GHAMS 290119 geen letsel; verjaring rechtsvordering op de verzekeraar op grond van artikel 7:942 BW
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 290119 geen letsel; verjaring rechtsvordering op de verzekeraar op grond van artikel 7:942 BW.
3
Beoordeling
3.1.
In dit geding vordert MKZ dekking onder de met ABN Amro gesloten aansprakelijkheidsverzekering voor de schade die zij aan [X] heeft moeten vergoeden, vermeerderd met de door haar gemaakte kosten van verweer tegen de claim van [X] . ABN Amro meent dat de aanspraak van MKZ niet is gedekt, omdat de aansprakelijkheid voor de door [X] geclaimde schade niet is verzekerd onder de verzekering. Daarnaast heeft ABN Amro zich in dit geding op het standpunt gesteld dat de aanspraak van MKZ op dekking inmiddels is verjaard.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep van ABN Amro op verjaring gegrond bevonden en de vorderingen van MKZ afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de dekking is de rechtbank niet toegekomen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt MKZ met drie grieven op.
3.3.
Niet bestreden is het oordeel van de rechtbank dat het beroep van ABN Amro op verjaring moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 7:942 BW zoals dat sinds 1 juli 2010 luidt. Dit is daarmee uitgangspunt voor de beoordeling.
3.4.
Uit lid 1 van artikel 7:942 BW volgt dat een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. Volgens lid 2 van deze bepaling wordt de verjaring gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen.
3.5.
Uit artikel 73 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek volgt dat artikel 7:942 BW met een jaar uitgestelde werking van toepassing is geworden. Deze uitgestelde werking van een jaar heeft tot gevolg dat een verjaringstermijn die door het enkele in werking treden van artikel 7:942 BW al vóór de inwerkingtreding van deze bepaling is gaan lopen niet eerder eindigt dan een jaar na 1 juli 2010. Deze uitgestelde werking bood de mogelijkheid de door de inwerkingtreding aangevangen verjaringstermijnen nog gedurende een jaar te stuiten.
3.6.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat ABN Amro met de brief van 25 oktober 2005 (zie rov. 2.4) de verjaringstermijn van drie jaren in de zin van artikel 7:942 lid 2 BW heeft doen aanvangen. Deze termijn is vanwege de uitgestelde werking van het overgangsrecht pas een jaar na de inwerkingtreding daarvan per 1 juli 2010 voltooid, dus op 1 juli 2011. Volgens de rechtbank is niet gesteld of gebleken dat tussen 25 oktober 2005 en 1 juli 2011 een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden, zodat de rechtsvordering van MKZ op 1 juli 2011 is verjaard.
3.7.
Met grief I voert MKZ aan dat de rechtbank heeft miskend dat MKZ in 2005 ABN Amro alleen heeft geïnformeerd over de aansprakelijkstelling. De schade die in 2016 is gemeld, betreft niet de schade aan de dieselolietanks (die ook in de visie van MKZ van dekking is uitgesloten), maar op gevolgschade die op grond van artikel 3.1.2 van de voorwaarden AVB-2002 wel is verzekerd. Deze bepaling ziet op “schade ontstaan na oplevering van door verzekerde verrichte werkzaamheden, aan zaken, waaraan de verzekerde een onderdeel heeft toegevoegd en de schade is veroorzaakt door het toegevoegde onderdeel zelf”.
3.8.
MKZ stelt dat zij in 2005 niet met de opeisbaarheid van een uitkering door ABN Amro bekend was, omdat de omvang van de schade toen nog niet bekend was. Pas door het arrest van het hof Den Haag van 22 juli 2014 is de omvang van die schade bekend geworden. Die uitspraak is vervolgens pas onherroepelijk geworden met het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2016. Grief II bouwt op grief I voort en verwijt de rechtbank niet te hebben beslist op de door MKZ gevorderde milieuschade.
3.9.
De grieven I en II falen. MKZ ziet eraan voorbij dat de in lid 1 van artikel 7:942 BW bedoelde bekendheid die de verjaringstermijn doet aanvangen niet ziet op de omvang van het bedrag dat de verzekeraar (uiteindelijk) dient uit te keren. De verjaringstermijn begint te lopen als de verzekerde bekend is geworden met de opeisbaarheid van zijn vordering op de verzekeraar. Het gaat in dit geval om een aansprakelijkheidsverzekering. De vordering van MKZ op ABN Amro als aansprakelijkheidsverzekeraar om dekking te verkrijgen werd opeisbaar toen MKZ door [X] aansprakelijk werd gesteld vanwege de lekkende dieselolietanks. Voor de opeisbaarheid van deze vordering was niet bepalend of het schadebedrag waarvoor MKZ aansprakelijk werd gehouden toen al vaststond. Evenmin is voor de aanvang van de verjaringstermijn van belang op welke soort schade (zaakschade en/of milieuschade) de aansprakelijkstelling betrekking had. De aard van de schade en de grondslag van de aansprakelijkheid spelen alleen een rol bij de vraag of ABN Amro op grond van de verzekeringsvoorwaarden is gehouden dekking te verlenen voor de aanspraak.
3.10.
MKZ heeft in 2005 aanspraak gemaakt op dekking bij ABN Amro door haar te informeren over de aansprakelijkstelling naar aanleiding van de lekkende dieselolietanks bij [X] . Daarmee was de aanspraak op dekking voor de aansprakelijkheid voor alle schade als gevolg van die lekkages tijdig ingesteld binnen de termijn van artikel 7:942 lid 1 BW. Een nieuwe verjaringstermijn is evenwel op grond van lid 2 van artikel 7:942 BW gaan lopen doordat ABN Amro de dekking vervolgens geheel heeft afgewezen bij brief van 25 oktober 2005. Niet bestreden is het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat tussen 25 oktober 2005 en 1 juli 2011 een stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. Een en ander betekent dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de rechtsvordering van MKZ op ABN Amro op 1 juli 2011 is verjaard. ECLI:NL:GHAMS:2019:223