Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 aanpassing woningen beide dochters ivm verzorging is redelijk, meerkosten bij nieuwbouw;

Hof Arnhem-Leeuwarden 140114 delay bij subduraal hematoom 79-jarige;
- kosten verzorging obv zorgbehoefte boven zorgindicatie PGB; 33,45 uur; tarief € 25,- per week; eindleeftijd 95
- aanpassing woningen beide dochters ivm verzorging is redelijk, meerkosten bij nieuwbouw;
- smartengeld; 10% verhoging vanwege in literatuur gevoerde discussie; € 67.155,-

vervolg op het deelgeschil: rb-utrecht-090211-delay-bij-subduraal-hematoom-geen-proportionele-aansprakelijkheid-oordeel-over-diverse-schadeposten-24-uurs-mantelzorg-verbouwing-aanpassing-woning-smartengeld 
en
rb-utrecht-290212-geen-tussentijds-appel-tegen-deelgeschilbeschikking-status-beslissingen-deelgeschil-in-bodemprocedure verschil-tussen-de-awbz-en-het-civiele-aansprakelijkheidsrecht

De kosten voor verbouwing/nieuwbouw woning [adres dochter M].

3.23
Tot aan het medisch incident woonde [moeder] bij [dochter S] in. Nadat [moeder] uit het verpleeghuis is gehaald door [dochter M] en [dochter S], is zij weer gaan inwonen bij [dochter S]. Hiervoor moest de woning wel aangepast worden. Het hof heeft uit de stukken begrepen dat die kosten (minus de WMO-bijdrage) ad € 133.669,- door St. Antonius al betaald zijn, althans dat daarover in rechte geen discussie bestaat. [de familie] voeren aan dat na het medisch incident de (in)woonsituatie van [moeder] (totaal) anders is geworden: [dochter S] werkt (bijna) full-time buitenshuis en heeft de zorg voor haar (gehandicapte) zoon en is slechts in staat om [moeder] voor twee dagen per week in haar huis op te vangen; daarvoor is die verbouwing ook gerealiseerd. De overige vijf dagen verblijft [moeder] bij [dochter M] die thuis werkt en/of haar werk grotendeels heeft opgegeven. De kosten van de nieuw gebouwde en vergrote woning van [dochter M] aan de [adres dochter M] komen ruwweg neer op een bedrag van € 686.378,-; aan WMO-vergoeding is een bedrag van afgerond € 110.136,- ontvangen. Aan kosten resteert dus per saldo een bedrag van afgerond € 576.241,-. Gelet op de omvang van de verbouwingskosten en gelet op het feit dat een belangrijk deel van de kosten zijn gemaakt ten behoeve van de voorzieningen die noodzakelijk waren voor huisvesting van [moeder], is een bijdrage van € 250.000,- redelijk en billijk, aldus [de familie]
St. Antonius heeft deze vordering gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt als volgt.

3.24
Uit het overzicht dat is overgelegd als productie 15 bij het inleidend verzoek deelgeschil blijkt het volgende. De woning is in november 2006 gekocht voor € 425.000,- (€ 455.826,- incl. kosten). Eerst heeft in 2006 een verbouwing plaatsgevonden ten bedrage van afgerond € 32.375,- en daarna in 2007 nog voor een bedrag van afgerond € 22.807,-. Voorts zijn er nog additionele kosten gemaakt. In de beschikking deelgeschil van 9 februari 2011 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 4.11 geoordeeld dat de aankoop van de woning niet valt onder het bereik van de in artikel 6:107 BW bedoelde schade. Bij de keuze van de gelaedeerde (en betrokkenen) over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg (hier: zorg in de eigen omgeving) mag worden verwacht dat hij zich rekenschap geeft van de vraag of sprake is van een reële optie, ook wat betreft de vraag of de kosten ervan in redelijkheid voor rekening van de aansprakelijke partij kunnen worden gebracht. Van een aansprakelijke partij kan wel worden verwacht dat deze de redelijke kosten van de verbouwing draagt, indien het slachtoffer daardoor in staat is zelfstandig of in familieverband te kunnen blijven wonen. Dit leidt ertoe dat de kosten van de verbouwing [adres dochter M] voor vergoeding in aanmerking komen, aldus de rechtbank in het deelgeschil. Omdat uit de door [de familie] overgelegde bescheiden niet eenduidig is vast te stellen welke kosten betrekking hebben op de zorg voor [moeder], heeft de rechtbank volstaan met een “open dictum” onder 5.2 waarin St. Antonius veroordeeld is tot betaling van “de tussen partijen nader vast te stellen kosten van verbouwing” van de [adres dochter M]. In het daarop volgende bodemgeschil, dat gestart is door St. Antonius (bodemzaak I), heeft de rechtbank bij vonnis van 29 februari 2012 onder rechtsoverweging 4.16 de beslissing van de rechtbank in het deelgeschil in stand gelaten. Toen was wel inmiddels sprake van (voorgenomen) sloop van de woning.

3.25
Uit de stukken en stellingen leidt het hof af dat de nieuwe woning de dubbele inhoud (779 m3) heeft van de oorspronkelijke woning (325 m3) en dat deze woning thans ook een kelder, een nieuwe garage en een kantoorruimte voor [dochter M] bevat. [de familie] hebben weliswaar diverse eigen begrotingen (bestanden) in de procedure gebracht, maar zij hebben niet met stukken onderbouwd welke bestanddelen van de nieuwbouw specifiek voor de verzorging van [moeder] zijn aangebracht en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Anders gezegd: [de familie] hebben geen genoegzame onderbouwing gegeven van de hoogte van de (noodzakelijke) kosten. De rechtbank heeft in het deelgeschil al op deze onvoldoende onderbouwing (onder 4.11, zie hierboven) gewezen, zodat het op de weg van [de familie] had gelegen om in hoger beroep hun vordering op dit onderdeel adequaat te onderbouwen. Het door [de familie] gevorderde, in hun ogen redelijke, bedrag van € 250.000,- zal het hof daarom niet toewijzen.
Het hof ziet echter aanleiding om een deel van de vordering toe te wijzen en wel op de volgende grondslag. Het hof sluit zich allereerst aan bij de overwegingen van de rechtbank in het deelgeschil (beschikking van 9 februari) onder 4.11 en maakt die tot de zijne. Dat [de familie] ervoor gekozen hebben [moeder] met haar beperkingen en de daaraan gekoppelde intensieve verzorging in twee huizen door haar dochters/mantelzorgers [dochter S] en [dochter M] te laten verzorgen, is een te billijken keuze (geweest). De kosten voor het aanpassen van die woningen kunnen, voorzover het redelijke kosten betreft (ex artikel 6:98 BW) aan St. Antonius toegerekend worden. Omdat enige objectivering ontbreekt voor de hoogte van deze kosten (schade), zal het hof deze schade op de voet van artikel 6:97 BW schatten op een bedrag gelijk aan de (netto) kosten voor de verbouwing van de woning van [dochter M] ([moeder] woont immers in beide op haar behoeften/beperkingen aangepaste woningen); dit komt neer op een schadebedrag van € 133.669,-.
Grief 2 van St. Antonius slaagt ten dele. De vordering van [de familie] onder grief 1 sub 2 faalt grotendeels.

ECLI:NL:GHARL:2014:181