Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 250215 mishandeling door buurvrouw; causaal verband schadeposten; kosten door verhuizing niet vergoed vanwege samenloop met sloop flat

Rb Midden-NL 250215 mishandeling door buurvrouw; geen eigen schuld; causaal verband schadeposten; kosten door verhuizing niet vergoed vanwege samenloop met sloop flat;
- smartengeld € 1.200, relatief licht lichamelijk en psychisch letsel en geen blijvende gevolgen

4.3.

Beoordeeld moet voorts worden of [eiseres] als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. Uit de vastgestelde feiten volgt dat [eiseres] verwondingen had, zoals beschreven in het huisartsjournaal: gekneusde ribben, blauwe plekken en bijtwonden. Deze verwondingen zijn door [gedaagde] niet betwist, zodat de rechtbank deze verwondingen als vaststaand aanneemt.

4.4.
[gedaagde] betwist echter dat de gevolgde fysiotherapeutische behandeling in oorzakelijk verband staan met de mishandeling, omdat tussen 13 september 2011 en de aanvang van deze behandeling vier maanden zitten.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het huisartsjournaal in samenhang met de brief van de fysiotherapeut, zoals beide weergegeven in de punten 2.3 en 2.4 van dit vonnis, volgt dat het letsel van [eiseres] is ontstaan als gevolg van de mishandeling en dat [eiseres] door de huisarts in verband met (een deel van) dat letsel is verwezen naar de fysiotherapeut. Het enkele feit dat er enige tijd is verlopen tussen het toebrengen van het letsel en de fysiotherapie is onvoldoende om de causaliteitsketen als doorbroken te beschouwen. Uit het dossier, met name het huisartsjournaal, blijkt niets dat er op kan wijzen dat [eiseres] voor of na 13 september 2011 in verband met een andere oorzaak medische problemen heeft gekregen, die in verband zouden kunnen staan met de fysiotherapeutische behandeling. De conclusie luidt dan ook dat het letsel zoals beschreven in het huisartsjournaal in samenhang met de brief van fysiotherapeut geheel in oorzakelijk verband staat met de mishandeling op 13 september 2011.

4.5.
[gedaagde] heeft met betrekking tot het door [eiseres] gestelde psychische letsel, met name de PTSS, aangevoerd dat er wel een oorzakelijk verband lijkt te bestaan met het gebeurde (punt 8 van de conclusie van antwoord). Zij voert echter aan dat deze diagnose niet is vastgesteld door een arts of psychiater “hetgeen mag worden verwacht”.
De rechtbank overweegt als volgt.
De huisarts heeft blijkens het huisartsjournaal op 20 september 2011 vermeld:
“sinds aanval ptss verschijnselen. P02.01 Post-traumatische stress stoornis verschijnselen”,
waarna verwijzing volgde naar NOAGG.
Vervolgens heeft NOAGG een intakegesprek met [eiseres] gehouden. Het resultaat daarvan was dat NOAGG [eiseres] in behandeling heeft genomen op grond van de diagnose Acute stress-stoornis (punt 2.5). Uit het verslag van NOAGG blijkt dat de behandeling op 17 oktober 2011 is begonnen. Uit de tweede brief van NOAGG aan de advocaat van [eiseres] (punt 2.6) is de behandeling van [eiseres] (kort) beschreven, is een conclusie daarover verwoord en is een (nieuwe) diagnose gesteld, namelijk de posttraumatische stressstoornis , gedeeltelijk in remissie. Deze brief is ondertekend door H. Eren, GZ psycholoog. De rechtbank tekent hierbij aan dat een GZ-psycholoog (sinds 1998) een speciale, door de overheid goedgekeurde opleiding moet hebben gevolgd, Big-geregistreerd dient te zijn en dat deze bevoegd is een diagnose te stellen.
Voor zover het verweer van [gedaagde] aldus moet worden verstaan dat de GZ-psycholoog die bevoegdheid niet heeft, verwerpt de rechtbank dat verweer, ten eerste omdat het verweer onjuist is en ten tweede omdat het niet onderbouwd is, met name niet door gegevens te overleggen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de GZ-psycholoog de hier bedoelde bevoegdheid niet had. Dat had wel op de weg van [gedaagde] gelegen.
De conclusie die uit deze rechtsoverweging volgt is dat ook als vaststaand moet worden aangenomen dat het psychisch letsel van [eiseres], zoals omschreven in de brieven van NOAGG aan de advocaat van [eiseres] niet alleen door een bevoegde persoon is vastgesteld maar tevens in oorzakelijk verband staat met de mishandeling.

4.6.
In 3.8 van de dagvaarding heeft [eiseres] enkele schadeposten vermeld. Het betreft hier de aanschaf van een geneesmiddel, Zopiclon, € 12,72, een nota van NOAGG voor het verstrekken van informatie aan de advocaat van [eiseres] van € 85,92 en een nota van de fysiotherapeut voor het verschaffen van informatie aan de advocaat van [eiseres], € 34,50. Voorts voert [eiseres] als schadeposten op de hogere woonlasten op, € 22.642,74, in verband met de verhuizing en buitengerechtelijke kosten van € 1.792,38.

4.7.
[gedaagde] voert tegen de eerstgenoemde en de als derde vermelde schadeposten geen verweer zodat deze schadeposten voor toewijzing gereed liggen.
[gedaagde] heeft als verweer tegen de als tweede genoemde schadepost aangevoerd dat tussen die nota en de mishandeling geen causaal verband bestaat. Zij motiveert dit verweer evenwel niet. Nog los van dat laatste moet worden aangenomen dat deze kosten wel degelijk het directe gevolg zijn van de mishandeling. Immers, om haar vordering tegen [gedaagde] deugdelijk te onderbouwen was het voor [eiseres] noodzakelijk dat zij (via haar advocaat) voldoende (para-)medische informatie aan de rechtbank kon overleggen. Het is niet ongebruikelijk dat zorgverleners voor het verstrekken van dergelijke informatie een financiële vergoeding vragen. Hiermee staat het oorzakelijke verband tussen de mishandeling en (ook) deze kosten vast. Ook deze post zal worden toewezen.
De rechtbank overweegt nog dat, voor zover het zojuist besproken verweer ook zag op de eerstgenoemde en de als derde vermelde schadeposten, het verweer evenmin kan slagen, en wel op dezelfde grond als die waarop het verweer ten aanzien van de tweede schadepost faalt.

4.8.
[eiseres] vordert vergoeding van door haar geleden immateriële schade, die zij begroot op € 3.000,--. [eiseres] baseert deze begroting op het door haar geleden lichamelijke en geestelijke letsel, zoals omschreven is de medische stukken. [gedaagde] verweert zich hiertegen en voert aan dat zij ook psychische schade heeft geleden, zodat de bedragen moeten worden gehalveerd. Partijen verwijzen beiden naar de Smartengeldgids 2014.

4.9.
De rechtbank oordeelt dat op grond van de medische stukken voldoende aannemelijk is dat [eiseres] naast materiële schade ook immateriële schade heeft geleden. Het verweer van [gedaagde] moet worden verworpen, omdat dat ziet op de vraag of [eiseres] eigen schuld aan de gebeurtenissen en de gevolgen daarvan heeft (welk verweer hierna zal worden besproken), maar niet op het bestaan van immateriële schade.
Wat de omvang van de geleden immateriële schade betreft verwijst de rechtbank naar de Smartengeldgids 2014 en die van 2015. In beide gevallen komt de rechtbank tot een begroting van het smartengeld op € 1.200,--, waarbij de rechtbank zich baseert op een schatting aan de hand van de in de nummers 736 tot en met 755 vermelde casusposities. De rechtbank neemt het hiervoor beschreven relatief lichte lichamelijke en psychische letsel in aanmerking en ook dat [eiseres] geen blijvende gevolgen van de mishandeling heeft overgehouden. De rechtbank overweegt nog dat [eiseres] heeft aangevoerd dat zij nog steeds psychische problemen ondervindt, maar deze stelling heeft zij niet onderbouwd, zoals ook hierna nog zal worden besproken.

4.10.
Zoals vermeld vordert [eiseres] een bedrag wegens de hogere woonlasten van haar nieuwe woning. Zij voert hiertoe het volgende aan, zoals blijkt uit 3.9 en 3.10 van de dagvaarding. [eiseres] is in verband met de gedwongen verhuizing en de door de mishandeling ervaren stress en angst in oktober 2013 verhuisd naar een andere, maar duurdere woning. Naast de in 2.8 vermelde hogere maandhuur betaalt zij meer aan energiekosten en aan water. Volgens [eiseres] zijn deze hogere kosten het gevolg van de mishandeling, nu zij daardoor heeft moeten verhuizen. [eiseres] stelt verder dat deze kostenverschillen moeten worden doorgerekend tot zij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. Gerekend vanaf de verhuizing betreft dat 243 maanden van € 93,18, totaal € 22.642,74, aldus [eiseres].
[gedaagde] heeft tegen dit deel van de vordering het volgende verweer gevoerd, zoals volgt uit punt 10 van de conclusie van antwoord. Het flatgebouw stond op de nominatie te worden afgebroken om op die plaats nieuwbouw neer te zetten. Omdat de gehele flat wordt afgebroken heeft [eiseres] van de mogelijkheid gebruik gemaakt om met een urgentie te verhuizen naar een andere woning. Dat die woning duurder is, is een gevolg van de keuze van [eiseres] en kan niet worden afgewenteld op [gedaagde]. Daarbij komt, aldus [gedaagde], dat er geen oorzakelijk verband is tussen de extra huurkosten en het gebeurde op 13 september 2011. Die extra kosten kunnen veeleer het gevolg zijn van het gegeven dat [eiseres] enige tijd geen huurverhogingen heeft gekregen en dat haar huidige woning van een betere kwaliteit is. Hetzelfde geldt voor de gestelde extra kosten van energie en water.

4.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is aannemelijk, gelet op de psychische klachten van [eiseres], dat haar verhuizing is voortgekomen uit de wens om niet langer in de omgeving van [gedaagde] te wonen. Daarmee bestaat in beginsel een voldoende oorzakelijk verband tussen de mishandeling en de verhuizing. Daarmee staat tevens in beginsel vast dat [gedaagde] de uit de verhuizing voortvloeiende schade aan [eiseres] dient te vergoeden. In dit geval is echter, geheel losstaand van de onrechtmatige daad van [gedaagde], de verhuizing feitelijk voortgevloeid doordat de verhuurder het flatgebouw zou slopen en om die reden aan [eiseres] haar huidige woning heeft aangeboden. Hierdoor doet zich de situatie voor dat de voortdurende inkomensderving (veroorzaakt door de hogere woonlasten) ook had plaatsgevonden indien [gedaagde] zich niet jegens [eiseres] onrechtmatig had gedragen. In een dergelijk geval kunnen de hogere woonlasten niet (langer) aan de schadeveroorzaker ([gedaagde]) worden toegerekend. De oorzaak van de hogere woonlasten, de sloop van het flatgebouw en de daarmee samenhangende verhuizing, kan immers niet aan [gedaagde] worden verweten en ligt in de onderlinge verhouding tussen partijen in de risicosfeer van [eiseres] (zie HR 2 februari 1980 NJ 1991, 292 en HR 7 december 2001 NJ 2002, 576). In dit geval is [eiseres] voorts eerst verhuisd nadat zij van de verhuurder in het kader van de sloop van flatgebouw een andere woning heeft aangeboden gekregen. De oorzaak van de hogere woonlasten als gevolg van de mishandeling en de sloop van flatgebouw vallen samen. De hogere woonlasten had [eiseres] ook zonder de mishandeling moeten dragen. Er is geen reden deze extra lasten aan [gedaagde] toe te rekenen.

4.12.
De rechtbank laat verder onbesproken de tijdens de comparitie van partijen opgeworpen stelling van [eiseres], dat zij al eerder maar vergeefs om een andere woning heeft gevraagd. De uitkomst van een onderzoek kan het in de vorige rechtsoverweging gegeven oordeel niet wijzigen, omdat hoe dan ook het ontstaan van de hogere woonlasten is samengevallen met de door de sloop ontstane verhuizing.

4.13.
[eiseres] vordert vergoeding van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten van € 1.792,38. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van het rapport VoorWerk II. [eiseres] verzuimt echter aan deze vordering enige onderbouwing te geven. De enkele verwijzing naar een productie (in dit geval een urenspecificatie van haar advocaat) is zonder toelichting, die ontbreekt, daartoe onvoldoende. Om die reden zal deze vordering worden afgewezen.

4.14.
De slotsom van het voorgaande is dat in beginsel moet worden toegewezen de kosten van de aanschaf van Zopiclon, de nota’s van NOAGG en de fysiotherapeut en het smartengeld, in totaal € 1.333,14. De onderscheiden bedragen dienen vermeerderd te worden met de niet betwiste wettelijke rente te rekenen vanaf de dag van de dagvaarding, 11 april 2014, zoals door [eiseres] is gevorderd.
Beoordeeld moet worden of van dit bedrag slechts een gedeelte aan [gedaagde] kan worden toegerekend, gelet op het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] eigen schuld aan de vechtpartij heeft en dus deels zelf verantwoordelijk is voor de door haar geleden schade. De rechtbank overweegt het volgende.

4.15.
[gedaagde] voert aan dat niet zij maar [eiseres] is begonnen met vechten. Dat blijkt echter nergens uit, behalve uit haar verklaring die zij als verdachte bij de politie heeft afgelegd. Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] nog verklaard dat het allemaal begonnen is, omdat [eiseres] de lift vasthield, waardoor [gedaagde], die toen in verwachting was, niet met haar kind met de lift naar boven kon en de trap moest nemen. Die stelling is echter niet feitelijk onderbouwd. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie van partijen desgevraagd nog verklaard dat zij niet heeft gezien dat [eiseres] de lift had geblokkeerd, maar dat zij dat niet met eigen ogen behoefde te zien om dat te weten. Het behoeft geen ander betoog dat een dergelijk verweer niet feitelijk is onderbouwd.

4.16.
[gedaagde] voert verder aan dat ook zij letsel heeft opgelopen en dat dat tevens reden is om de vordering van [eiseres] te matigen dan wel geheel weg te strepen tegen haar eigen letsel.
Met de verklaring van haar huisarts, productie 2 bij conclusie van antwoord, is voldoende aannemelijk geworden dat ook [gedaagde] letsel heeft opgelopen. Uit die informatie volgt dat [gedaagde] enkele (kleine) blauwe plakken had en krabsporen in het gelaat.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde] nog verklaard dat haar bril kapot was en de reparatie € 300,-- heeft gekost. Deze stelling is overigens niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een factuur.
Deze gegevens kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] eigen schuld aan de vechtpartij heeft. Het moet er voor worden gehouden dat [gedaagde] begonnen is met deze vechtpartij. Zij heeft [eiseres] geschopt, geslagen, aan haar haren getrokken, gebeten en gekrabd. Dat [eiseres] mogelijk [gedaagde] heeft geschopt en gekrabd kan waar zijn, maar dat kan niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] eigen of medeschuld heeft aan de door [gedaagde] geleden schade. Immers, het moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] is begonnen met de handtastelijkheden. Dat in een worsteling de andere partij, [eiseres], zich verweert en daarbij enig, gering, letsel toebrengt maakt de zojuist verwoorde conclusie niet anders. Het eigen letsel van [gedaagde] is dan ook te verstaan als letsel dat is ontstaan als gevolg van haar eigen onrechtmatig handelen.
Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] geen aangifte tegen [eiseres] heeft gedaan en dat het Openbaar Ministerie ook overigens geen aanleiding heeft gevonden om [eiseres], naast [gedaagde], strafrechtelijk te vervolgen.
Dit een en ander leidt tot de conclusie dat het beroep op eigen schuld van [eiseres] niet slaagt en daarmee dat [gedaagde] de volledige toe te wijzen schade aan [eiseres] moet vergoeden.

4.17.
Nu ieder van partijen deels in het ongelijk is gesteld zal de rechtbank de kosten van deze procedure tussen partijen compenseren, op die wijze dat iedere partij de eigen kosten draagt.ECLI:NL:RBMNE:2015:1119