Gemeensch. Hof van Justitie 280111 wettelijk vertegenwoordiger (en vertegenwoordigde) gebonden aan vaststellingsovereenkomst, invloed bijstand van advocaat
- Meer over dit onderwerp:
Gemeensch. Hof van Justitie 280111 wettelijk vertegenwoordiger (en vertegenwoordigde) gebonden aan vaststellingsovereenkomst, invloed bijstand van advocaat
6. Beoordeling in de hoofdzaak
6.1 Geen grieven zijn gericht tegen de feitenvaststelling in het bestreden vonnis, onder rechtsoverwegingen 2a tot en met 2e. Die vaststelling komt het Hof ook juist voor, zodat het bij de beoordeling daarvan zal uitgaan.
6.2 Verder staat tussen partijen, als blijkend uit productie 1 bij de conclusie van antwoord, vast dat voorafgaand aan de door het GEA in rechtsoverweging 2e weergegeven bepalingen de volgende considerans in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
Whereas [X] and claimants were involved in a car accident in May, 2003 in Cole Bay, Sint Maarten, and whereas a police report of the Traffic Department of Sint Maarten had alleged that [X] is legally responsible for same accident;
Whereas claimants allege to have sustained very serious damages pursuant to same accident consisting of material and immaterial damages.
Whereas the alleged immaterial damages entail: physical en psychological trauma, shock, the existence of a coma condition during various weeks with claimant sub 3 and currently non-definable future damages.
Whereas according to the most recent medical prognosis claimant sub 3 has a more than reasonable chance to suffer lifetime partial paralysis.
Whereas [X] is desirous to offer by means of a full and final settlement payment to claimants.
Whereas claimants are desirous to accept mentioned payment as a full and final compensation for any and all current and future material and immaterial damages (to be) suffered by claimants.
6.3 De tweede en derde grief zijn gericht tegen de honorering door het GEA van het beroep van [X] op de vaststellingsovereenkomst. [wettelijk vertegenwoordigster] doet daartoe een beroep op de (algemene) beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid en op onvoorziene omstandigheden waarin zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer aan de overeenkomst kan worden gehouden, en op de stelling dat [X] bij het aangaan van de vaststellingovereenkomst misbruik zou hebben gemaakt van de fragiele positie van [wettelijk vertegenwoordigster].
6.4 [wettelijk vertegenwoordigster] heeft niet voldoende onderbouwd waaruit de onvoorziene omstandigheden bestaan zouden hebben. Het in de toelichting op de grieven genoemde ongevalsgevolg van een levenslange halfzijdige verlamming bij het kind van [wettelijk vertegenwoordigster] kan als zodanig niet gelden, mede nu uit de vierde overweging van de considerans blijkt dat de kans hierop bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst is meegewogen. Ook het beroep op de (algemene) beperkende werking van de redelijkheid en de billijkheid is niet (voldoende) onderbouwd.
6.5 De gestelde fragiele positie van [wettelijk vertegenwoordigster] het misbruik daarvan door [X] zijn kennelijk onderbouwd met de stelling dat overeenkomst kort na het incident is aangegaan toen de emoties nog hoog waren. Mede in het licht van de feiten dat het ongeval heeft plaatsgevonden op 18 mei 2003 terwijl de vaststellingsovereenkomst is aangegaan op 3 juli 2003 en [wettelijk vertegenwoordigster] werd bijgestaan door een advocaat, is dit een onvoldoende onderbouwing. Voor zover de stelling dat [wettelijk vertegenwoordigster] geen Nederlands en Engels spreekt als zodanig is bedoeld, geldt dat die omstandigheid in ieder geval niet als een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW is aan te merken, te meer nu zij bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat.
6.6 Voor zover met de stelling dat [wettelijk vertegenwoordigster] geen afstand van enig recht heeft willen doen en het Engels en Nederlands niet machtig is of met de stelling dat het betaalde bedrag geen recht doet aan de schade, bedoeld is een beroep op dwaling te doen, geldt het volgende. Een beroep op dwaling ten aanzien van het aangaan van een vaststellingsovereenkomst is maar beperkt mogelijk. In beginsel kan dat beroep niet worden gedaan ten aanzien van datgene waarover onzekerheid bestond maar alleen ten aanzien van hetgeen [wettelijk vertegenwoordigster] en [X] als zeker en onbetwist aan de vaststellingovereenkomst ten grondslag hebben gelegd (zie HR 15 november 1985, NJ 1986, 228). Het door [wettelijk vertegenwoordigster] aangevoerde is onvoldoende voor een succesvol beroep op dwaling, mede omdat zij bij het aangaan van de vaststellingovereenkomst werd bijgestaan door een advocaat. Aan de bij pleidooi aangevoerde stellingen op dit punt wordt voorbijgegaan nu deze in strijd met de goede procesorde zijn ingebracht. De tweede en derde grief falen. LJN BT2493