RBDHA 281118 verjaard beroep op AOV, 75 Ow NBW, onvoldoende onderbouwd dat schade is opgetreden agv beroepsfout advocaat
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 281118 verjaard beroep op AOV, 75 Ow NBW, onvoldoende onderbouwd dat schade is opgetreden agv beroepsfout advocaat
2 De feiten
2.1.
[eiser] heeft op 22 maart 1999 een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten bij AIG Europe (Netherlands) N.V. (hierna: AIG) en Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. (hierna: NHL of NHL/Reaal). NHL is een rechtsvoorganger van Reaal. Rubriek A, uitkering gedurende eerste twee jaar van arbeidsongeschiktheid, is verzekerd bij AIG. Het polisblad Rubriek A houdt onder meer het volgende in:
“VERZEKERDE : [eiser]
( ... )
Geboortedatum : [geboortedatum]
Beroep : film/t.v.-regisseur
DATUM VAN INGANG : 25-02-1999
VERZEKERDE EINDDATUM : 16-02-2017
EINDLEEFTIJD : 60 jaar
VERZEKERDE JAARRENTE : NLG 75.000,00
UITKERINGSTERMIJN : maximaal twee jaar
EIGEN RISICO-TERMIJN : 30 dagen
( ... )
AANVULLENDE BEPALINGEN : zie vervolgblad(en), alsmede clausulebladen IWP.9805/OVL en IWP.9805/WAZ
( ... )
Door ondertekening van dit polisblad verklaart AIG ( ... ) deze verzekering voor wat betreft het risico als omschreven onder ‘Rubriek A’ van aangehechte verzekeringsvoorwaarden te hebben geaccepteerd en hiervoor dekking te verlenen overeenkomstig deze verzekeringsvoorwaarden en aanvullende bepalingen.”
2.2.
Rubriek B is verzekerd bij NHL. Het polisblad Rubriek B houdt onder meer het volgende in:
“VERZEKERDE JAARRENTE : NLG 75.000,00
UITKERINGSTERMIJN : maximaal tot 16-02-2017
EIGEN RISICO-TERMIJN : 2 jaar
( ... )
AANVULLENDE BEPALINGEN : zie vervolgblad(en), alsmede clausuleblad IWP.9805/WAZ
( ... )
Door ondertekening van dit polisblad verklaart Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij ( ... ) deze verzekering voor wat betreft het risico als omschreven onder ‘Rubriek B’ van aangehechte verzekeringsvoorwaarden te hebben geaccepteerd en hiervoor dekking te verlenen overeenkomstig deze verzekeringsvoorwaarden en aanvullende bepalingen.”
2.3.
Het 1e vervolgblad behorend bij de polis houdt onder meer het volgende in:
1. “MELDINGEN INZAKE ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Met inachtneming van het bepaalde in Artikel 16 lid 1 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden, dient iedere melding inzake arbeidsongeschiktheid binnen 30 dagen te geschieden aan:
AIG
( ... )
2. MINIMUM PERCENTAGE ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Met inachtneming van alle andere voorwaarden en aanvullende bepalingen voor deze verzekering, bestaat uitsluitend recht op uitkering krachtens deze verzekering indien het percentage arbeidsongeschiktheid minimaal 45% bedraagt.
3. ( ... )
4. PERIODE INKOMENSONAFHANKELIJKE UITKERINGEN ‘RUBRIEK B’
De in Artikel 4 van de verzekeringsvoorwaarden bedoelde periode, waarbij uitkeringen krachtens ‘Rubriek B’ van deze verzekering zullen geschieden zonder rekening te houden met een derving van inkomen en/of eventuele (neven-)inkomsten, bedraagt 5 jaar .”
2.4.
De bij de polis behorende verzekeringsvoorwaarden Model IWP.9805 houden, voor zover van belang, het volgende in:
“ARTIKEL 1 DEFINITIES
In deze verzekeringsvoorwaarden wordt verstaan onder:
Rubriek A:
de eerste periode van arbeidsongeschiktheid, gemaximeerd tot de op het polisblad voor deze Rubriek A vermelde uitkeringstermijn;
Rubriek B:
de periode van arbeidsongeschiktheid welke voortduurt na het verstrijken van de maximale uitkeringstermijn voor Rubriek A en uiterlijk eindigt op de verzekerde einddatum;
Verzekeraar:
de verzekeraar welke zich verbonden heeft het risico krachtens Rubriek A resp. Rubriek B van deze verzekering te lopen, in casu:
AIG (…) als verzekeraar voor Rubriek A ( ... ),
Nieuwe Hollandse Lloyd Schadeverzekeringsmaatschappij ( ... ) als verzekeraar voor Rubriek B
( ... )
Arbeidsongeschiktheid:
objectief medisch vast te stellen stoornissen die bestaan in relatie tot ongeval of ziekte, waardoor verzekerde beperkt is in zijn functioneren;
Ongeval:
een plotseling, onverwacht van buiten inwerkend geweld op het lichaam van verzekerde, dat rechtstreeks objectief medisch vast te stellen lichamelijk letsel of overlijden tot gevolg heeft.
( ... )
ARTIKEL 5 ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSCRITERIUM
1. Van arbeidsongeschiktheid is uitsluitend sprake, indien er in relatie tot ziekte of ongeval objectief medisch vast te stellen stoornissen bestaan waardoor de verzekerde beperkt is in zijn functioneren. Onverminderd het hierboven bepaalde wordt arbeidsongeschiktheid aanwezig geacht, indien de verzekerde voor tenminste het op het polisblad vermelde percentage ongeschikt is tot het verrichten van werkzaamheden verbonden aan zijn op het polisblad vermelde beroep, zoals dat voor deze beroepswerkzaamheden in de regel en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Aanpassing van werkzaamheden en werkomstandigheden alsmede taakverschuivingen binnen het eigen beroep/bedrijf dan wel beroepsgroep/bedrijfstak zullen daarbij worden betrokken indien deze arbeidsongeschiktheid langer voortduurt dan 2 jaar.
2. Bij het aldus vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid zal geen rekening worden gehouden met verminderde gelegenheid tot het verkrijgen van arbeid.
DE NAVOLGENDE ARTIKELEN GELDEN VOOR ZOWEL RUBRIEK A ALS RUBRIEK B
( ... )
ARTIKEL 16 VERPLICHTINGEN BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID
1 De verzekerde respectievelijk de verzekeringnemer is verplicht in geval van arbeidsongeschiktheid:
a hiervan zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen één maand, mededeling te doen aan de verzekeraar.
( ... )”
2.5.
Op 1 november 2002 is [eiser] betrokken geweest bij een auto-ongeval. [eiser] heeft zich op 23 december 2002 met ingang van 1 november 2002 arbeidsongeschikt gemeld bij AIG.
2.6.
Bij brief van 26 maart 2003 heeft AIG [eiser] geschreven dat uit de tot op dat moment ontvangen medische informatie blijkt dat sprake is van subjectieve klachten zonder medisch objectiveerbare afwijkingen en dat daarvoor geen dekking bestaat onder de polis. AIG meldt dat zij vooralsnog niet tot uitkering zal overgaan en haar medisch adviseur zal verzoeken het medisch onderzoek voort te zetten.
2.7.
[eiser] heeft de zaak vervolgens in handen gegeven van zijn rechtsbijstandsverzekeraar DAS rechtsbijstand (hierna: DAS).
2.8.
[eiser] is op verzoek van DAS op 29 september 2004 onderzocht door [neuroloog 1] , neuroloog (hierna: [neuroloog 1] ). Zijn rapport houdt onder meer het volgende in:
“ Late klachten:
( ... )
Betrokkene heeft pas in augustus 2003 zijn werk substantieel hervat, voor ongeveer 50%, en vanaf november 2003 is hij voor 80% gaan werken. Dat is nog steeds het geval.
( ... )
Bespreking en conclusie:
Betrokkene overkwam vanuit volle gezondheid een acceleratie/deceleratietrauma waarbij hij klachten acquireerde die uiteindelijk leidden tot het post whiplash syndroom.
( ... )
Beantwoording van de vraagstelling:
( ... )
6. Indien u meent dat er bij betrokkene sprake is van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polisvoorwaarden, bestond deze dan naar uw oordeel ook op 26-03-03?
( ... )
Betrokkene is waarschijnlijk iets meer beperkt geweest op 26-03-03, doch dat kan ik niet goed uitdrukken in maat en getal, met name is niet goed te bepalen of er sprake is van een exact aan te geven urenbeperking, doch ik ben van mening dat er zeker sprake is geweest van een urenbeperking op en rond die datum. Enigszins arbitrair tot ongeveer 20 à 24 uur per week. Ik vind dat op dit moment, naar de toestand van heden, overigens niet meer van toepassing. Ik ga dus uit van een normale werkweek van 36-40 uren op dit moment.”
2.9.
Bij brief van 10 december 2004 heeft NHL het volgende geschreven aan [eiser] :
“Van uw assurantietussenpersoon [ Wiggers Groep B.V. , toevoeging rechtbank] hebben wij vernomen dat u sinds 1 november 2002 arbeidsongeschikt bent. Gedurende de eerste twee jaar van uw arbeidsongeschiktheid heeft u een uitkering ontvangen van A.I.G. Europe. Vanaf 2 november 2004 is onze maatschappij verantwoordelijk voor het voortzetten van de uitkering, voor zover er nog sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Wij vragen u daarom om – als er nog steeds sprake is van arbeidsongeschiktheid – bijgaand schademeldingsformulier volledig in te vullen en daarna ondertekend aan ons terug te sturen.
Voor de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid wil de medisch adviseur informatie opvragen bij de medisch adviseur van A.I.G. Dit kan alleen als u daarvoor toestemming geeft. ( ... )
Daarnaast wil de medisch adviseur informatie opvragen bij de u behandelend arts en/of specialist. Ook hiervoor heeft hij uw toestemming nodig ( ... )
2.10.
Op 11 april 2005 heeft [eiser] een Kennisgeving van ziekte/arbeidsongeschiktheidsformulier van NHL ingevuld. Op dit formulier heeft [eiser] ingevuld dat zijn huidige beroep “producent/regisseur” is, dat de gemiddelde arbeidsduur 40 uur per week is, waarvan 10 uur administratief, 10 uur leidinggeven en 20 uur handenarbeid. Hij heeft aangekruist dat het huidige beroep overeenkomt met het op de polis vermelde beroep. Bij “het jaarinkomen in het voorgaande jaar” heeft [eiser] € 12.710,- ingevuld.
2.11.
In april 2005 heeft [eiser] zich gewend tot [gedaagde sub 2] , die als advocaat zijn zaak verder is gaan behandelen.
2.12.
Bij brief van 14 juni 2005 heeft NHL het volgende geschreven aan [eiser] :
“Met onze brief van 10 december 2004 hebben wij u gemeld dat ( ... ) de uitkering vanaf 2 november 2004 moest worden voortgezet door onze maatschappij. Dit uiteraard voor zover er per die datum, op grond van de polis, nog sprake is van arbeidsongeschiktheid.
Inmiddels hebben wij de medische stukken van Unicare ontvangen en daarnaast informatie van uw huisarts en behandelend k.n.o.-arts.
In het neurologisch rapport, opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek op 29 september 2004, wordt gemeld dat u in augustus 2003 uw werk voor ca. 50% heeft hervat en dat u in november 2003 voor 80% bent gaan werken.
In de aan uw polis toegevoegde clausule staat vermeld dat u voor een uitkering krachtens Rubriek B in aanmerking komt als er sprake is van een arbeidsongeschiktheid van 45% of meer.
Gelet op bovenstaande was hiervan per augustus 2003 geen sprake meer en is er dus geen recht op een uitkering uit bovengenoemde verzekering ( ... )”
2.13.
Op 2 november 2005 heeft [gedaagde sub 2] namens [eiser] bij de rechtbank Rotterdam een verzoekschrift strekkende tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht ingediend, dat zich richt tegen AIG.
2.14.
Op 30 november 2005 heeft Reaal op verzoek van Wiggers Groep B.V. (hierna: Wiggers Groep ) de verzekering wegens premieachterstand beëindigd per 1 september 2005.
2.15.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 maart 2006 is dr. [neuroloog 2] (neuroloog) als deskundige benoemd. [neuroloog 2] heeft in 2006 een deskundigenrapport uitgebracht.
2.16.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2007 zijn prof. dr. [KNO-arts 1] (KNO-arts) en prof. dr. [psychiater] (psychiater) als deskundigen benoemd. Beiden hebben in 2007 een deskundigenrapport uitgebracht. Het rapport van [psychiater] vermeldt onder meer dat [eiser] op de datum van het onderzoek, 29 mei 2007, ongeveer 40 uur in de week werkt. Op verzoek van [psychiater] hebben drs. [A] en drs. [B] op 18 juni 2008 een neuropsychologisch onderzoek gedaan. Hun rapport dateert van 23 juni 2008.
2.17.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 maart 2010 is drs. [KNO-arts 2] (KNO-arts) benoemd als deskundige.
2.18.
Bij dagvaarding van 12 juli 2011 heeft [eiser] Chartis Europe S.A. (hierna: Chartis), de rechtsopvolger van AIG, in rechte betrokken en gevorderd dat Chartis wordt veroordeeld tot uitkering onder zowel Rubriek A als B.
2.19.
Op grond van een tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2012 hebben ing. [X] en [Y] (register arbeidsdeskundigen) en [Z] (verzekeringsarts) rapporten uitgebracht.
2.20.
Bij vonnis van 5 maart 2014 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat Chartis geen partij is bij de polis voor zover deze Rubriek B betreft, en de vordering in zoverre afgewezen. De vordering ten aanzien van Rubriek A is toegewezen. Voor zover hier van belang heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“ [X] stelt dat ( ... ) sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van [eiser] met 100%. Hij kan, zoals Chartis op zichzelf terecht stelt, nog wel 40 uur in de week werken, maar niet als film/t.v.-regisseur (maar bijvoorbeeld wel als regie- of managementassistent). Aldus staat in rechte vast dat [eiser] voor minimaal 45% ongeschikt is voor het uitvoeren van werkzaamheden verbonden aan zijn beroep als film/t.v.-regisseur . Aan de polis- en verzekeringsvoorwaarden is derhalve voldaan, zodat [eiser] in beginsel recht heeft op uitkering.”
2.21.
Bij brief van 19 maart 2014 heeft [gedaagde sub 2] Reaal geschreven dat de rechtbank Rotterdam [eiser] in het gelijk heeft gesteld en Reaal verzocht tot uitkering over te gaan over de periode vanaf 2 november 2004.
2.22.
Bij brief van 1 mei 2014 heeft Reaal uitkering geweigerd, waarbij zij zich heeft beroepen op verjaring, de vervaltermijn van artikel 19 van de polisvoorwaarden en het royement per 1 september 2005. Vervolgens is gecorrespondeerd tussen partijen. Reaal is bij haar standpunt gebleven.
2.23.
Bij brieven van 29 juni 2015 en 20 mei 2016 heeft [eiser] [gedaagde sub 2] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt omdat [gedaagde sub 2] heeft nagelaten tijdig de rechten van [eiser] jegens NHL/Reaal veilig te stellen, waardoor Reaal zich beroept op verjaring, verval en royement.
3
Het geschil
3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad :
Primair:
verklaart voor recht dat geen sprake is van verjaring van de aanspraken van [eiser] en/of verval van recht van [eiser] op uitkering onder de tussen hem en Reaal gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of rechtmatige beëindiging van die arbeidsongeschiktheidsverzekering, en dat Reaal is gehouden op basis van die verzekering de inkomensschade van [eiser] te vergoeden;
Reaal veroordeelt om aan [eiser] uit te keren op basis van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, te weten een bedrag van € 34.033,53 per jaar, jaarlijks stijgend met 3%, te rekenen vanaf 22 januari 2005 tot 16 februari 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2005;
Reaal veroordeelt in de (na)kosten.
Subsidiair:
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 2] jegens [eiser] aansprakelijk is vanwege de door haar gemaakte beroepsfout, en dat zij is gehouden de schade die hieruit voor [eiser] voortvloeit te vergoeden;
[gedaagde sub 2] veroordeelt om aan [eiser] te betalen het bedrag dat overeenkomt met de door [eiser] misgelopen uitkering onder Rubriek B, met rente;
[gedaagde sub 2] veroordeelt in de (na)kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen tegen Reaal het volgende ten grondslag. Op grond van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2014 staat vast dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is voor het verzekerde beroep van film/t.v.-regisseur . Met de brief van 14 juni 2005 is geen verjaringstermijn gaan lopen, omdat deze niet aangetekend is verzonden en evenmin daarin werd gewezen op de geldende verjaringstermijn, hetgeen vereist was op grond van artikel 7:942 (oud) BW, zoals dat vanaf 1 januari 2006 luidde. De verjaringstermijn (van drie jaar) is pas op 1 juli 2010 gaan lopen, maar tijdig gestuit. Het beroep op het vervalbeding is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, omdat Reaal niet bij brief van 14 juni 2005 heeft meegedeeld dat zij een beroep op het vervallen van de aanspraak zal doen. Tot slot beroept Reaal zich ten onrechte op het royement. [eiser] gaat ervan uit dat Wiggers Groep in rekening-courant werd belast voor de premie, zodat [eiser] voor wat betreft betaling van zijn premie jegens NHL was gekweten. Daarnaast had volgens [eiser] de polis premievrij moeten worden gemaakt vanaf 22 januari 2003, vanwege volledige arbeidsongeschiktheid.
3.3.
[eiser] legt aan zijn vordering tegen [gedaagde sub 2] ten grondslag dat indien de vordering tegen Reaal wordt afgewezen, vaststaat dat [gedaagde sub 2] heeft verzuimd de rechten van [eiser] jegens NHL/Reaal veilig te stellen, waardoor zij een beroepsfout heeft begaan. De schade bestaat uit de gemiste uitkering onder Rubriek B, aldus [eiser] .
3.4.
Reaal en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
In de zaak tegen Reaal
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Reaal is dat de vordering van [eiser] is verjaard. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Vast staat dat [eiser] op 11 april 2005 een kennisgeving van ziekte/arbeidsongeschiktheid heeft ingevuld en aldus aanspraak heeft gemaakt op uitkering onder de polis door NHL. NHL heeft die aanspraak vervolgens afgewezen bij brief van 14 juni 2005. Op dat moment gold voor het verzekeringsrecht de verjaringsregeling van Boek 3 BW.
4.2.
Op 1 januari 2006 is echter artikel 7:942 (oud) BW in werking getreden, dat als volgt luidde:
“1. Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.
( ... ).
2. De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij bij aangetekende brief ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen onder eveneens ondubbelzinnige vermelding van het in lid 3 vermelde gevolg.
3. In geval van afwijzing verjaart de rechtsvordering door verloop van zes maanden.”
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de afwijzingsbrief van 14 juni 2005 niet voldoet aan de vereisten van artikel 7:942 (oud) BW, zoals die luidden per 1 januari 2006, nu deze brief niet aangetekend is verzonden en daarin evenmin wordt gewezen op de verjaringstermijn van zes maanden. Volgens [eiser] is daarom geen nieuwe verjaringstermijn gaan lopen door de afwijzingsbrief, zodat de vordering niet verjaard kan zijn. Volgens Reaal moet de onmiddellijke werking die artikel 7:942 (oud) BW op grond van artikel 68a lid 1 Ow NBW heeft echter buiten werking blijven op de in artikel 75 Ow NBW bedoelde grond, namelijk dat die onmiddellijke werking in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Onder verwijzing naar het arrest van het hof Amsterdam van 14 februari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:460) betoogt Reaal dat het voldoen aan de vereisten van artikel 7:942 (oud) BW als gevolg van de onmiddellijke werking tot een enorme administratieve en financiële last voor Reaal zou leiden. Immers, het zou Reaal zeer veel tijd en geld hebben gekost om in alle zaken tot 2001 alsnog aangetekende brieven te gaan versturen, om zodoende de verjaringstermijn te doen ingaan. Door verzending van de afwijzingsbrief op 14 juni 2005 is volgens Reaal dan ook wel degelijk een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. De verjaring is vervolgens niet tijdig gestuit. Immers, [eiser] heeft zich pas op 19 maart 2014 weer tot Reaal gewend, zodat de vordering is verjaard, aldus nog steeds Reaal.
4.4.
De rechtbank overweegt dat in het hiervoor genoemde arrest van 14 februari 2017 het hof Amsterdam in een procedure waarbij Allianz als verzekeraar was betrokken, heeft geoordeeld dat artikel 68a lid 1 Ow NBW buiten toepassing dient te blijven op de voet van artikel 75 Ow NBW, omdat onmiddellijke werking van artikel 7:942 (oud) BW onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof heeft in de eerste plaats aan zijn oordeel ten grondslag gelegd de omstandigheid dat het verzenden van circa 2,5 miljoen aangetekende brieven tot een enorme financiële en administratieve last voor Allianz zou leiden, en dat blijkens de latere wijziging van artikel 7:942 (oud) BW, waarbij het vereiste van de aangetekende brief is geschrapt, de wetgever verzekeraars niet op dergelijke hoge kosten heeft willen jagen om het beschermingsdoel van die bepaling te bereiken. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de rechtsbescherming die voor eiser het gevolg zou zijn van onmiddellijke werking van artikel 7:942 (oud) BW, niet opweegt tegen de omvangrijke administratieve en financiële gevolgen daarvan voor Allianz.
4.5.
In zijn arrest van 18 mei 2018 (ECLI:NL:HR:2018:726) heeft de Hoge Raad het door de verzekeringnemer tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad heeft onder meer als volgt overwogen:
“3.4.4. ( ... ) dat de wetgever voor de formulering van de tweede grond van art. 75 lid 1 Ow NBW heeft aangeknoopt bij art. 6:2 lid 2 BW, om te voorkomen dat al te gemakkelijk of te lichtvaardig wordt afgeweken van de hoofdregel (van art. 68a lid 1 Ow NBW) van onmiddellijke werking van het nieuwe recht. Voorts kan daaruit worden afgeleid dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat toepassing van art. 75 lid 1 Ow NBW in een aan de rechter voorgelegd geval niet steeds uitsluitend gevolgen heeft voor dat individuele geval, maar ook betekenis kan hebben voor een reeks van gevallen waarin een soortgelijke overgangsrechtelijke problematiek aan de orde is, en dat die toepassing in dat opzicht kan afwijken van toepassing van art. 6:2 lid 2 BW.
( ... )
3.5.2. ( ... )
Op grond van de hiervoor bedoelde passage in de memorie van toelichting kan redelijkerwijs twijfel bestaan of de wetgever zich ten volle ervan bewust is geweest dat onmiddellijke werking van art. 7:942 (oud) BW met ingang van 1 januari 2006 ertoe leidt dat in alle gevallen waarin op enig tijdstip voordien aanspraak op uitkering is gemaakt, alleen dan een verjaringstermijn (van zes maanden) is aangevangen of aanvangt indien de verzekeraar die aanspraak – vóór dan wel ná 1 januari 2006 – heeft afgewezen of afwijst op de in art. 7:942 lid 2 (oud) BW voorziene wijze, dat wil zeggen: door middel van een aangetekende brief waarbij de verzekeraar ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen onder eveneens ondubbelzinnige vermelding van het (in art. 7:942 lid 3 (oud) BW vermelde) gevolg dat de rechtsvordering tegen de verzekeraar verjaart door verloop van zes maanden.
Zoals uiteengezet onder 2.18 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, is deze consequentie van de keuze voor onmiddellijke werking van art. 7:942 (oud) BW in de literatuur evenmin onderkend.”
De Hoge Raad heeft vervolgens de overwegingen van het hof weergegeven en geoordeeld dat die overwegingen het oordeel kunnen dragen dat onmiddellijke werking van artikel 7:942 (oud) BW in een geval als het onderhavige naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Reaal op artikel 75 Ow NBW in dit geval slaagt, nu de onderhavige zaak vergelijkbaar is met de hiervoor besproken casus. Onvoldoende gemotiveerd betwist is dat het ook NHL veel tijd en geld had gekost alle zaken tot 2001 waarin een claim was afgewezen, waaronder ook de gearchiveerde zaken, te inventariseren, de adressen te controleren en vervolgens een aangetekende brief te versturen. Dat het bij NHL mogelijk niet om 2,5 miljoen stuitingsbrieven gaat, zoals bij Allianz, zoals [eiser] naar voren heeft gebracht, maakt het oordeel niet anders. NHL is immers in vergelijking met Allianz een kleine verzekeringsmaatschappij, zodat haar draagkracht beperkter is en het versturen van aangetekende brieven in alle dossiers vanaf 2001 ook voor haar verhoudingsgewijs zou hebben geleid tot een omvangrijke financiële en administratieve last. De stelling van Reaal dat onmiddellijke werking van artikel 7:942 (oud) BW zou leiden tot een omvangrijke financiële en administratieve last is dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.7.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad, heeft de wetgever verzekeraars niet op hoge kosten willen jagen om het beschermingsdoel van artikel 7:942 (oud) BW te bereiken, hetgeen mede ertoe heeft geleid dat bij de Wet tot Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (Stb. 2010, 205) het vereiste van de aangetekende brief weer is geschrapt. Dit alles brengt met zich dat de rechtbank er van uitgaat dat met de afwijzingsbrief een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen, die nadien niet is gestuit, met verjaring tot gevolg.
4.8.
De rechtbank weegt daarbij nog mee dat ook de feitelijke handelwijze van [eiser] op geen enkele wijze bij NHL/Reaal de indruk kan hebben gewekt dat [eiser] na de afwijzing van zijn claim nog aanspraken op uitkering geldend wilde maken. Vaststaat dat [eiser] zich op 11 april 2005 arbeidsongeschikt heeft gemeld bij NHL door middel van een kennisgeving van ziekte/arbeidsongeschiktheid. Daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] zich op dat moment kennelijk realiseerde dat hij, om aanspraak te maken op een uitkering onder (rubriek B van) de polis, een melding moest doen bij NHL, en niet (alleen) bij AIG. [eiser] heeft vervolgens geen bezwaar gemaakt toen NHL hem bij brief van 14 juni 2005 mededeelde dat geen recht bestond op uitkering onder de polis. Integendeel: Wiggers Groep heeft, namens [eiser] , kort daarna verzocht de polis te beëindigen per 1 september 2005. NHL heeft hieraan gevolg gegeven, waarna het dossier door NHL is gearchiveerd.
4.9.
Daar komt nog bij dat [eiser] in 2011 in de procedure tegen Chartis expliciet te horen kreeg dat hij zich voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering onder rubriek B diende te wenden tot NHL. Toen betoogde Chartis in haar conclusie van antwoord immers dat niet zij, maar NHL partij was bij de verzekeringsovereenkomst voor zover deze Rubriek B betreft. Desalniettemin heeft [eiser] zich ook toen niet, maar pas bij brief van 19 maart 2014, na het eindvonnis van de rechtbank Rotterdam, tot Reaal gewend. Dat betekent dat Reaal, na de archivering van het dossier in 2005, bijna negen jaar niets heeft vernomen van [eiser] . [eiser] heeft nog aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat Reaal door AIG op de hoogte is gehouden over het verloop van de procedure. Deze stelling, die Reaal betwist, is echter niet geconcretiseerd. In de stukken is hiervoor bovendien geen steun te vinden. Zo blijkt uit de brief van NHL van 10 december 2004 dat NHL door Wiggers Groep op de hoogte gesteld is van de arbeidsongeschiktheid, en niet door AIG.
4.10.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat indien al juist zou zijn dat Reaal geen beroep op artikel 75 Ow NBW zou toekomen, het subsidiaire verjaringsverweer van Reaal opgaat. Daartoe is het volgende redengevend. Op 1 juli 2010 is artikel 7:942 (oud) BW opnieuw gewijzigd. De eis van aangetekende verzending is toen verlaten. De memorie van toelichting op de Wet tot Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (TK 2008-2009, 32 038, nr. 3, p. 8) houdt hierover het volgende in:
“Indien een verzekeraar vóór de inwerkingtreding niet bij aangetekende brief, maar bij gewone brief de aanspraak heeft afgewezen, begint er ingevolge het huidige artikel 7:942 lid 2 BW geen nieuwe verjaringstermijn te lopen. Op grond van de nieuwe wet is er in deze situatie wel een verjaringstermijn (van drie jaren) aangevangen. Dit volgt uit artikel 68a lid 1 Ow, waarbij het er niet toe doet dat onder het oude recht geen termijn was aangevangen. Zie Parl. Gesch. Overgangsrecht (Inv. 3, 5 en 6), p. 52. Wel blijft ingevolge artikel 73 lid 1 jo 68a lid 2 Ow het oude recht nog een jaar van toepassing, met als gevolg dat (zoals in artikel 73 lid 2 Ow verduidelijkt wordt), die termijn niet door de enkele inwerkingtreding voltooit.”
4.11.
Hieruit kan worden afgeleid dat toen op 1 juli 2010 de eis van aangetekende verzending is verlaten, de verjaringstermijn (alsnog) per 14 juni 2005 is aangevangen. Op grond van artikel 73 lid 1 jo 68a lid 2 Ow kon de verjaring echter pas een jaar na 1 juli 2010 zijn voltooid, dat wil zeggen op 1 juli 2011. Nu vaststaat dat [eiser] voor het eerst pas weer op 19 maart 2014 jegens Reaal aanspraak heeft gemaakt op een uitkering is zijn vordering ook onder dat regime dus verjaard.
4.12.
Subsidiair heeft [eiser] ter zitting, in navolging van [gedaagde sub 2] , nog betoogd dat nu het bij de onderhavige arbeidsongeschiktheidsverzekering gaat om maandelijkse termijnen, elke maand een nieuwe vordering ontstaat, wat volgens hem meebrengt dat de vorderingen na 19 maart 2011 niet kunnen zijn verjaard. Daarbij heeft hij verwezen naar jurisprudentie van het Kifid, dat heeft geoordeeld dat iedere maandtermijn dient te worden beschouwd als een op zichzelf staande, losse, vordering (vgl. Kifid 5 januari 2017, nr. 2018-004 en de uitspraak van de Commissie van Beroep van 26 juni 2018, 2018-043). [eiser] betoogt dat nu de verjaring op 19 maart 2014 is gestuit, in ieder geval alle vorderingen die zijn ontstaan na 19 maart 2011 niet zijn verjaard.
4.13.
Dit betoog miskent echter dat in dit geval [eiser] aanspraak heeft gemaakt op een uitkering uit hoofde van de polis, die bij brief van 14 juni 2005 ondubbelzinnig is afgewezen en de verzekeringsovereenkomst door toedoen van (de tussenpersoon van) [eiser] nadien ook beëindigd is in 2005. De verwijzing van [eiser] naar de uitspraken van het Kifid gaat derhalve niet op. Het subsidiaire verweer van [eiser] naar aanleiding van het beroep van Reaal op verjaring stuit reeds hierop af.
4.14.
Hier komt bij dat [eiser] zijn stelling dat hij ten tijde van het beëindigen van de overeenkomst arbeidsongeschikt was in de zin van Rubriek B van de polis onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zelfs indien en voor zover de vordering van [eiser] geheel of gedeeltelijk niet zou zijn verjaard, kan dit hem derhalve niet baten. De rechtbank acht het volgende redengevend.
4.15.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat het ongeval heeft geleid tot beperkingen bij [eiser] . Uit de verschillende deskundigenrapporten blijkt immers dat hij last heeft van onder meer een hoge fluittoon (tinnitis), gehoorverlies, vermoeidheidsklachten, een energielek en dat hij moeite heeft met drukke processen. Dat brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van de in Rubriek B van de polis bedoelde arbeidsongeschiktheid.
4.16.
Op grond van artikel 2 van het 1e vervolgblad bestaat immers uitsluitend recht op uitkering krachtens de verzekering indien het percentage arbeidsongeschiktheid minimaal 45% bedraagt. Voor de vraag of sprake is van arbeidsongeschiktheid moeten voorts, op grond van artikel 5 van de polis, taakverschuivingen binnen het eigen beroep/bedrijf dan wel beroepsgroep/bedrijfstak worden betrokken, nu NHL/Reaal verzekeraar is van Rubriek B. In aanmerking genomen dat het niet alleen gaat om taakverschuivingen binnen het eigen beroep/bedrijf, maar tevens binnen de beroepsgroep of bedrijfstak, kan worden vastgesteld dat sprake is van een breed criterium. Beoordeeld dient te worden of na taakverschuivingen binnen het eigen beroep/bedrijf dan wel beroepsgroep/bedrijfstak een min of meer zelfstandige beroepsuitoefening nog mogelijk is.
4.17.
[eiser] betoogt dat uit het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 maart 2014 blijkt dat hij arbeidsongeschikt is in de zin van de polis. Dit betoog gaat niet op, reeds omdat in het vonnis slechts de vordering wordt behandeld die ziet op Rubriek A, die kort gezegd inhoudt dat van arbeidsongeschiktheid sprake is indien de verzekerde voor ten minste 45% ongeschikt is tot het verrichten van werkzaamheden verbonden aan zijn beroep. Het vonnis biedt juist géén steun aan de stelling van [eiser] dat hij (ook) arbeidsongeschikt is onder Rubriek B. De rechtbank Rotterdam heeft immers geoordeeld dat [eiser] wel 40 uur in de week kon werken als bijvoorbeeld regie- of managementassistent. Naar het oordeel van de rechtbank moeten deze functies worden aangemerkt als functies binnen zijn beroepsgroep/bedrijfstak in de zin van Rubriek B.
4.18.
Voor de stelling dat [eiser] ten minste 45% arbeidsongeschikt was in de zin van Rubriek B van de polis is voorts geen steun te vinden in de rapporten waarop [eiser] zich beroept. Volgens [neuroloog 1] (p. 2) heeft [eiser] in augustus 2003 zijn werk substantieel hervat, voor ongeveer 50%, en is hij vanaf november 2003 voor 80% gaan werken, hetgeen ook het geval was op de datum van het onderzoek, 29 september 2004. Op de kennisgeving van ziekte/arbeidsongeschiktheid van 11 april 2005 heeft [eiser] zelf ingevuld dat hij 40 uur per week werkzaam is, als producent/regisseur. Dat wil zeggen dat hij toen naar eigen zeggen 40 uur werkzaam was in zijn eigen beroep.
4.19.
Gelet op het vorenstaande wordt aan bewijslevering van de gestelde arbeidsongeschiktheid niet toegekomen. [eiser] heeft onvoldoende feiten naar voren gebracht waaruit kan volgen hij ten tijde van de beëindiging van de polis meer dan 45% arbeidsongeschikt was onder Rubriek B, terwijl die feiten ook niet uit de processtukken blijken. Dat betekent dat vaststaat dat [eiser] ten tijde van de beëindiging van de polis in 2005 niet arbeidsongeschikt was in de zin van Rubriek B van de polis.
4.20.
[eiser] heeft nog gesteld dat het royement van de polis niet rechtsgeldig is. [eiser] legt daaraan ten grondslag dat Wiggers Groep in rekening-courant werd belast voor de premie, zodat [eiser] voor wat betreft zijn verplichting tot betaling van de premie jegens NHL was gekweten. Bovendien staat op grond van het vonnis van de rechtbank Rotterdam vast dat [eiser] van 22 januari 2003 tot in ieder geval 22 januari 2005 arbeidsongeschikt was. Op grond van de polisvoorwaarden wordt in geval van arbeidsongeschiktheid de polis premievrij gemaakt. Wiggers Groep is [eiser] dus ten onrechte premie in rekening blijven brengen. Daarnaast heeft Wiggers Groep /NHL/Reaal [eiser] niet op rechtens juiste wijze aangemaand tot betaling van de premie, aldus [eiser] .
4.21.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Uit het als productie 15 bij dagvaarding overgelegde afschrift “muteren posten debiteur assurantiën” kan worden afgeleid dat Wiggers Groep tot en met juli 2005 premie heeft voldaan. Kennelijk is daarna een premieachterstand ontstaan. Vervolgens heeft Wiggers Groep in opdracht van [eiser] op 30 november 2005 Reaal verzocht de polis met ingang van 1 september 2005 te beëindigen. Reaal was op grond hiervan gehouden de polis te beëindigen, nu Wiggers Groep de tussenpersoon van [eiser] is. Zoals hiervoor is overwogen, staat vast dat [eiser] ten tijde van de beëindiging van de polis niet arbeidsongeschikt was, zodat het betoog dat de polis premievrij had moeten worden gemaakt niet op gaat. Tot slot kan [eiser] , voor zover Wiggers Groep hem niet op de juiste wijze heeft aangemaand, dit niet aan Reaal tegenwerpen.
4.22.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook indien zou worden aangenomen dat Reaal de polis niet had mogen beëindigen per 1 september 2005, geen feiten zijn gesteld, noch zijn gebleken waaruit kan volgen dat [eiser] nadien alsnog arbeidsongeschikt in de zin van Rubriek B van de polis is geworden. De overige rapporten waarop [eiser] zich beroept bieden namelijk evenmin steun aan de stelling dat [eiser] arbeidsongeschikt was in de zin van Rubriek B van de polis. Volgens het rapport van [psychiater] (p. 7) werkte [eiser] op 29 mei 2007 ongeveer 40 uur in de week. Volgens [B] (p. 2 en 3) werkte [eiser] op 18 juni 2008 volop, en deed hij hetzelfde werk, maar minder uren dan voor het ongeval. [Z] vermeldt in zijn rapport van 31 oktober 2012 (p. 18) dat [eiser] in staat wordt geacht 8 uur per dag passende arbeid te verrichten en volgens [X] zijn er arbeidsmogelijkheden voor [eiser] in een functie van bijvoorbeeld regie- of managementassistent, zonder managementverantwoordelijkheden.
4.23.
Ook uit het rapport van [KNO-arts 1] , waarop [eiser] zich beroept, kan niet worden afgeleid dat [eiser] meer dan 45% arbeidsongeschikt in de zin van Rubriek B van de polis was. Hoewel [KNO-arts 1] (p. 7) zeer omvattende beperkingen vaststelt als gevolg van het verminderd gehoor en de tinnitis, kan daaruit niet worden afgeleid dat [eiser] ook beperkt is als het gaat om werkzaamheden waarbij weinig communicatie is vereist, zoals het (her)schrijven van teksten, waar hij zich naar eigen zeggen nu op richt.
4.24.
De slotsom is dat de vordering(en) jegens Reaal niet kunnen slagen. De overige stellingen en weren behoeven dan ook geen bespreking.
4.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van Reaal tot op heden begroot op € 3.314,- (€ 1.924,- aan griffierecht en € 1.390- aan kosten advocaat (2 punten tarief III ad € 695,-).
In de zaak tegen [gedaagde sub 2]
4.26.
Nu de primaire vordering tegen Reaal faalt, komt de rechtbank toe aan de behandeling van de subsidiaire vordering. Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 2] een beroepsfout gemaakt doordat zij heeft nagelaten de rechten van [eiser] jegens NHL/Reaal veilig te stellen. [gedaagde sub 2] had zich in 2005 niet alleen tot AIG, maar ook tot NHL moeten wenden, door middel van een brief als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW, waardoor de verjaring was gestuit. Verder had [gedaagde sub 2] binnen één jaar na 14 juni 2005 moeten protesteren tegen de brief waarbij dekking is afgewezen, in welk geval NHL/Reaal geen beroep had kunnen doen op verval van recht. Tot slot had [gedaagde sub 2] de rechten van [eiser] veilig kunnen stellen door verweer te voeren tegen de beëindiging van de polis per 1 september 2005, en een beroep op premievrijstelling ex artikel 23 polisvoorwaarden moeten doen. Door dit alles na te laten is sprake van een toerekenbare tekortkoming, althans een onrechtmatige daad, aldus [eiser] .
4.27.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 2] is dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW is geschonden. [gedaagde sub 2] legt daaraan ten grondslag dat [eiser] wist, althans behoorde te weten dat Rubrieken A en B bij verschillende verzekeraars waren ondergebracht, dat hij van NHL een afwijzing had ontvangen, dat hij wist dat [gedaagde sub 2] slechts actie had ondernomen richting AIG en heeft nagelaten [gedaagde sub 2] erop te wijzen dat zij actie moest nemen richting NHL, hetgeen hij direct na de overname van de zaak door [gedaagde sub 2] had moeten doen. [gedaagde sub 2] is daardoor in haar belang geschaad, want als [eiser] er tijdig op had gewezen dat zij actie moest nemen richting NHL, was de verjaringstermijn veilig gesteld, aldus [gedaagde sub 2] .
4.28.
In artikel 6:89 BW is bepaald dat een schuldenaar op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
4.29.
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op artikel 6:89 BW kunnen dragen rusten op [gedaagde sub 2] , omdat het door haar gevoerde verweer dat niet tijdig is geklaagd, een bevrijdend verweer is.
4.30.
Het verweer van [gedaagde sub 2] komt erop neer dat de juridische dienstverlening wél aan de overeenkomst had beantwoord als [eiser] haar tijdig erop had gewezen dat zij de verjaring jegens NHL moest stuiten, en dat zij in haar belang is geschaad omdat [eiser] – kort gezegd – niet heeft voorkomen dat zij een beroepsfout heeft gemaakt. Aldus verwijt [gedaagde sub 2] [eiser] niet dat hij niet tijdig heeft geklaagd over de gebrekkige juridische dienstverlening, maar dat hij niet heeft voorkomen dát de juridische dienstverlening gebrekkig was. Artikel 6:89 BW ziet echter op de situatie dat een prestatie, in dit geval de juridische dienstverlening, gebrekkig is, en op de vraag of over dat gebrek tijdig is geklaagd. De rechtbank verwerpt dit verweer reeds op grond van het voorgaande. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke behandeling van de verwijten.
4.31.
Bij de beoordeling van de verwijten die [eiser] [gedaagde sub 2] maakt stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste rechtspraak een advocaat behoort te handelen zoals in de gegeven omstandigheden van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Daartoe is het volgende redengevend. [eiser] heeft DAS ingeschakeld nadat AIG dekking onder de polis had afgewezen. Omdat DAS er niet in slaagde AIG tot een ander standpunt te bewegen, heeft [eiser] [gedaagde sub 2] verzocht de behandeling van zijn zaak van DAS over te nemen. Kort nadat [eiser] NHL had gemeld dat hij arbeidsongeschikt was, raakte [gedaagde sub 2] bij de zaak betrokken. Voor zover [gedaagde sub 2] van die melding bij NHL niet op de hoogte was, was zij in ieder geval ervan op de hoogte dat NHL bij brief van 14 juni 2005 het verzoek om dekking afwees.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde sub 2] zowel op grond van de polis als op grond van de brief van 14 juni 2005 moeten beseffen dat zij, om [eisers] rechten jegens NHL zeker te stellen, zich moest richten tot NHL, en niet slechts tot AIG. Ook indien [gedaagde sub 2] wordt gevolgd in haar standpunt dat iedere arbeidsongeschiktheid moest worden gemeld bij AIG, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom hetzelfde geldt voor een bezwaar tegen een afwijzing van een beroep op dekking. Overigens vindt het standpunt dat [gedaagde sub 2] er vanuit mocht gaan dat iedere arbeidsongeschiktheid bij AIG moest worden gemeld geen steun in de feiten; vaststaat namelijk dat [eiser] zijn arbeidsongeschiktheid bij kennisgeving van ziekte/arbeidsongeschiktheid juist bij NHL heeft gemeld.
4.34.
Om te bepalen of en zo ja welke schade [eiser] als gevolg van de beroepsfout van [gedaagde sub 2] heeft geleden, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin de vordering van [eiser] is verjaard en de hypothetische situatie waarin [eiser] zou hebben verkeerd indien de beroepsfout niet zou zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat niet gemotiveerd is gesteld dat [eiser] schade heeft geleden door de beroepsfout. Immers, zoals bij de beoordeling van de vordering jegens Reaal al is overwogen is onvoldoende onderbouwd dat sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid in de zin van de polis als bedoeld in rubriek B en was er ook geen aanleiding voor het premie vrij maken van de polis. Ook indien de verjaring door [gedaagde sub 2] wel zou zijn gestuit, had [eiser] dus geen aanspraak kunnen maken op een uitkering. De overige stellingen en weren behoeven in het licht van het voorgaande dan ook geen bespreking meer. Ook de vordering jegens [gedaagde sub 2] zal daarom worden afgewezen. .
4.35.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.677,- (€ 287,- aan griffierecht en € 1.390- aan kosten advocaat (2 punten tarief III ad € 695,-). De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). ECLI:NL:RBDHA:2018:14145