HR 121018 vso afgesloten zonder hulp bbh vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden; art. 81 lid 1 RO
- Meer over dit onderwerp:
HR 121018 vso afgesloten zonder hulp bbh vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden; art. 81 lid 1 RO
2 Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het hof heeft EMC beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor EMC mede door mr. A. Stortelder.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3 Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. ECLI:NL:HR:2018:1903
Conclusie A-G Hartlief strekt eveneens tot verwerping: ECLI:NL:PHR:2018:785
Daaruit:
3.49
De kern van de redenering van het hof is dat EMC niet mocht overgaan tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, omdat in het onderhavige geval sprake was van ernstige gevolgen na een ernstige medische fout, [verweerder] bij de vaststellingsovereenkomst zou worden benadeeld en [verweerder] niet werd bijgestaan door een ter zake kundige raadsman, terwijl letselschadeberekening juist ingewikkelde materie is, zeker in een geval als het onderhavige waarin de schade op jonge leeftijd is ontstaan en sprake is van vele parameters, waarbij een kleine verschuiving grote consequenties kan hebben. Anders dan EMC in het kader van subonderdeel 1.3. betoogt, kunnen deze schakels in ’s hofs redenering, in onderlinge samenhang, zijn oordeel, dat EMC in redelijkheid niet mocht overgaan tot het sluiten van een finale vaststellingsovereenkomst met [verweerder] zonder dat hij werd bijgestaan door een kundig raadsman, dragen. Te bedenken valt daarbij dat de behandeling van letselschadezaken zich niet zonder reden heeft ontwikkeld tot een erkend specialisme in de advocatuur en dat zelfs voor letselschadespecialisten de afwikkeling van ernstige letselschade van jonge slachtoffers die met blijvende ongevalsgevolgen worden geconfronteerd, geen standaardwerk is. Het bestreden oordeel is wat mij betreft onjuist noch onbegrijpelijk, ook niet in het licht van de in het kader van het subonderdeel genoemde en door EMC in hoger beroep aangedragen ‘essentiële’ stellingen.