Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 260214 vliegramp Faro; geen dwaling mbt vaststellingsovereenkomsten met Martinair

Rb Amsterdam 260214 vliegramp Faro; geen dwaling mbt vaststellingsovereenkomsten met Martinair

3 Het geschil
in de zaak 13-40
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht verklaart dat Martinair onjuiste en onvolledige mededelingen heeft gedaan omtrent de toedracht van het ongeval en omtrent de conclusies van de oorzaak van het ongeval;
2. voor recht verklaart dat [eiser] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst door de onjuiste voorstelling van zaken door Martinair;
3. verklaart dat de vaststellingsovereenkomst niet zal worden vernietigd, maar dat deze zal worden gewijzigd en dat het geleden nadeel zal worden opgeheven;
4. voor recht verklaart dat Martinair tegenover [eiser] aansprakelijk is voor de volledige door hem geleden schade als gevolg van het ongeval;
5. voor recht verklaart dat Martinair tegenover [eiser] bewust roekeloos heeft gehandeld;
6. Martinair veroordeelt tot vergoeding van alle door [eiser] geleden schade, gemaakte kosten en gederfde interesten, op te maken bij staat;
7. Martinair veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van AvioConsult en de werkzaamheden van Qualimax B.V., inclusief het loon van de ingeschakelde deskundigen;
8. Martinair veroordeelt tot betaling aan [eiser] van nakosten.
[eiser] vordert voldoening van het een en ander binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, vermeerderd met wettelijke rente over de door [eiser] geleden schade, kosten van (het loon van) de deskundigen, de proceskosten en nakosten en vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 december 1992, indien de proceskosten niet binnen deze termijn zijn voldaan, en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding.

in de zaak 13-489
3.2.
[eiseres] vordert – voor zover voor de hoofdzaak van belang – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. voor recht verklaart dat Martinair onjuiste en onvolledige mededelingen heeft gedaan omtrent de toedracht van het ongeval en omtrent de conclusies van de oorzaak van het ongeval;
2. voor recht verklaart dat [eiseres] heeft gedwaald bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst door de onjuiste voorstelling van zaken door Martinair;
3. verklaart dat de vaststellingsovereenkomst niet zal worden vernietigd, maar dat deze zal worden gewijzigd en dat het geleden nadeel zal worden opgeheven;
4. voor recht verklaart dat Martinair tegenover [eiseres] aansprakelijk is voor de volledige door haar geleden schade als gevolg van het ongeval;
5. voor recht verklaart dat Martinair tegenover [eiseres] bewust roekeloos heeft gehandeld;
6. Martinair veroordeelt tot vergoeding van alle door [eiseres] geleden schade, gemaakte kosten en gederfde interesten, op te maken bij staat;
7. Martinair veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van AvioConsult en de werkzaamheden van Qualimax B.V., inclusief het loon van de ingeschakelde deskundigen;
8. Martinair veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van nakosten.
[eiseres] vordert voldoening van het een en ander binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, vermeerderd met wettelijke rente over de door [eiseres] geleden schade, kosten van (het loon van) de deskundigen, de proceskosten en nakosten en vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 december 1992, indien de proceskosten niet binnen deze termijn zijn voldaan, en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding.

de grondslagen van de vorderingen in de beide zaken
3.3.
[eiser] en [eiseres] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zij, als gevolg van een door Martinair teweeg gebrachte onjuiste voorstelling van zaken, hebben gedwaald bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomsten (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a en b BW). Zo heeft Martinair onjuiste mededelingen gedaan over de toedracht van het ongeval terwijl er bij Martinair zekerheid bestond over de schuldvraag en de toedracht van het ongeval. Hoewel zij over deze informatie beschikte, heeft Martinair deze informatie ook niet met [eiser] en [eiseres] gedeeld. 
In plaats van vernietiging van de vaststellingsovereenkomsten, dient (overeenkomstig artikel 6:230 lid 2 BW) wijziging van de vaststellingsovereenkomsten plaats te vinden. Martinair dient, na wijziging van de vaststellingsovereenkomsten, de door [eiser] en [eiseres] geleden schade volledig te vergoeden.

3.4.
Martinair voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling in de beide zaken
4.1.
Nu de vorderingen en de (feitelijke en juridische) grondslagen in de gevoegde zaken gelijkluidend zijn en de daartegen aangevoerde verweren op de belangrijkste onderdelen gelijkluidend zijn, bestaat er aanleiding de zaken gezamenlijk te beoordelen.

Rechtsmacht
4.2.
Vastgesteld wordt dat meerdere eisers woonplaats buiten Nederland hebben, zodat de zaak een internationaal karakter heeft. Partijen gaan ervan uit dat de rechtbank op de voet van artikel 31 Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 12 oktober 1929, zoals gewijzigd bij het Haags Protocol uit 1955 (hierna: het Verdrag van Warschau) rechtsmacht toekomt. De rechtbank zal partijen hierin volgen.

Dwaling
4.3.
Tussen partijen staat vast, dat de afzonderlijke eisers (met uitzondering van [eiser 4]) en Martinair een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW hebben gesloten. De te beantwoorden vraag in de onderhavige procedure is, of [eiser] en [eiseres] de vaststellingsovereenkomst met een beroep op dwaling kunnen aantasten.

4.4.
Artikel 6:228 BW bepaalt – onder meer – dat een overeenkomst die onder invloed van dwaling is aangegaan en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder a BW) of indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW). [eiser] en [eiseres] hebben hun vorderingen op deze twee dwalingsgronden gebaseerd.

4.4.1.
Het beroep op dwaling van [eiser] en [eiseres] heeft betrekking op een bijzondere soort overeenkomst, een vaststellingsovereenkomst. Vooropgesteld wordt, dat in zijn algemeenheid een vaststellingsovereenkomst strekt tot voorkoming of beëindiging van een onzekerheid of geschil langs contractuele weg, buiten de rechter om. Met de vaststellingsovereenkomst proberen de partijen zekerheid te verkrijgen ten aanzien van feiten of omstandigheden waarover getwist werd of onzekerheid bestond. [eiser], [eiseres] en Martinair hebben dit blijkens de tekst van hun vaststellingsovereenkomst (zie hiervoor onder 2.7, 2.8 en 2.9) onderkend. In de verschillende vaststellingsovereenkomsten wordt immers bepaald dat tussen de partijen bij de betreffende vaststellingsovereenkomst een geschil is ontstaan omtrent aard en omvang van de aansprakelijkheid voor het ongeval en over de als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade, dat de betreffende passagier dan wel nabestaande voornemens was een gerechtelijke procedure aan te spannen en dat de partijen het geschil door middel van de vaststellingsovereenkomst wilden beëindigen.

4.4.2.
De aard van de vaststellingsovereenkomst, namelijk dat daarmee een geschil tot een einde wordt gebracht, brengt met zich dat de rechter bij de toepassing van de dwalingsregeling terughoudendheid dient te betrachten. Bij een vaststellingsovereenkomst geldt dat – zoals ook [eiser] en [eiseres] hebben onderkend – een beroep op dwaling niet wordt gehonoreerd, wanneer de dwaling betrekking heeft op omstandigheden waaromtrent onzekerheid of geschil bestond. De vaststelling dient er nu juist toe om deze onzekerheid of dit geschil te beëindigen. In de onderhavige zaak hebben [eiser] en [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat zij hebben gedwaald omtrent de oorzaak van het ongeval. Tussen partijen staat echter vast, zoals ook door Martinair onbetwist naar voren is gebracht, dat nu juist over de oorzaak van het ongeval en de schuldvraag onzekerheid bestond en dat hierover een geschil bestond. Partijen hebben – zoals [eiser] en [eiseres] bij dagvaarding randnummer 8.4.6 hebben erkend – bedoeld met de vaststellingsovereenkomst aan de onzekerheid dienaangaande een einde te maken. Gelet op de hiervoor weergegeven maatstaf, kan het beroep op dwaling om deze reden in beginsel niet slagen.

4.4.3.
Het oordeel onder 4.4.2 wordt niet anders door de stelling van [eiser] en [eiseres] dat gedwaald is in de uitgangspunten die aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag zijn gelegd en die achteraf – volgens [eiser] en [eiseres] – onjuist zijn gebleken. [eiser] en [eiseres] hebben onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke aan de vaststellingsovereenkomst ten grondslag liggende uitgangspunten zij bedoelen. [eiser] en [eiseres] hebben in zoverre niet aan hun stelplicht voldaan. 
Voor zover [eiser] en [eiseres] bedoelen dat beide partijen als vaststaand hebben aangenomen dat het ongeval door ‘windshear’ werd veroorzaakt en dat de bemanning geen verwijt van het ongeval te maken was, stuit dit af op de omstandigheid dat – zoals overwogen onder 4.4.2 – de oorzaak van het ongeval en de schuldvraag in de vaststellingsovereenkomst als onzekere en ter discussie staande feiten en omstandigheden zijn aangemerkt. [eiser] en [eiseres] hebben – ook na gemotiveerde betwisting door Martinair – niet inzichtelijk gemaakt waarom deze omstandigheden desondanks als vaststaand konden worden aangemerkt.

4.4.4.
Hetgeen onder 4.4.2 is overwogen sluit echter niet uit, dat – gelet op hetgeen zij wist of behoorde te weten omtrent de feiten en omstandigheden waarover geschil bestond – Martinair [eiser] en [eiseres] over hetgeen zij wist had moeten inlichten, bij gebreke waarvan het beroep op dwaling toch gegrond zou kunnen zijn in verband met het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW. [eiser] en [eiseres] hebben echter – ook na gemotiveerde betwisting door Martinair – onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Martinair over meer of andere – relevante – gegevens beschikte dan [eiser] en [eiseres] Verspreid in de dagvaarding hebben [eiser] en [eiseres] naar voren gebracht dat bepaalde gegevens Martinair bekend waren of hadden moeten zijn. Maar deze stelling is verder niet met feitelijke gegevens onderbouwd. Ook op deze grond kan het beroep op dwaling derhalve niet slagen.

4.5.
Ook overigens kan het beroep op dwaling niet slagen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

4.5.1.
Met hun beroep op lid 1 aanhef en onder a van artikel 6:228 BW stellen [eiser] en [eiseres] in essentie dat hun wil zich, als gevolg van inlichtingen van Martinair, op gebrekkige wijze heeft gevormd. De rechtbank begrijpt de stellingen van [eiser] en [eiseres] aldus, dat de door Martinair gegeven onjuiste inlichtingen hebben bestaan uit de antwoorden die Martinair heeft gegeven op vragen van de passagiers en de nabestaanden van de slachtoffers (zie hiervoor onder 2.5). Naar de mening van [eiser] en [eiseres] heeft Martinair deze vragen bewust onjuist beantwoord.

4.5.2.
[eiser] en [eiseres] onderbouwen deze laatste stelling met een verwijzing naar het rapport Horlings en de daarin opgenomen conclusies. Vast staat echter dat Horlings voor zijn analyse gebruik heeft gemaakt van dezelfde gegevens als die waarop het RvO is gebaseerd. Horlings is op basis van deze zelfde gegevens tot andere (door Martinair met tegendeskundigenrapporten betwiste) conclusies gekomen dan de opstellers van het RvO. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat [eiser] en [eiseres] hebben gedwaald. [eiser] en [eiseres] beschikten ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomsten immers ook al over deze gegevens. Zoals hiervoor onder 4.4.4 is geoordeeld, beschikte Martinair toen niet over meer of andere – relevante – gegevens dan [eiser] en [eiseres] Partijen beschikten beiden over het RvO. Daarin worden, behalve de weersomstandigheden, ook manoeuvres van de bemanning in de aanloop naar het ongeval kritisch besproken. De toenmalige raadsman van [eiser] en [eiseres], mr. Vreede, heeft voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitgebreid onderzoek verricht naar de vraag of de aansprakelijkheidslimieten wegens roekeloos handelen konden worden doorbroken. Bij dat onderzoek zijn, zoals Martinair onbetwist naar voren heeft gebracht, grotendeels dezelfde onderwerpen aan de orde gekomen als door Horlings onderzocht. De raadsman heeft destijds geconcludeerd dat, naast vlak voor de landing intredende ‘windshear’, ook sprake is geweest van onjuiste manoeuvres en beoordelingsfouten van de bemanning. Het is dus niet zo dat [eiser] en [eiseres] er destijds van uitgingen dat er van de zijde van Martinair in het geheel geen fouten zouden zijn gemaakt. Mr. Vreede is echter, op basis van zijn onderzoek, tot de conclusie gekomen dat niet is vol te houden dat het handelen van de bemanning roekeloos te noemen was en [eiser] en [eiseres] hebben dat advies kennelijk gevolgd. Het vorenstaande betekent dat [eiser] en [eiseres] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst reeds bekend waren met de informatie waarop zij thans hun beroep op dwaling gronden. Dat Horlings die informatie anders waardeert, maakt dit niet anders. [eiser] en [eiseres] hadden destijds ook (iemand als) Horlings kunnen vragen om een analyse van het ongeval te maken en de oorzaken ervan in kaart te brengen, op basis van de hun bekende gegevens. Zij hebben dat toen niet gedaan, maar een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de oorzaak van het ongeval (en de daarmee samenhangende mate van aansprakelijkheid) uitdrukkelijk als onzekere factor is opgenomen. Niet volgehouden kan worden dat zij door toedoen van Martinair in die onzekerheid verkeerden, nu beide partijen over dezelfde feitelijke gegevens beschikten maar Martinair daaruit slechts een andere conclusie trok dan Horlings thans doet.

4.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat Martinair onbetwist naar voren heeft gebracht dat [eiser] en [eiseres] geen vermogensrechtelijk belang hebben bij wijziging van de afzonderlijke vaststellingsovereenkomsten. Martinair heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] en [eiseres] ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst geen aanspraak konden maken op een hoger bedrag aan schadevergoeding dan door Martinair is vergoed, hetgeen door [eiser] en [eiseres] niet, althans onvoldoende is weersproken.

4.7.
Hetgeen hiervoor onder 4.4.2 tot en met 4.6 is overwogen en geoordeeld, leidt ertoe dat de onder 1 tot en met 3 van het petitum gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen.

4.8.
Ter comparitie van partijen is door de raadslieden van [eiser] en [eiseres] naar voren gebracht dat het [eiser] en [eiseres] in deze procedure gaat om de waarheidsvinding. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat het voor de (nabestaanden van de) slachtoffers van de vliegramp uitermate onbevredigend kan zijn dat er over de exacte oorzaken van de vliegramp twijfel kan blijven bestaan, worden de vragen of Martinair bewust roekeloos heeft gehandeld (petitum onder 5) en of Martinair gehouden is tot volledige schadevergoeding (petitum onder 4 en 6) in deze procedure niet beantwoord. Gelet op de insteek van deze procedure zou aan die vragen alleen worden toegekomen als het beroep op dwaling zou slagen en [eiser] en [eiseres] daardoor een hoger bedrag aan schadevergoeding zouden kunnen ontvangen of claimen. Alleen dan zouden [eiser] en [eiseres] ook een rechtens te respecteren belang hebben bij het gevorderde onder 4, 5 en 6. Zoals hiervoor is geoordeeld, faalt echter het beroep op dwaling. Ook is, zoals hiervoor onder 4.6 is geoordeeld, niet weersproken dat [eiser] en [eiseres] geen aanspraak hadden kunnen maken op een hoger schadebedrag dan door Martinair is vergoed. Dit brengt met zich dat ook de vorderingen onder 4 tot en met 6 zullen worden afgewezen. 
De nevenvorderingen onder 7 en 8 delen, nu de hoofdvorderingen worden afgewezen, hetzelfde lot en zullen eveneens worden afgewezen.

4.9.
Met betrekking tot [eiser 4] geldt dat tussen hem en Martinair geen vaststellingsovereenkomst is gesloten. Dit brengt met zich dat reeds om die reden de vorderingen onder 1 tot en met 3 van het petitum zullen worden afgewezen. 
De overige vorderingen van [eiser 4] zullen eveneens worden afgewezen. Martinair heeft onbetwist aangevoerd dat de vervaltermijn die onder het Verdrag van Warschau geldt, en die op de rechtsverhouding tussen [eiser 4] en Martinair van toepassing is, is voltooid. Martinair heeft hieraan onbetwist de conclusie verbonden dat zij niet langer door [eiser 4] in rechte kan worden aangesproken.

4.10.
Met de afwijzing van de vordering in beide zaken, zal ook het verzoek van [eiser] en [eiseres] en [eiser 4] tot het overleggen van stukken – zoals gedaan ter comparitie van partijen – wegens gebrek aan belang worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2014:832