Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 020823 verjaring gestuit door ontvangst aangetekende brief op huisadres

RBNNE 020823 sleutelbeenfractuur na skiongeval; onervaren snelle achteropkomende skiër aansprakelijk; schade € 62.594,04 toegewezen, onvoldoende gemotiveerd betwist
- verjaring gestuit door ontvangst aangetekende brief op huisadres

2. De feiten

2.1. Op 10 januari 2016 zijn [ eiseres ] en [ gedaagde ] in Saalbach, Oostenrijk, betrokken geraakt bij een skiongeval. [ gedaagde ] verloor de controle over zijn ski's en is schreeuwend de piste afgedaald. waarbij hij uiteindelijk in aanraking met [ eiseres ] is gekomen. [ eiseres ] en [ gedaagde ] zijn daarop een steile helling afgegleden en onderaan tot stilstand gekomen.

2.2. Van het ongeval is een rapport opgemaakt door de politie Saalbach. Deze Beschuldigtenvernehmung vermeldt als verklaring van [ eiseres ], voor zover van belang:

"Ich fuhr von der Piste Nr. 6 in geringer Geschwindigkeit die Piste hinunter und machte immer wieder Bogen, 2 Sekunden bevor sich die Kollision ereignete, hörte ich von hinten ein Schreien, ich konnte nicht mehr reagieren, und der zweite Schifahrer kollidierte in Richtung meiner rechten Schulter. Ich hörte dann von anderen, das der zweite Schifahrer zuvor schon sehr schnell gefahren ist (...) Ich rutschte nach der Kollision bauchseitig auf der Piste mehr als 20 Meter hinunter und wurde danach mit dem Skidoo und in weiterer Folge mit der Rettung zu Dr. Spatzenegger verbracht."

2.3. [ eiseres ] is eerst per skiscooter en vervolgens per ambulance naar het 'Ambulatorium Glemmtal' vervoerd. In het Ambulatorium heeft dr. Spatzenegger röntgenfoto's gemaakt en de diagnose sleutelbeen fractuur gesteld.

2.4. Op 12 januari 2016 is [ eiseres ] terug naar huis gevlogen en per medische taxi naar huis. gebracht. Zij is vervolgens naar haar huisarts gegaan die haar doorverwees naar de Spoedeisende Hulp van het OLVG West. Beeldvormend onderzoek toonde daar aan dat sprake is van een laterale communitieve claviculafractuur, dat wil zeggen een breuk. bestaande uit meerdere fragmenten, aan het uiteinde van het sleutelbeen ter hoogte van de bovenkant van het schouderblad.

2.5. [ eiseres ] is op 20 januari 2016 geopereerd, waarbij de fractuur met een plaat is  vastgezet.

2.6. In de periode februari 2016 december 2016 heeft [ eiseres ] in totaal 23 behandelingen bij fysiotherapeut [ X ]  ondergaan. Een volledig herstel is niet bereikt.

2.7. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft [ gedaagde ] in een brief van 13 februari 2017 aansprakelijk gesteld voor alle materiële en immateriële schade die [ eiseres ] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het skiongeluk.

2.8
Op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] hebben nagenoemde getuigen in februari 2017 de volgende verklaringen afgelegd:

[ partner eiseres ] - partner van [ eiseres ]:
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?].
20 meter achter [ eiseres ] slachtoffer

[ gedaagde ] kwam mij schreeuwend langs geskied op volle snelheid, en botste daarna vol tegen [ eiseres ] aan. Hij had duidelijk geen controle en kwam van achter. Hij is daarom de schuldige. Onderaan de berg bevestigde hij zelf ook dat het zijn eerste dag skiën was. Als hij niet tegen [ eiseres ]  was aangeskied. dan was hij vol het ravijn ingeskied aan de rechterkant.

[ zwager eiseres ] [zwager van [ eiseres ]:
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?]
Ongeveer 50 meter achter haar.

De betreffende man kwam met volle snelheid en zijn ski's parallel vlak langs mij. ging vervolgens rechtdoor en knalde met volle snelheid tegen [ eiseres ] op waarna zij de steile helling af vielen. Bij het ongeluk aangekomen gaf meneer aan dat hij voor het eerst aan het skiën was en de rode piste gelijk had genomen en zijn controle totaal niet meer had.

[ broer [ eiseres ] broer van [ eiseres ]:
[Waar bevond u zicht ten tijde van het skiongeluk?]
Op de plek waar [ eiseres ] na de val tot stilstand kwam.


Ik stond te wachten op de plek waar [ eiseres ] uiteindelijk tot stilstand kwam. [ eiseres ] skiede achter mij en werd tijdens het skiën vol van achteren geraakt door de dader. De dader had daarvoor al meerdere mensen geraakt. Hij (de dader) kon niet skiën en is roekeloos naar beneden gegleden. waar [ eiseres ] ten val gebracht heeft. [ eiseres ] is zwaar geraakt en kon moeilijk tot stilstand komen. Ik heb alles gezien aangezien ik stond te wachten.

Verder is in maart 2018 nog de volgende getuigenverklaring afgelegd:
 
[ schoonzus eiseres ] - schoonzus van [ eiseres ]:
[Waar bevond u zich ten tijde van het skiongeluk?]
Lager op dezelfde piste te wachten op een aantal mede-skiërs en [ eiseres ].

[ eiseres ] maakt een bocht tijdens het skiën en wordt van achteren geschept door een Nederlandse jongeman. Hierdoor kwam [ eiseres ] ten val en is met hoge snelheid naar beneden gegleden. De jongeman is mijns inziens schuldig.
Hij kwam met een zeer hoge vaart. zonder enige controle over zijn ski's, naar beneden geskied. Hij schepte [ eiseres ] van achteren. zonder uit te wijken.

2.9. Op 8 maart 2017 is [ eiseres ] voor de tweede keer geopereerd, waarbij het eerder aangebrachte schroef- en plaatmateriaal is verwijderd en een littekencorrectie is uitgevoerd. De breuk was op dat moment volledig geconsolideerd.

2.10. In een brief van 21 april 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar [ gedaagde ] opnieuw aangeschreven en hem verzocht de gegevens van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar door middel van een antwoord formulier kenbaar te maken. [ gedaagde ] heeft op dit antwoord formulier op 23 april 2017 ingevuld dat hij een aansprakelijkheidsverzekering bij Univé heeft.

2.11. Nadat de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] Univé aansprakelijk heeft gesteld. heeft Univé verklaard dat [ gedaagde ] alleen beschikte over en kortlopende reisverzekering en dat schade toegebracht aan een derde niet onder deze polis valt.

2.12. Omdat [ gedaagde ] niet over een aansprakelijkheidsverzekering bij Univé bleek te beschikken, hebben de rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] en [ gedaagde ] op 23 juni 2017 telefonisch contact gehad, waarin [ gedaagde ] nogmaals de gelegenheid is geboden uit te zoeken of hij een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten. Van [ gedaagde ] is daarop geen reactie meer ontvangen.

2.13. [ eiseres ] heeft ter bepaling van de blijvende klachten en beperkingen. de mate van blijvende invaliditeit en de toekomstige medische risico's onderzoeken laten uitvoeren door orthopeed dr. Willems van de DC Klinieken te Amsterdam en orthopedisch chirurg H.E. de Meijer van het OLVG, die daarvan rapporten hebben opgemaakt. De informatie is ook voorgelegd aan medisch adviesbureau Triage. In het rapport van Triage van 27 november 2019 wordt gewaarschuwd voor het feit dat [ eiseres ] in toekomst mogelijk last krijgt van voortschrijdende AC-artrose en daarom mogelijk nog een operatie moet ondergaan, terwijl na een dergelijke ingreep het percentage invaliditeit van [ eiseres ] oploopt tot 6% van de gehele mens.

2.14. De rechtsbijstandsverzekeraar van [ eiseres ] heeft op 14 oktober 2020 per aangetekende post aan [ gedaagde ] geschreven dat hij zal worden gedagvaard in verband met het ski-ongeval op 10 januari 2016. De brief vermeldt verder:

Het vorenstaande noopt mij in elk geval om namens mijn cliënte de verjaringstermijn te stuiten en u bij deze nadrukkelijk mede te delen dat zij zich ondubbelzinnig het recht op volledige nakoming van de verbintenis uit onrechtmatige daad voorbehoudt.

2.15. De Fédération Internationale du Ski (FIS) heeft regels opgesteld. De eerste vier regels luiden als volgt:

1. ledere skier of snowboarder moet zich zo gedragen, dat hij anderen niet in gevaar brengt of schade toebrengt.
2. Iedere skier of snowboarder moet op basis van zichtbaarheid bewegen. Iedere skiër of snowboarder moet zijn snelheid en wijze van bewegen aanpassen aan zijn eigen capaciteiten, de toestand van de piste. de sneeuw- en weersgesteldheid en de verkeersdichtheid.
3. Wanneer een skier of snowboarder een ander van achteren nadert moet hij zijn spoor zo kiezen, dat hij een voor hem bewegende skier of snowboarder niet in gevaar brengt.
4. Inhalen mag van boven of van beneden en van rechts of van links, mits op zodanige afstand dat de ingehaalde op geen enkele wijze in zijn bewegingen wordt belemmerd.


3. Het geschil

3.1. [ eiseres ] vordert samengevat voor recht te verklaren dat [ gedaagde ] aansprakelijk is voor de door [ eiseres ] bij het skiongeval van 10 januari 2016 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Verder vordert [ eiseres ] [ gedaagde ] te veroordelen tot betaling van € 62.594.04 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.401.- en proceskosten.

3.2. [ gedaagde ] voert verweer [ gedaagde ] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [ eiseres ] dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [ eiseres ], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [ eiseres ] in de kosten van deze procedure.

3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover nodig nader ingegaan.

4. De beoordeling

Internationaal karakter

4.1. Omdat het skiongeval heeft plaatsgevonden in Oostenrijk, heeft de zaak een internationaal karakter. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Verordening Rome II is Nederlands Recht van toepassing op het onderhavige geschil, omdat [ eiseres ] en [ gedaagde ] beiden op 10 januari 2016 hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden. Tussen partijen is dit ook niet in geschil. Bij de beoordeling van het gedrag van de persoon wiens aansprakelijkheid in het geding is, moet op grond van artikel 17 van de Verordening Rome Il wel feitelijk en in passende mate rekening worden gehouden met de veiligheidsvoorschriften en gedragsregels die van kracht zijn op het tijdstip en de plaats van de gebeurtenis welke de aansprakelijkheid veroorzaakt.

Inleiding

4.2.
Bij het skiongeval op 10 januari 2016 heeft [ eiseres ] een sleutelbeenfractuur opgelopen. De vraag is of [ gedaagde ] aansprakelijk is voor de gevolgen van dit ongeval en gehouden is de door [ eiseres ] gestelde schade te vergoeden. Voordat aan de beantwoording van die vraag wordt toegekomen, dient eerst te worden beoordeeld of - zoals [ gedaagde ] stelt - de vorderingen van [ eiseres ] inmiddels zijn verjaard.

4.3. De rechtbank zal hierna tot het oordeel komen dat de vorderingen van [ eiseres ] niet zijn verjaard, dat [ gedaagde ] aansprakelijk is voor de gevolgen van het skiongeluk op 10 januari 2016 en dat hij gehouden is alle door [ eiseres ] gevorderde schade te vergoeden. De rechtbank zal dit oordeel hierna toelichten.

Het beroep op verjaring

4.4. Het meest verstrekkende verweer van [ gedaagde ] komt er op neer dat de vordering van [ eiseres ] is verjaard.

4.5. Ten aanzien van een vordering ingesteld uit hoofde van onrechtmatige daad bepaalt artikel 3:310 lid I BW. voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De verjaring kan onder meer worden gestuit door een daad van rechtsvervolging (artikel 3:316 BW) en door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).

4.6. [ eiseres ] is op 10 januari 2016 de dag van het ongeval, bekend geraakt met haar schade en de aansprakelijke persoon: [ gedaagde ]. Vervolgens heeft zij [ gedaagde ] op 13 februari 2017, 29 maart 2017 en 21 april 2017 aangeschreven. Vaststaat dat in ieder geval deze laatste brief [ gedaagde ] bereikt heeft, aangezien hij het meegestuurde antwoordformulier op 23 april 2017 heeft ingevuld en aan [ eiseres ] heeft geretourneerd. Dat betekent dat de verjaring in ieder geval op 21 april 2017 gestuit is, zodat toen een nieuwe termijn van vijf jaar is aangevangen, die eindigde op 21 april 2022. [ eiseres ] stelt echter dat zij de verjaring in de tussentijd opnieuw gestuit heeft, door middel van een brief van 14 oktober 2020. [ gedaagde ] betwist deze brief te hebben ontvangen.

4.7. De rechtbank stelt voorop dat de inhoud van de brief van 14 oktober 2020 een mededeling bevat waarin [ eiseres ] zich ten opzichte van [ gedaagde ] het ondubbelzinnig recht voorbehoudt op nakoming van de verbintenis uit onrechtmatige daad. In zoverre heeft de brief stuitende werking. [ gedaagde ] betwist niet dat de brief naar hem is verstuurd; hij betwist alleen dat hij de brief heeft ontvangen. [ gedaagde ] wijst er in dat verband op dat de handtekening die gezet is ter ontvangst van de aangetekende brief niet de zijne is en dat hij bovendien niet thuis was op het moment waarop de aangetekende brief werd bezorgd.

4.8. Artikel 3:37 lid 3 BW (de ontvangsttheorie) bepaalt dat een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te kunnen hebben, die persoon moet hebben bereikt. Met betrekking tot een schriftelijke verklaring geldt als uitgangspunt dat deze de geadresseerde heeft bereikt als zij door hem is ontvangen. Indien zoals in dit geval - de ontvangst van de verklaring wordt betwist, dient de afzender - [ eiseres ] - feiten of omstandigheden te stellen en te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door haar is verzonden en dat de verklaring door de geadresseerde - [ gedaagde ] - is ontvangen. Een redelijke, op de behoeften van de praktijk afgestemde, uitleg brengt mee dat de afzender in beginsel feiten en omstandigheden dient te stellen en zonodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en de verklaring aldaar is aangekomen'. Als adres kan worden aangemerkt de woonplaats van de geadresseerde in de zin van artikel 1:10 BW. In dit geval is de brief aangetekend verzonden naar het adres "[ adres en woonplaats ]". [ gedaagde ] heeft niet betwist dat hij woonachtig was en is op dit adres. Verder blijkt uit de track & trace gegevens van PostNL dat de aangetekende brief op 15 oktober 2020 op het voornoemde adres is bezorgd. Daaraan doet niet af dat [ gedaagde ] niet zelf voor de ontvangst zou hebben getekend. Daarmee heeft [ eiseres ] naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewezen dat de brief bij [ gedaagde ] is aangekomen en daarmee dat de verjaring is gestuit.

4.9. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de verjaringstermijn van vijf jaar op 14 oktober 2020 is gestuit en dat daarop een nieuwe termijn met ingang van de volgende dag is gaan lopen (artikel 3:319 lid I BW). Binnen die termijn is de bodemprocedure aangevangen en daarmee is de verjaring opnieuw gestuit (3:316 lid 1 BW). De vordering van [ eiseres ] is dus niet verjaard.

De toedracht van het ongeval

4.10. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [ eiseres ] de stel- en bewijslast van de door haar gestelde toedracht van het ongeval. [ eiseres ] stelt in dit verband dat zij tijdens het skiën halverwege de rode piste, ongeveer twee seconden voorafgaand aan het ongeval [ gedaagde ] achter zich hoorde schreeuwen. Voordat [ eiseres ] hierop kon reageren werd zij met hoge snelheid van achter geraakt door [ gedaagde ] en is zij twintig á veertig meter naar beneden gegleden tot zij in een bocht tot stilstand kwam. [ gedaagde ] zou op dat moment verklaard hebben dat hij geen ski-ervaring had en dat het zijn eerste dag skiën was. [ eiseres ] heeft de door haar gestelde toedracht onderbouwd met diverse schriftelijke verklaringen (zie rov. 2.8).

4.11. [ gedaagde ] heeft de door [ eiseres ] gestelde toedracht slechts ten dele weersproken. Volgens [ gedaagde ] was hij als gevolg van een ijzig gedeelte op de piste. de controle over zijn ski's verloren en is hij vervolgens de piste afgedaald waarbij hij naar omstanders heeft geschreeuwd om hen te waarschuwen. Hij kon daarbij de controle over zijn ski's niet terugkrijgen en is, ondanks een poging [ eiseres ] te ontwijken, met haar in aanraking gekomen. Volgens [ gedaagde ] draaide [ eiseres ] zich, als reactie op zijn geschreeuw, in de verkeerde richting om, waardoor het voor hem onmogelijk was haar te ontwijken. [ gedaagde ] stelt verder dat het weliswaar zijn eerste dag op skivakantie was, maar dat hij daarvoor had geoefend op borstel- en kunstbanen en Nederland en Duitsland.

4.12.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de lezingen van partijen over de toedracht van het ongeval weliswaar op bepaalde punten van elkaar afwijken, maar dat tussen partijen in ieder geval vaststaat dat [ gedaagde ] [ eiseres ] van achteren naderde, dat hij op dat moment alle controle over zijn ski's verloren was en dat hij met [ eiseres ] in aanraking is gekomen waarna [ eiseres ] ten val is gekomen en de helling is afgegleden. Verder staat vast dat [ gedaagde ] in ieder geval niet als ervaren skiër kan worden aangemerkt. De rechtbank neemt deze toedracht in zoverre dan ook tot uitgangspunt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van [ gedaagde ].

Onrechtmatig handelen

4.13. [ gedaagde ] heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig gehandeld. door dat hij een zorgvuldigheidsnorm heeft overtreden. Hij heeft als onervaren achteropkomende skiër [ eiseres ] met grote vaart aangeskied, terwijl [ eiseres ] in naar beneden aan het skiën was. Daarmee heeft [ gedaagde ] [ eiseres ] blootgesteld aan een groter gevaar dan zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs hoefde te verwachten, omdat [ gedaagde ] op grond van (in ieder geval) de FIS-regels (zie rov. 2.15) mocht verwachten dat zij als voorligger voorrang had en dat een achteropkomende skiër haar veilig zou passeren of op afstand bleef en zijn spoor zo koos dat hij de voor hem skiënde persoon niet in gevaar bracht. Daarvan is geen sprake geweest. [ gedaagde ] is zonder enige controle over zijn ski's de piste afgedaald en daarbij met een hoge snelheid recht op [ eiseres ] af geskied. [ gedaagde ] had moeten kunnen inschatten dat hij daarbij met [ eiseres ] in botsing zou kunnen komen en dat zo'n botsing ernstig letsel aan [ eiseres ] zou kunnen toebrengen. [ gedaagde ] had daarom zijn snelheid - zeker op een rode piste moeten aanpassen aan zijn capaciteiten. Ook binnen de onderhavige sport- en spelcontext. had [ gedaagde ] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van een dergelijk gevaarlijke gedraging moeten onthouden.

4.14. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [ gedaagde ] onrechtmatig jegens [ eiseres ] gehandeld heeft. [ gedaagde ] is daarmee aansprakelijk voor de schade die [ eiseres ] als gevolg van het ongeval heeft geleden en zal lijden.

De schade

4.15.
[ eiseres ] stelt dat zij als gevolg van het ongeval schade heeft geleden ter hoogte van in totaal € 62.594,04. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

 

 

-        -           Ziekenhuisdaggeld                         €                    84,00
-          Ziektekosten                                   €               1.721,54
-          Reiskosten                                      €                  362,50
-          Huishoudelijke hulp/mantelzorg    €               3.674,00
-          Verzorgingskosten                          €               1.775,00
-          Verlies zelfwerkzaamheid              €             33.977,00
-          Smartengeld                                   €             11.000,00
-          Toekomstige onvoorziene schade  €             10.000,00

4.16. [ gedaagde ] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de door [ eiseres ] opgevoerde schadeposten: ziekenhuisdaggeld, ziektekosten, reiskosten, huishoudelijke hulp/mantelzorg, verzorgingskosten en smartengeld. Ten aan zien van de posten verlies zelfwerkzaamheid en toekomstige onvoorziene schade, heeft [ gedaagde ] zich (slechts) op het standpunt gesteld dat hij de door [ eiseres ] gestelde ongevalsgevolgen wenst te laten onderzoeken door een door hem in te schakelen medisch adviseur.

4.17. [ gedaagde ] heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank ook de gevorderde bedragen voor het verlies zelfwerkzaamheid en de toekomstige onvoorziene schade onvoldoende weersproken. [ gedaagde ] is vanaf februari 2023 bekend met de schadevordering van [ eiseres ] en met de medische rapporten die zij ter onderbouwing van deze vordering heeft overgelegd. Het had daarom op de weg van [ gedaagde ] gelegen deze posten gemotiveerd te betwisten, eventueel aan de hand van een contra-expertise. Dat heeft hij nagelaten. Omdat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de door [ eiseres ] in het geding gebrachte medische rapporten, ziet de rechtbank evenmin aanleiding een onafhankelijke deskundige in te schakelen. [ gedaagde ] heeft er zelf voor gekozen zich in deze procedure te concentreren op het verjaringsverweer en heeft daarmee een procedureel risico genomen. Nu de rechtbank het verjaringsverweer passeert, verwezenlijkt dit risico zich en zal de rechtbank de door [ eiseres ] gevorderde schade als onvoldoende gemotiveerd betwist in zijn geheel toewijzen.

4.18. De rechtbank zal [ gedaagde ] veroordelen tot betaling van € 62.594,04. De door [ eiseres ] gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar. Voor wat betreft de immateriële schade zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen met ingang van de datum van het ongeval. Voor wat betreft de overige schade ziet de rechtbank aanleiding deze toe te wijzen vanaf de datum van de dagvaarding.

Buitengerechtelijke incassokosten

4.19. [ eiseres ] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Uitgangspunt is dat de buitengerechtelijke kosten die worden gemaakt om de aansprakelijkheid en de hoogte van de geleden (letsel)schade te bepalen, worden vergoed door de aansprakelijke partij, voor zover het redelijk en noodzakelijk was daarvoor deskundige bijstand in te roepen en de daarvoor gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn (de dubbele redelijkheidstoets).

4.20. In dit geval is gesteld noch gebleken dat niet aan het voornoemde vereiste is voldaan. zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.401.- zal toewijzen.

De slotsom

4.21. De vorderingen van [ eiseres ] zullen worden toegewezen.

4.22. [ gedaagde ] is daarmee de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de
proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [ eiseres ] als volgt vastgesteld:

 

-        -       Kosten van de dagvaarding           €                130,67
-     Griffierecht                                    €             1.301,00
-     Salaris advocaat                            €             2.366,00 (2,00 punten x € 1.183,00)
Totaal                                                  €             3.797,67

 

4.23. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, zonder dat de rechtbank deze kosten in het dictum hoeft te specificeren.2

4.24. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen hoger beroep instelt tegen het vonnis van de rechtbank (uitvoerbaarheid bij voorraad).

 

1. Hoge Raad 14 juni 2013. ECLI:NL:HR:2013:BZ4104
2. Zie: HR 20 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853

Met dank aan dhr. mr. F.W. Vergonet, DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., voor het inzenden van deze uitspraak. 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2024/RBNNE-020823