat en aard en kwetsbaarheid van de percelen, wegen, bestrating en bebouwing in de nabijheid van de plaats waar het werk wordt uitgevoerd, teneinde na te gaan of de daaruit voortvloeiende bevindingen aanleiding geven tot aanpassing van het uit te voeren werk, en ii) een nulmeting verricht met betrekking tot de eventueel reeds aanwezige schade aan die percelen, wegen, bestrating en bebouwing dan wel reeds aanwezige verzakking. Volgens [eiser 1] c.s. heeft BAM geen voorafgaand onderzoek gedaan naar de bouwkundige staat van de op de percelen staande woonhuizen en de fundering daarvan, en ook geen nulmeting verricht met betrekking tot eventueel aanwezige schade aan de (bestrating van de) percelen voordat met de bronbemaling werd begonnen. Ook is geen sprake geweest van schouw (na-opname) na afloop van het werk.

4.5.

BAM en Evides hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat zij voldoende zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat zij derhalve de jegens [eiser 1] c.s. in acht te nemen zorgplicht niet hebben geschonden. Zij hebben deskundigen, meer in het bijzonder Antea, ingeschakeld voorafgaande aan de bemalingswerkzaamheden om de risico’s die verbonden zijn aan het uitvoeren van deze werkzaamheden in te schatten. Het feit dat er geen nulpuntmetingen zijn gedaan en geen na-opnames, is daarbij niet relevant, omdat die metingen niet zouden hebben voorkomen dat bodemdaling (en daardoor mogelijk schade) zou intreden als bemaald zou worden.

4.6.

In het vlak voor de mondelinge behandeling door [eiser 1] c.s. ingebrachte rapport van Adinex wordt er melding van gemaakt dat BAM en Evides – als alternatief voor de toegepaste ‘deepwell-bemaling’ – hadden kunnen overwegen om ‘onderwaterbeton’ toe te passen. De argumenten van Lengkeek tegen toepassing van deze alternatieve werkwijze acht Adinex “weinig valide”. BAM en Evides hebben op de mondelinge behandeling aangegeven dat zij op het rapport van Adinex zouden willen reageren, als dat nodig mocht zijn. De rechtbank acht dat niet nodig, omdat Adinex in haar rapport heeft vermeld dat de extra kosten van dit alternatief € 750.000,00 zouden bedragen. Ook gelet op de financiële omvang van de aan BAM gegeven opdracht zijn dit dermate hoge kosten dat van BAM en Evides niet gevergd mag worden dat deze gemaakt hadden moeten worden ter voorkoming van de (door Antea ingeschatte) minimale kans op verzakking van de bodem door de voorgenomen bemaling.

4.7.

Ten slotte acht de rechtbank van belang dat Adinex onderkent dat er voor BAM geen mogelijkheden waren om bij de keuze van deepwellbemaling het optreden van mogelijke schade door verzakking te voorkomen. Adinex onderschrijft de visie van Evides/Lengkeek dat retourbemaling bij de inzet van deepwellbemaling weinig effectief is en tevens qua uitvoering in technisch opzicht tot problemen kan leiden. Ook schrijft Adinex in haar rapport dat BAM niet verweten kan worden na de melding van de verzakkingen niet te besluiten om het debiet van de deepwellbemaling te verlagen, omdat dan het risico voor het ‘opbarsten’ van de bouwkuipbodem zou toenemen, waarbij het geen optie was om het werk te staken.

4.8.

De conclusie is dat BAM niet aansprakelijk wordt gehouden voor de door [eiser 1] c.s. gestelde schade voor zover daaraan de stelling ten grondslag is gelegd dat BAM en Evides onzorgvuldig hebben gehandeld. Daarmee kan in het midden blijven of Evides op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk is. De vraag die resteert, is of dit betekent dat BAM en Evides van aansprakelijkheid voor iedere schade van [eiser 1] c.s. voor zover deze is veroorzaakt door de bemalingswerkzaamheden zijn gevrijwaard. De rechtbank beantwoord die vraag ontkennend. Zij overweegt daartoe het hiernavolgende.

Subsidiaire grondslag; risico op schade is verwezenlijkt

4.9.

Op de zitting hebben [eiser 1] c.s. een beroep gedaan op het arrest HR 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17 (afzinkkelder-arrest). BAM en Evides hebben betwist dat dit arrest op de onderhavige zaak van toepassing is. In de rechtsoverwegingen 3.2.2 en 3.2.3 van dit arrest overweegt de Hoge Raad:

“3.2.2 Uit hetgeen het hof in rov. 2.6.3 van zijn arrest heeft vastgesteld (zie hiervoor in 2.4) volgt dat aan de bouwwerkzaamheden van Multi een aanmerkelijk risico verbonden was dat aan het pand van [eiseres 1] schade zou worden toegebracht, ook indien maatregelen ter voorkoming van schade werden getroffen en de werkzaamheden zorgvuldig werden uitgevoerd. Waar dit risico zich vervolgens heeft verwezenlijkt, kan niet zonder meer worden aanvaard dat [eiseressen] de daardoor veroorzaakte schade dienen te dragen. Hierbij is van belang dat de werkzaamheden in het belang van (de opdrachtgever van) Multi werden uitgevoerd en voor [eiseressen] geen voordeel opleverden, dat de schade van [eiseressen] niet zonder meer behoort tot hetgeen door een derde in het maatschappelijk verkeer moet worden geduld bij bouwwerkzaamheden van een ander, en dat het veeleer op de weg van Multi lag om zich tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren. Het uitvoeren van deze werkzaamheden door Multi met schade aan het pand van [eiseres 1] tot gevolg, kan daarom een onrechtmatige daad opleveren die verplicht tot vergoeding van de schade die daarvan het gevolg is. 3

3.2.3

De onderdelen slagen dan ook voor zover zij klagen dat het hof heeft miskend dat ook wanneer Multi bij de voorbereiding en uitvoering van de bouwwerkzaamheden voldoende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van schade aan zaken van derden en de werkzaamheden op zorgvuldige wijze heeft uitgevoerd, zij aansprakelijk kan zijn voor de schade die [eiseressen] door de bouwwerkzaamheden hebben geleden.”

4.10.

De rechtbank is van oordeel dat deze overwegingen van de Hoge Raad op de onderhavige zaak kunnen worden toegepast.

4.11.

Hoewel BAM en Evides dit ter zitting hebben betwist, kan in de eerste plaats worden vastgesteld dat sprake is van een situatie waarbij een aanmerkelijk risico bestond op het ontstaan van schade aan gebouwen en terreinen van [eiser 1] c.s., ook als de werkzaamheden zorgvuldig zouden worden uitgevoerd. Bij voorbaat stond vast dat door de werkzaamheden van BAM een direct intredende bodemdaling van tenminste een of meer centimeters zou plaatsvinden in de gebieden in de directe nabijheid van het werk. Het werk bestond uit een omvangrijke bemaling en afvoer van grondwater. Deze werkzaamheden waren, zoals Evides in haar brief van 15 januari 2019 ook met zoveel woorden aangeeft, ingrijpend voor wat betreft de verlaging van de grondwaterstand (zie onder 2.5). Onjuist is de aanname van BAM en Evides dat “de panden” niet op staal gefundeerd waren en dat daarom geen schade aan die panden te verwachten was. Dat gold in elk geval niet voor de kelder en de garage van [adres 1] .

4.12.

Voorafgaande aan de werkzaamheden hebben BAM en Evides zich gerealiseerd dat de bemalingswerkzaamheden tot schade aan opstallen in de nabijheid van de werkzaamheden door daling van het maaiveld zou kunnen leiden. Antea heeft in haar rapportage van 18 oktober 2017 (zie onder 2.3) onder meer opgemerkt:

“De bemalingswerkzaamheden vinden plaats in een gebied, waarbinnen een deklaag bestaande uit zettingsgevoelige grondsoorten aanwezig is. Het is dan ook aannemelijk dat er zettingen op zullen treden als gevolg van de grondwateronttrekking.”

Op pagina 21 van dit rapport wordt verder opgemerkt:

“In het gebied waar de stijghoogte met meer dan 0,75 m wordt verlaagd blijken zettingen meer dan 10 mm mogelijk te zijn. Indien er in dit gebied panden met een fundering op staal aanwezig zijn, is zettingsschade niet uit te sluiten. Aanbevolen wordt om de funderingswijze van de panden binnen de 0,75 m verlagingscontour te inventariseren en indien er op staal gefundeerde panden binnen het invloedsgebied aanwezig zijn een bouwkundige vooropname uit te voeren en eventueel hoogtemetingen uit te voeren. In figuur 4.1 is de ligging van dit gebied weergegeven. Aangezien het zettingsverloop als gevolg van de bemaling gelijkmatig is, is het risico op schade aan wegen en kabels en leidingen als gevolg hiervan onwaarschijnlijk.”

4.13.

Door BAM en Evides is niet bestreden dat de percelen van [eiser 1] c.s. zich bevinden binnen het gebied met een stijghoogteverlaging van meer dan 0,75 m. Daarmee staat vast dat voor zover bebouwing aanwezig is die op staal gefundeerd is, een kans op zettingsschade niet was uit te sluiten. Op p. 37 van het rapport van Antea wordt dit herhaald.

4.14.

De Hoge Raad heeft in het afzinkkelder-arrest geen definitie opgenomen van hoe hoog het risico op schade moet zijn om als ‘aanmerkelijk’ te worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval, in elk geval voor wat betreft gebouwen in de nabijheid van het werk die niet op palen waren gefundeerd, zoals de kelder en de garage van [adres 1] ) van een dergelijk aanmerkelijk risico op schade worden gesproken om reden dat Antea klip en klaar heeft aangegeven dat de kans op zettingsschade aan opstallen niet is uit te sluiten. Daar komt bij dat zettingsschade ook kan optreden als een bodemdaling gevolgen heeft voor aansluitingen tussen wel onderheide gebouwen en niet onderheide terreinen. Uit de overgelegde foto’s kan worden afgeleid dat met name bij de aansluiting van de bestrating op de gebouwen van [eiser 1] c.s. die op palen zijn gefundeerd hoogteverschillen zijn ontstaan. Voldoende aannemelijk is dat in elk geval een deel van die hoogteverschillen zijn ontstaan door de bodemdaling die een gevolg is van de bemalingswerkzaamheden van BAM. Ook daardoor kan schade zijn opgetreden aan bijvoorbeeld riolering, zoals ook op enkele foto’s te zien is. Ook zulke schade is voorzienbaar bij een bodemdaling van tussen iets meer dan 1 cm en iets meer dan 2 cm, waarvan Antea voorafgaande aan de werkzaamheden nog uitging.

4.15.

Een bijkomende omstandigheid die meebrengt dat BAM en Evides aansprakelijk moeten worden geacht op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen in het afzinkkelder-arrest is dat de bemalingswerkzaamheden van BAM veel langer hebben geduurd dan gepland, waardoor de bodemdaling als gevolg van de bemalingswerkzaamheden aanzienlijk meer is geweest dan de door Antea ingeschatte ruim 1 tot ruim 2 cm. Door de langere duur van de werkzaamheden heeft zich een (aanzienlijk) grotere daling van de grond voorgedaan dan was verwacht (de daling is volgens de berekeningen bijna verdubbeld: 24 tot 43 mm) en daardoor is het risico op schade als gevolg van een zodanige daling van de grond dus alleen maar toegenomen.

4.16.

Het verweer van BAM en Evides dat de bodemdaling sowieso zou zijn ingetreden en dus van schade geen sprake kan zijn, gaat niet op. De daling van de bodem is in elk geval eerder ingetreden dan het geval zou zijn als alleen een natuurlijke zakking aan de orde zou zijn. Dat betekent dat [eiser 1] c.s. eerder dan voor hen nodig zou zijn geweest als zij alleen met dalingen van de bodem geconfronteerd zouden zijn als gevolg van natuurlijke oorzaken maatregelen moet nemen om de nadelige gevolgen van die daling weg te nemen. Dat zijn kostenposten die als schade kunnen worden gekwalificeerd.

4.17.

In navolging van het afzinkkelder-arrest kan naar het oordeel van de rechtbank dus worden gezegd dat voor zover er schade bij [eiser 1] c.s. is ontstaan als gevolg van de bemalingswerkzaamheden van BAM het niet aanvaardbaar is dat die schade voor rekening en risico van [eiser 1] c.s. komt. De overige omstandigheden die de Hoge Raad in zijn overwegingen in het arrest noemt, doen zich in de onderhavige zaak eveneens voor: 1) het werk werd uitsluitend in het belang van Evides (en BAM) uitgevoerd, 2) voor [eiser 1] c.s. leverde dat geen voordeel op en 3) de schade die [eiser 1] c.s. mogelijk door de bodemdaling, veroorzaakt door de werkzaamheden van BAM, hebben geleden, behoort niet zonder meer tot hetgeen [eiser 1] c.s. in het maatschappelijk verkeer zouden moeten dulden bij werkzaamheden als de onderhavige en ten slotte 4) lag het op de weg van in dit geval Evides, die dat feitelijk ook heeft gedaan, om zich tegen aansprakelijkheid voor het toebrengen van schade aan derden te verzekeren

4.18.

De conclusie is dat BAM en Evides aansprakelijk worden gehouden voor de schade voor zover deze bij [eiser 1] c.s. is ontstaan als gevolg van de uitgevoerde bemalingswerkzaamheden van BAM, ook al hebben BAM en Evides bij de voorbereiding en de uitvoering van de werkzaamheden voldoende maatregelen genomen ter voorkoming van schade aan zaken van derden en de werkzaamheden verder op zorgvuldige wijze uitgevoerd. De vordering onder I (verklaring voor recht) is daarom toewijsbaar. ECLI:NL:RBROT:2024:5358