Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 260624 verjaring directe actie op verzekeraar komt, nu vordering op verzekerde nog niet verjaard is, voor rekening nalatige rechtshulpverlener

RBNNE 260624 bbh aansprakelijk vanwege verjaring vordering vanwege hersenletsel na ongeval in 2011
- verjaring directe actie op verzekeraar komt, 
nu vordering op verzekerde nog niet verjaard is, voor rekening nalatige rechtshulpverlener
- beroep op verrekening rechtsbijstandkosten ex 7:411 BW slaagt niet; 
dienstverlening ondermaats

2 De feiten

2.1.

Op 1 juni 2011 bezocht [eiseres] een playbackshow in de Burgemeester Lammershal te Annen (hierna: ‘de sporthal’). Deze show maakte deel uit van een sport- en spelweek die jaarlijks in Annen wordt georganiseerd. Organisator van de sport- en spelweek is de Stichting Commissie Dorpsbelangen Annen (hierna: ‘Dorpsbelangen’).

2.2.

Uitbater van de in de sporthal gesitueerde horecagelegenheid was de vennootschap onder firma sportcafé Annen V.O.F en vennoten [vennoten 1 en 2] , handelende onder de naam Catering Fantasia (hierna: ‘Fantasia’).

2.3.

De vennootschap onder firma Event Music V.O.F. (hierna: ‘Event Music’) is door Fantasia ingeschakeld om het licht en geluid tijdens de show te verzorgen. Vennoten van Event Music zijn [vennoot 3] en [vennoot 4] . [vennoot 3] zorgde ten tijde van het ongeval voor de uitvoering van de werkzaamheden.

2.4.

Tijdens de playbackshow is een op een stellage geplaatste lamp/spot met een gewicht van circa 80 kilogram van het podium gevallen. De lamp is van het podium gevallen nadat [vennoot 3] daartegen aan was gebotst. De lamp belandde op het hoofd van [eiseres] .

2.5.

[eiseres] is na het ongeval onderzocht in het Martini Ziekenhuis te Groningen. Bij [eiseres] is een licht traumatisch schedel hersenletsel gediagnosticeerd. Behandelend [neuroloog] heeft een revalidatieprogramma geadviseerd.

2.6.

Ten tijde van het ongeval had Fantasia een aansprakelijkheidsverzekering bij ASR Schadeverzekeringen (hierna: ‘ASR’). Dorpsbelangen was voor aansprakelijkheid verzekerd bij Klaverblad Verzekeringen N.V. (hierna: ‘Klaverblad’). Event Music en/of [vennoot 3] waren ten tijde van het ongeval niet (wat betreft Event Music) dan wel niet voldoende (wat betreft [vennoot 3] ) verzekerd voor aansprakelijkheid.

2.7.

[eiseres] heeft zich na het ongeval aanvankelijk bij laten staan door haar rechtsbijstandsverzekeraar Stichting Univé Rechtshulp (hierna: ‘Univé’).

2.8.

Vanaf augustus 2012 heeft [werknemer] , werkzaam voor Columbus, de belangen van [eiseres] behartigd.

2.9.

Bij brief van [werknemer] van 1 oktober 2012 aan ARAG Rechtsbijstand, de rechtsbijstandsverzekeraar van [vennoot 3] , is [vennoot 3] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval dat [eiseres] op 1 juni 2011 is overkomen. Tevens is aangegeven dat deze brief als een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:317 BW dient te worden opgevat.

2.10.

Bij brief van 26 oktober 2012 heeft ARAG aan [eiseres] (althans [werknemer] ) onder andere het volgende geschreven:

“(…) De inschrijving van de VOF bij de KvK sinds 01-01-2010 voeg ik bij. Deze inschrijving was t.t.v. dit voorval actueel. Event Music VOF was op 01-06-2011 actief in de Sporthal te Annen in verband met een playbackavond die werd georganiseerd gedurende de Sport en Spelweek. Event Music VOF was die avond ingehuurd door de uitbater van de sporthal.

De aansprakelijkheidsverzekeraar Aegon stelde vast, dat de verzekering stond op naam van de heer [vennoot 4] (medefirmant van Event Music VOF). Deze verzekering was in 2009 door [vennoot 4] afgesloten en was per abuis nog niet omgezet naar Event Music VOF, welke VOF per 01-01-2010 was opgericht. (…)

De AVP verzekering van de heer [vennoot 3] biedt evenmin uitkomst. De aansprakelijkheid voor beroepsmatig uitgevoerde werkzaamheden, is uitgesloten van de dekking op die polis. (…)

Toedracht

Voor wat de toedracht betreft erkent de heer [vennoot 3] , dat hij tegen de stellage met spots die op het podium stond is gebotst. Deze stellage was daar geplaatst in het kader van de uitoefening van zijn werkzaamheden voortvloeiend uit de VOF die hij samen met zijn firmant heeft. [vennoot 3] botste tegen de stellage toen hij daar zijn werkzaamheden uitvoerde in het kader van beroepsmatig uitgevoerde werkzaamheden (…)

Schade

Voor wat de schade betreft is bij het ontbreken van een aansprakelijkheidsverzekeraar waar een beroep op kan worden gedaan, de financiële draagkracht van mijn client en/of de VOF zeer beperkt. (…)

Voorstel:

Hoewel mijn cliënt gezien het vorenstaande nadrukkelijk betwist, dat de schade omvang die door uw relatie wordt geclaimd correct is en in causale relatiestaat tot dit voorval, is hij onder voorbehoud van alle rechten en weren en uitsluitend coulance halve, aangezien hij wel bereid is te erkennen dat er mogelijk een kortdurende periode sprake is geweest van klachten, bereid om éénmalig een voorstel te doen ter definitieve regeling van dit voorval en alle gevolgen daarvan. (…) Graag wil ik hierover overleg met u plegen. (…)”

2.11.

Bij brief van [werknemer] van 29 oktober 2012 heeft [eiseres] Dorpsbelangen aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval dat haar op 1 juni 2011 is overkomen.

2.12.

Bij brief van 29 november 2012 heeft Klaverblad namens Dorpsbelangen aan [eiseres] geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) U stelt onze verzekerde aansprakelijk op grond van artikel 6:171 BW. Onze verzekerde kan echter niet worden beschouwd als opdrachtgever in de zin van bedoeld wetsartikel. De firma Event Music v.o.f. was namelijk niet door onze verzekerde ingeschakeld maar door de huurder van de desbetreffende kantine. De huurder betreft de heer W. Vehof (…) handelende onder de naam Catering Fantasia.”

2.13.

Bij brief van [werknemer] van 4 december 2012 heeft [eiseres] Fantasia aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.

2.14.

Bij schrijven van 20 december 2012 heeft ASR namens Fantasia aan [eiseres] geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) Onze verzekerde deelde mij mee dat zij niet de organisator van de sport-spelweek is. Dat is de Commissie Dorpsbelangen. Verzekerde regelt de muziek en de vergunningen. De materialen welke van verzekerde zijn, staan vast en de kabels zijn afgeplakt.

De lamp wel uw cliënte trof was eigendom van Event Music en stond ook op het podium van Event Music. (…)”

2.15.

In opdracht van ASR is op 6 februari 2014 onderzoek verricht naar de toedracht van het ongeval en is [eiseres] gehoord. In het onderzoeksrapport staat - voor zover hier van belang - het volgende geschreven:

(…) Later heeft betrokkene [rechtbank: [eiseres] ] van [vennoot 3] vernomen dat het zware lampen betroffen, die een totaal gewicht hadden van ongeveer 80 kilo. Het betrof een aantal lampen, staande op een driepoot op een podium van ongeveer één meter hoog. De drie of vier lampen, het exacte aantal lampen weten mijn gesprekspartners niet, bevonden zich op een hoogte van in totaal drie á vier meter boven het publiek. De driepoot met de lampen is in z’n geheel omgevallen, zo heeft de heer [vennoot 3] van Event Music de dag erna bij betrokkene thuis verteld. Tevens stelde de heer [vennoot 3] dat hij achter het snoer van de lampen is blijven hangen, toen hij vanuit zijn DJ-box naar het hoofdpodium wilde om te voorkomen dat er een luidspreker zou omvallen.(…)

2.16.

In een aan ASR gerichte brief van 24 september 2015 heeft [werknemer] namens [eiseres] geschreven:

“Op basis van vorenstaande en bijgaande bewijsstukken is voldoende bewezen dat uw verzekerde aansprakelijk is voor de door cliënte geleden en de nog te lijden schade . Indien u uw standpunt handhaaft, verzoek ik u dringend bewijs te overleggen waaruit zulks blijkt.

Mocht u niet over dergelijk bewijs beschikken, verzoek ik u vriendelijk doch dringend de aansprakelijkheid te erkennen zodat de schaderegeling spoedig aanvang kan nemen.”

2.17.

Bij e-mail van 23 oktober 2015 heeft ASR de aansprakelijkheid afgewezen en heeft zij aan [eiseres] (althans [werknemer] ) geschreven ook niet over te zullen gaan tot betaling van een schadevergoeding zonder erkenning van de aansprakelijkheid.

2.18.

[eiseres] heeft [werknemer] tot medio 2019 herhaaldelijk aangeschreven met het verzoek haar te informeren over (kort gezegd) de voortgang van het schadebehandelingstraject.

2.19.

Bij brief van 31 maart 2020 heeft [werknemer] aan ASR nogmaals medegedeeld dat ASR gehouden is de schade te vergoeden. Daarbij is aangegeven dat deze mededeling dient te worden opgevat als een stuitingshandeling in de zin van onder meer artikel 3:317 BW.

2.20.

Medio augustus 2020 heeft [eiseres] zich gericht tot mr. Kamps met het verzoek haar belangen te behartigen in de letselschadezaak.

2.21.

Bij schrijven van mr. Kamps van 3 november 2020 is Columbus aansprakelijk gesteld voor schade die [eiseres] heeft geleden of nog zal lijden doordat Columbus en/of [werknemer] heeft/hebben nagelaten haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtshulpverlener bij te staan. Voorts is in die brief geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) In de zaak van mevrouw [eiseres] te [woonplaats 1] , bericht ik u als volgt. Ik heb afgelopen vrijdag gebeld met ASR. De zaak blijkt daar in 2016 (!) al gesloten te zijn. Ik heb wel begrepen dat u in april 2020 (lees: maart 2020, rechtbank) nog een stuitingsbrief gezonden heeft. Graag ontvang ik deze in kopie van u. (…) Gelukkig heeft u de vordering m.b.t. ASR wel gestuit, ik kan niet beoordelen of dit tijdig is geweest, maar dit geldt niet voor de andere partijen die u eveneens aansprakelijk heeft gesteld. (…)”

2.22.

In reactie daarop heeft [werknemer] op 4 januari 2021 aan de advocaat van [eiseres] geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) Kort en goed: in de jaren na het ongeval van 1 juni 2011 hebben (de belangenbehartiger van) mevrouw [eiseres] enerzijds en ASR anderzijds jarenlang over bovengenoemde kwestie gecorrespondeerd en onderhandeld; laatstelijk in 2016. Dit stelt u ook in uw brief van 3 november jl. De schriftelijke mededelingen die mevrouw [eiseres] tijdens deze onderhandelingen aan ASR heeft gedaan, zijn stuitingsmededelingen in de zin van artikel 3:317 BW. (…) Vervolgens heb ik de verjaring nog in 2020 gestuit. (…) Ik raad u derhalve aan, dat u zich tot ASR wendt teneinde de inhoudelijke discussie met de verzekeraar voort te zetten. (…)”

2.23.

Bij e-mail van 4 februari 2022 heeft de advocaat van ASR (de  aansprakelijkheidsverzekeraar van Fantasia) aan de advocaat van [eiseres] geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) Vooralsnog lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er sprake is van verjaring.

Noch de vennoten, noch de aangesproken vennootschap zelf hebben na de (aangetekende) brief van 4 december 2012 een brief of mail ontvangen. Conform de geldende wetgeving had er voor een rechtsgeldige stuiting van de verjaring van de zijde van uw cliënte rechtstreeks een stuitingsbrief verzonden moeten worden aan de vennoten en/of de vennootschap. Dat is niet het geval geweest, wat met zich meebrengt dat er sprake is geweest van verjaring.”

2.24.

In zijn brief van 14 mei 2021 heeft [medisch adviseur] het volgende geschreven (voor zover hier van belang):

(…) Cliënte is van tevoren niet bekend met hoofdpijnklachten noch met vermoeidheidsklachten of andere cognitieve stoornissen, noch met tinnitus of gehoorsklachten.

De diagnose luidt: Licht Traumatisch Schedelhersenletsel, vroeger commotio cerebri genoemd met thans post commotioneel syndroom met name gekenmerkt door cognitieve stoornissen waarvoor een cognitief revalidatieprogramma in het Revalidatie Centrum Beatrixoord is opgesteld.

Er is blijvend hersenletsel geconstateerd in het medische circuit, deze klachten hebben een grote impact op het leven van cliënt een haar echtgenoot. (…)

2.25.

Bij e-mail van 16 maart 2022 heeft de advocaat van ASR mede namens Event Music, Dorpsbelangen en Fantasia aan de advocaat van [eiseres] geschreven (voor zover hier van belang):

“(…) Telefonisch werd ook nog gesproken over een oplossing van deze kwestie. Namens de betrokken partijen - Event Music, de Stichting en het Sportcafé - werd een schikkingsvoorstel gedaan van € 20.000,-- ter oplossing van de kwestie. Voor de goede orde: dit voorstel werd gedaan zonder erkenning van de aansprakelijkheid, maar wel tegen finale kwijting. (…) Mochten we verder gaan met de procedure, dan zal namens cliënten allereerst naar voren gebracht worden dat er sprake is van verjaring. (…)”

2.26.

[eiseres] heeft het aanbod van ASR van 16 maart 2022 aanvaard.

3 Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. voor recht te verklaren dat Columbus jegens [eiseres] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht en hiermee eveneens onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] ;

II. voor recht te verklaren dat Columbus de hierdoor geleden en nog te lijden schade van [eiseres] dient te vergoeden;

III. de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure zodat de schade kan worden vastgesteld;

IV. Columbus te veroordelen in de kosten van dit geding, alsmede de nakosten volgens het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening.

3.2.

Columbus voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Vooraf

4.1.

In haar conclusie van dupliek heeft Columbus aangevoerd dat de conclusie van repliek van [eiseres] verder strekt dan de onderwerpen waarvan de rechtbank ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan partijen heeft verklaard dat deze onderbelicht zijn gebleven.

4.2.

De rechtbank overweegt hierover het volgende. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen aan de hand van een aantal vraagpunten voorgehouden dat de zaak (op enkele onderdelen) nog onvoldoende tot klaarheid is gekomen. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van re- en dupliek. Voor wat betreft de inhoud van die conclusies zijn partijen geen beperkingen opgelegd, de onderdelen die zijn genoemd waren niet limitatief. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de conclusie van repliek, althans delen daarvan, buiten beschouwing te laten.

Kern van de zaak

4.3.

In deze procedure gaat het om de vraag of Columbus (als partij met wie [eiseres] een overeenkomst van opdracht tot verrichten van diensten had gesloten) aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden omdat Columbus (althans [werknemer] als persoon die de overeenkomst uit naam van Columbus heeft uitgevoerd) bij de uitvoering van de overeenkomst van opdracht krachtens artikel 7:400 BW volgens [eiseres] niet de zorgvuldigheid van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen die volgens artikel 7:401 BW is vereist.

4.4.

Tussen partijen, en ook voor de rechtbank, staat vast dat de te hanteren maatstaf in deze is of Columbus/ [werknemer] de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend rechtshulpverlener in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht ten opzichte van degene wiens belangen hij behartigt (zie onder andere Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406).

Verwijt dat Columbus vorderingen heeft laten verjaren

4.5.

[eiseres] stelt dat Columbus drie partijen (Event Music, Fantasia en Dorpsbelangen) aansprakelijk heeft gesteld en dat op enig moment het dossier van [eiseres] stil is komen te liggen. Columbus heeft volgens [eiseres] de verjaring niet of niet tijdig gestuit richting de (mogelijk) aansprakelijke partijen, waardoor [eiseres] geen volledige schadevergoeding in verband met haar opgelopen letsel meer kan ontvangen.

4.6.

Columbus daarentegen stelt dat zij de verjaring tegen de juiste partij heeft gestuit en dat overigens geen sprake was van kansrijke vorderingen.

4.7.

Met betrekking tot dit verwijt hanteert de rechtbank, voortbordurend op de hiervoor weergegeven maatstaf, het uitgangspunt dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam rechtshulpverlener mag worden verwacht dat deze in gevallen als de onderhavige de verjaring op de juiste wijze en richting de juiste partijen stuit (zie ook Hof Arnhem/Leeuwarden 10 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8439). In het hierna volgende zal door de rechtbank per aansprakelijk gestelde partij (I. tot en met III.) worden beoordeeld of Columbus heeft gehandeld zoals had mogen verwacht.

I. Ten aanzien van [vennoot 3] / Event Music

4.8.

Bij brief van 1 oktober 2012 van [werknemer] aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [vennoot 3] (ARAG) is [vennoot 3] aansprakelijk gesteld voor de door [eiseres] geleden schade . Tevens is aangegeven dat de brief als een stuitingshandeling moet worden beschouwd. Bij brief van 26 oktober 2012 heeft ARAG verklaard dat de AVP van [vennoot 3] geen soelaas biedt omdat beroepsmatig uitgevoerde werkzaamheden zijn uitgesloten van deze polis en dat de aansprakelijkheidsverzekeraar van Event Music (Aegon) de aansprakelijkheid niet dekt omdat de polis ten tijde van het ongeluk (nog) niet op naam van Event Music en/of [vennoot 3] stond maar op naam van (uitsluitend) de medevennoot van [vennoot 3] .

Vaststaat dat Columbus hierna geen enkele (stuitings)actie meer heeft ondernomen richting [vennoot 3] en/of Event Music en ook niet richting één van hun verzekeraars en/of de rechtshulpverlener bij ARAG. Ingevolge artikel 3:310, lid 5 BW in samenhang met artikel 3:317 BW is de vordering van [eiseres] op [vennoot 3] en Event Music verjaard nu er niet jegens hen binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de dag na 1 oktober 2012 een nieuwe stuitingshandeling is verricht. Deze verjaring is door Columbus op de mondelinge behandeling ook erkend. Ook staat tussen partijen vast dat op het moment dat Columbus de werkzaamheden voor [eiseres] beëindigde geen directe actie krachtens artikel 7:954 BW meer mogelijk was op de aansprakelijkheidsverzekeraars van [vennoot 3] en/of Event Music wegens verjaring (artikel 7:942 BW). De rechtbank laat gelet op het voorgaande de vraag of [vennoot 3] en Event Music (voldoende) verzekerd waren met betrekking tot aansprakelijkheid in het midden.

4.9.

De tussentijdse conclusie is dat Columbus in beginsel in strijd met de in rechtsoverweging 4.7. geldende maatstaf heeft gehandeld door geen (verdere) stuitingshandelingen te verrichten richting [vennoot 3] en Event Music, waardoor de vordering is verjaard.

4.10.

Columbus heeft echter aangevoerd dat gelet op de onderhavige omstandigheden geen stuitingshandelingen verricht hoefden te worden. [vennoot 3] bleek immers - aldus Columbus - geen verhaal te bieden en [werknemer] en [eiseres] hebben daarom besproken hem niet het vel over de oren te trekken en de pijlen te richten op ASR, de verzekeraar van Fantasia. Voorts heeft Columbus (bij monde van [werknemer] ) verklaard dat het incident niet eenvoudig leidt tot aansprakelijkstelling van [vennoot 3] en dat ook daarom de pijlen zouden worden gericht op ASR. [werknemer] heeft ter zitting desgevraagd geantwoord dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar het vermogen van [vennoot 3] .

4.11.

[eiseres] heeft onder verwijzing naar producties betwist dat het incident gelet op de toedracht niet eenvoudig leidt tot aansprakelijkheid. [vennoot 3] heeft onzorgvuldig gehandeld en heeft de aansprakelijkheid erkend volgens [eiseres] . Ook betwist [eiseres] dat besproken is de pijlen niet te richten op [vennoot 3] maar op Fantasia/ASR. Voorts heeft [eiseres] gemotiveerd aangegeven dat [vennoot 3] en zijn eveneens aansprakelijk te stellen medevennoot [vennoot 4] over relevante vermogensbestanddelen beschikken. Zij hebben onroerende zaken in eigendom en [vennoot 3] is op directieniveau werkzaam voor een internationaal bedrijf.

4.12.

Columbus is, zo begrijpt de rechtbank, van mening dat [vennoot 3] en/of Event Music niet de juiste partijen zijn om aansprakelijk te stellen en verhaal te halen omdat i) geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen aan de zijde van [vennoot 3] (en Event Music) en ii) zij niet beschikken over vermogen waarop [eiseres] zich zou kunnen verhalen. De rechtbank kan hierin niet meegaan en overweegt daartoe het volgende.

i) Onrechtmatig handelen

4.13.

Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het ongeval dat [eiseres] op 1 juni 2011 is overkomen moet worden gekwalificeerd als een onrechtmatige daad aan de zijde van [vennoot 3] (Event Music) dan wel - hetgeen Columbus in deze procedure heeft bepleit - als een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

4.14.

De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Onrechtmatig is onder meer een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De rechtbank volgt [eiseres] in haar stelling dat [vennoot 3] een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden, doordat hij een gevaar zettende situatie heeft laten ontstaan, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt. Op basis van de inhoud van de als productie 4 bij dagvaarding overgelegde brief van 26 oktober 2012 van ARAG en de bevindingen uit het onderzoeksrapport dat in opdracht van ASR tot stand is gekomen, moet worden aangenomen dat [vennoot 3] over een losliggende kabel struikelde waarna hij tegen een op een podium staande stellage is gebotst. Als gevolg hiervan is een driepoot met zware lampen in het publiek gevallen, waarbij één van de lampen het hoofd van [eiseres] heeft geraakt.

4.15.

Naar het oordeel van de rechtbank mogen hoge eisen worden gesteld aan de bevestiging van (zware) materialen en de veiligheid van deze installaties in druk bezochte ruimtes. De rechtbank volgt [eiseres] in haar standpunt dat het op de weg van de professionele partij [vennoot 3] (Event Music) had gelegen om te voorkomen dat hij over losliggende kabels zou struikelen, bijvoorbeeld door deze deugdelijk weg te werken of vast te zetten/tapen en voorts te voorkomen dat de zich vlak bij het publiek geplaatste stellage (driepoot) met spots/lampen met een gewicht van ieder circa 80 kilo zodanig werd opgesteld of bevestigd dat deze in het publiek zou kunnen geraken. Deze maatregelen (met name het vast tapen van kabels) waren op eenvoudige wijze te realiseren. Uit de omstandigheid dat [vennoot 3] tegen een stellage met een lamp is gebotst en deze lamp vervolgens van het podium is gevallen, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat de installatie (zowel de stellage als de bekabeling) op onvoldoende veilige wijze was bevestigd, geplaatst of gezekerd. Het risico dat bij een val schade zou worden veroorzaakt was in de gegeven omstandigheden (met veel publiek bij het podium) zo groot dat [vennoot 3] zich naar maatstaven van zorgvuldigheid meer voorzorgsmaatregelen had moeten treffen. Door dat niet te doen handelde hij onrechtmatig (zie ‘Kelderluik-criteria’ in Hoge Raad 9 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1576).

4.16.

Daarmee - zo oordeelt de rechtbank - is in hoge mate aannemelijk geworden dat een op de grondslag van onrechtmatig daad jegens [vennoot 3] en zijn in een vennootschap onder firma hoofdelijk aansprakelijke medevennoot gevoerde procedure voor [eiseres] succesvol zou zijn geweest. Die kans dat die procedure tot een veroordeling van de vennoten zou hebben geleid om de door [eiseres] geleden en te lijden schade te vergoeden is aanmerkelijk. Een eventueel beroep op een ongelukkige samenloop van omstandigheden in die procedure (zoals hier ook door Columbus is gevoerd) zou in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden zeer waarschijnlijk zijn verworpen.

4.17.

Het ingenomen standpunt van Columbus “dat het incident niet eenvoudig leidt tot aansprakelijkstelling van [vennoot 3] en dat daarom de pijlen zouden worden gericht op ASR” is overigens innerlijk tegenstrijdig en zal (ook) om die reden moet worden verworpen. Immers Columbus baseerde in zijn brieven aan ASR de aansprakelijkheid van Fantasia op de aansprakelijkheid van [vennoot 3] als hulppersoon van Fantasia (artikel 6:171 BW). Daargelaten of [vennoot 3] een hulppersoon was, in ieder geval is niet in te zien dat de vaststelling van de aansprakelijkheid van [vennoot 3] kennelijk, zoals Columbus stelt, niet eenvoudig zou zijn en die van Fantasia op grond van onrechtmatig handelen door [vennoot 3] als hulppersoon van Fantasia dan kennelijk wel. Bij aansprakelijkheid van een rechtspersoon op grond van handelen van haar hulppersoon, dient deze hulppersoon immers ook zelf persoonlijk aansprakelijk te zijn, zo volgt uit artikel 6:171 BW.

ii. Verhaalsmogelijkheden

4.18.

Columbus heeft naast hetgeen in rechtsoverweging 4.10. is weergegeven aangevoerd dat [eiseres] vanwege het niet tijdig stuiten van de verjaring geen schade heeft geleden, omdat er geen vermogen bij [vennoot 3] / Event Music aanwezig was waarop [eiseres] zich had kunnen verhalen. De rechtbank kan hierin niet meegaan en overweegt daartoe het volgende.

4.19.

Los van de vraag of tussen [werknemer] en [eiseres] is besproken dat de vennoten geen verhaal zouden bieden, staat vast dat destijds door Columbus/ [werknemer] geen onderzoek is gedaan naar de vermogenspositie van [vennoot 3] en [vennoot 4] .

Uit de onderbouwde stellingen van [eiseres] op dit punt volgt dat er niet (zondermeer) vanuit kon worden gegaan dat er geen verhaal mogelijk was. In het kader van deze procedure zijn gelet op deze stellingen de verhaalsmogelijkheden van [eiseres] voldoende vast komen te staan. [vennoot 3] en [vennoot 4] hebben - zo staat vast - met hun werkzaamheden voor Event Music inkomen genoten en [eiseres] heeft de mogelijkheden tot verhaal ook overigens voldoende onderbouwd door er op te wijzen dat beide vennoten onroerende zaken in eigendom hebben en dat [vennoot 3] een functie op directieniveau bekleedt bij een internationale vennootschap. Die stellingen zijn door Columbus niet (voldoende gemotiveerd) weersproken.

Het door Columbus gevoerde verweer dat [vennoot 3] een kale kip zou zijn waarvan niet viel te plukken is in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende gemotiveerd. De enkele aldus strekkende verklaring van [vennoot 3] is daartoe (volstrekt) ontoereikend. Het had op de weg van Columbus gelegen onderzoek te doen naar de vermogenspositie van [vennoot 3] (en medevennoot [vennoot 4] ), echter niet gebleken is dat zij in dat kader enige inspanning heeft verricht. Dit terwijl een simpel kadastraal onderzoek en wat googelen op internet reeds relevante informatie had opgeleverd. Ook in geval van onbekendheid met de verhaalsmogelijkheden bij [vennoot 3] en medevennoot [vennoot 4] mocht van een zorgvuldig handelend rechtshulpverlener tenminste worden verwacht dat - ter sauvering van de rechten van zijn cliënte - tijdig stuitingshandelingen werden verricht. Indien in samenspraak zou zijn afgezien van verdere aansprakelijkstelling van [vennoot 3] /Event Music had het bovendien op de weg van Columbus gelegen dit schriftelijk en zorgvuldig gemotiveerd vast te leggen richting [eiseres] , dit is niet gebeurd.

4.20.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Columbus verwijtbaar heeft gehandeld door richting [vennoot 3] / Event Music de verjaring niet te stuiten. Er is derhalve sprake van een tekortkoming aan de zijde van Columbus.

II. Ten aanzien van Fantasia en haar vennoten

4.21.

[eiseres] stelt dat het niet mogelijk is Fantasia (uitbater van het sportcafé en opdrachtgever van Event Music) via de weg van artikel 6:171 BW met succes aansprakelijk te stellen omdat i) niet aan de vereisten van die bepaling is voldaan, ii) die vordering op zowel Fantasia als ASR - als al aan de vereisten van artikel 6:171 BW zou zijn voldaan - bovendien door toedoen van Columbus (ook) is verjaard en iii) er geen alternatieve grondslagen voorhanden zijn voor een succesvol aansprakelijk stellen van Fantasia.

4.22.

Columbus voert aan dat, in het geval de rechtbank mocht oordelen dat [vennoot 3] (Event Music) onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, er vanuit moet worden gegaan dat is voldaan aan de vereisten voor aansprakelijkheid van Fantasia op grond van artikel 6:171 BW. Die vordering - aldus Columbus - was nog niet verjaard op het moment dat een minnelijke schikking tussen ASR en [eiseres] werd bereikt. Columbus stelt daartoe dat de vordering tegen Fantasia niet verjaard is, omdat de brief van 31 maart 2020 tijdig is indien er vanuit wordt gegaan dat de verjaring van de vordering van [eiseres] op Fantasia wordt beheerst door artikel 3:310 BW, waarin de verjaringstermijn op 5 jaar is bepaald.

Indien [eiseres] meer schade heeft geleden dan het schikkingsbedrag waarmee zij destijds heeft ingestemd dan is die schade volgens Columbus het gevolg van eigen handelen van [eiseres] geweest en kan zij (Columbus) daarvoor niet aansprakelijk worden gehouden.

4.23.

De rechtbank overweegt het volgende. Bij brief van [werknemer] van 4 december 2012 heeft [eiseres] Fantasia op grond van artikel 6:171 BW aansprakelijk gesteld. ASR heeft als verzekeraar van Fantasia hierop gereageerd bij brief van 20 december 2012. Hoewel dit niet met zoveel woorden is geschreven is deze brief van ASR aan te merken als een afwijzing van de aansprakelijkheid. Vervolgens is er tussen [werknemer] en ASR over de aansprakelijkheid gecorrespondeerd. De voorlaatste brief van [werknemer] van 24 september 2015 is (mede) aan te merken als een stuitingsbrief geschreven in het kader van de zogenaamde directe actie krachtens artikel 7:954 BW. Bij schrijven van 23 oktober 2015 heeft ASR de aansprakelijkheid (nogmaals) afgewezen. Vervolgens is niet vast komen te staan dat er in de periode van 24 oktober 2015 tot 31 maart 2020 contact is geweest tussen [werknemer] en ASR of [werknemer] en Fantasia. Van enige in die periode verrichte stuitingshandeling door Columbus is niet gebleken.

4.24.

De rechtbank volgt [eiseres] in haar stelling dat verjaringsrechtelijk de relatie tussen [eiseres] en ASR in het kader van de directe actie wordt beheerst door artikel 7:942 BW. Dit artikel luidt, ten tijde in dit geding van belang, als volgt:

  1. Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.

  2. De verjaring wordt gestuit door een schriftelijke mededeling, waarbij op uitkering aanspraak wordt gemaakt. Een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig heeft medegedeeld de aanspraak af te wijzen.

  3. Bij verzekering tegen aansprakelijkheid wordt de verjaring in afwijking van lid 2, eerste zin, gestuit door iedere onderhandeling tussen de verzekeraar en de tot uitkering gerechtigde of de benadeelde. In dat geval begint een nieuwe verjaringstermijn van drie jaren te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop de verzekeraar hetzij de aanspraak erkent, hetzij ondubbelzinnig aan degene met wie hij onderhandelt en, indien deze een ander is, aan de tot uitkering gerechtigde heeft medegedeeld dat hij de onderhandelingen afbreekt.

4.25.

Zoals hiervoor is aangegeven is niet komen vast te staan dat er tussen 24 oktober 2015 en 31 maart 2020 onderhandelingen zijn geweest tussen [eiseres] en ASR. Ook heeft Columbus in deze periode geen stuitingshandeling verricht. Dit betekent dat het (beweerdelijke) vorderingsrecht van [eiseres] op ASR in het kader van de directe actie is verjaard nu het gaat om een verjaringstermijn van drie jaar.

4.26.

Dan ligt voor de vraag of [eiseres] zich in dit geval nog rechtstreeks kan verhalen op Fantasia.

Er veronderstellenderwijs van uitgaand dat de brief van 24 september 2015 aan ASR mede kan worden gezien als een tijdige stuitingshandeling in de zin van artikel 3:310 BW in de richting van Fantasia, gevolgd door een tijdige stuitingshandeling bij brief van 31 maart 2020 richting Fantasia, kan er - eveneens veronderstellenderwijs - van worden uitgegaan dat de vordering op Fantasia niet is verjaard gelet op de in deze toepasselijke verjaringstermijn van 5 jaar.

Echter de rechtsvordering die Fantasia uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst op ASR had, welk recht vanwege de directe actie op [eiseres] is overgegaan, is verloren gegaan doordat Columbus zoals hiervoor is aangegeven geen tijdige stuitingshandeling aan ASR heeft verricht. Het laten verjaren van die rechtsvordering door [eiseres] (althans door haar rechtshulpverlener Columbus) zou de verzekerde, Fantasia, zeer waarschijnlijk met succes aan [eiseres] kunnen tegenwerpen indien zij Fantasia in rechte zou betrekken. Het verzuim van het stuiten van de directe actie dient niet voor rekening van de verzekerde, Fantasia, te komen, maar voor rekening van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de nalatige rechtshulpverlener (zie ook Recht&Praktijk nr. 162, 25.2 Verjaring van de ‘directe actie’, mr. J.L. Smeehuijzen).

Daar komt bij dat het niet aannemelijk is dat indien [eiseres] een vordering op Fantasia zou hebben ingesteld in rechte zou zijn vastgesteld dat [vennoot 3] als een hulppersoon in de zin van artikel 6:171 BW van Fantasia zou zijn aangemerkt. [eiseres] heeft in dit verband aangevoerd dat met betrekking tot [vennoot 3] en Fantasia geen sprake was van een zekere eenheid van onderneming, een vereiste in het kader van artikel 6:171 BW. Dit is door Columbus niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weerlegd.

4.27.

Het voorgaande leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat het door [eiseres] in rechte te betrekken van Fantasia en/of haar verzekeraar ASR geen (ten aanzien van ASR) dan wel slechts een zeer geringe kans (ten aanzien van Fantasia) van slagen heeft, althans niet plausibel is dat een dergelijke procedure tot vergoeding van door [eiseres] gestelde schade zou leiden. [eiseres] heeft dus geen kans laten liggen door akkoord te gaan met het door ASR gedane schikkingsvoorstel, het betreft een coulance-voorstel zoals ASR heeft aangegeven.

III. Ten aanzien van de Stichting Dorpsbelangen/Klaverblad

4.28.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft (de advocaat van) [eiseres] verklaard dat het aansprakelijk stellen van de Stichting Commissie Dorpsbelangen Annen niet (langer) voor de hand lag omdat gerede twijfel bestond over het succes van een dergelijk traject. Partijen (zo volgt ook uit de conclusie van antwoord) zijn daarover niet langer verdeeld.

Conclusie ten aanzien van I., II., en III.

4.29.

De rechtbank stelt vast dat [eiseres] in verband met het incident dat haar is overkomen een kansrijke vordering, zowel qua vaststelling aansprakelijkheid als qua mogelijkheid tot verhaal, had op (uitsluitend) [vennoot 3] /Event Music. De kans om met succes een procedure te starten tegen [vennoot 3] /Event Music is haar ontnomen door het verwijtbare handelen van de zijde van Columbus. Door toedoen van Columbus is de vordering op [vennoot 3] /Event Music immers verjaard. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot verklaring voor recht dat Columbus toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst worden toegewezen. Dat eveneens sprake is van onrechtmatig handelen door Columbus is in het licht van de gemotiveerde betwisting door Columbus onvoldoende onderbouwd door [eiseres] , zodat dit onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.

Het conditio sine qua non verband tussen de tekortkoming van Columbus en het verlies van de kans op succes is gelet op al het voorgaande gegeven (zie Hoge Raad 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491). In het hiernavolgende zal worden ingegaan op de vraag of er sprake is van schade ten gevolge van de tekortkoming door Columbus.

Schade

4.30.

[eiseres] stelt dat zij als gevolg van het ongeval ernstig en blijvend is beperkt. Haar korte en lange termijn geheugen is aangetast en zij stelt een zijwaartse whiplash te hebben opgelopen. Een revalidatietraject in Beatrixoord heeft geresulteerd in enkele praktische handreikingen maar daarmee is de continue zenuwpijn niet verholpen. Bij dagelijkse processen (koken, boodschappen doen etc.) loopt [eiseres] tegen beperkingen aan. In verband met deze cognitieve beperkingen heeft [eiseres] - zo stelt zij - haar bedrijfsactiviteiten moeten afbouwen naar halve dagen. Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de winst die zij met haar onderneming (een hobbywinkel) genereerde. Ter onderbouwing daarvan verwijst [eiseres] naar de opstelling van haar accountant die bij dagvaarding in het geding is gebracht en waaruit volgt dat het verlies aan verdienvermogen tenminste € 30.000 beloopt. Daarnaast stelt [eiseres] schade te hebben geleden in de vorm van medische kosten, hulp in de huishouding, verlies aan zelfredzaamheid en smartengeld. Deze schade kan zij nu niet meer verhalen op [vennoot 3] .

4.31.

Columbus heeft - voor het geval er al sprake zou zijn geweest van een kansrijke vordering op [vennoot 3] /Event Music - aangevoerd dat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure het aannemelijk moet zijn dat er sprake van schade is. Volgens Columbus is het niet aannemelijk dat de schade hoger is dan het reeds door ASR uitgekeerde bedrag van € 20.000,00. Als de geleden schade al hoger zou zijn dan

€ 20.000,00 dan geldt dat [eiseres] door het treffen van een regeling met ASR zelf de weg heeft afgesneden naar het verhaal van de volledige schade , er is derhalve sprake van eigen schuld.

4.32.

Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de door [eiseres] gestelde en niet gemotiveerd betwiste cognitieve beperkingen die zij thans nog ondervindt het gevolg zijn van het ongeval. [eiseres] is na het ongeval onderzocht in het Martini ziekenhuis te Groningen waar licht traumatisch schedel hersenletsel gediagnosticeerd. Uit het rapport van de medisch adviseur volgt dat [eiseres] vóór het ongeval niet bekend was met cognitieve beperkingen en/of vermoeidheidsklachten (zie rechtsoverweging 4.24.). Niet althans niet voldoende gemotiveerd weersproken is dat deze klachten hebben geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit bij [eiseres] . Zij heeft haar eigen onderneming niet meer kunnen voeren zoals voor het incident.

4.33.

De rechtbank overweegt dat [eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt schade te hebben geleden en dat deze schade het bedrag van € 20.000 overstijgt is eveneens voldoende aannemelijk geworden. [eiseres] heeft deugdelijk onderbouwd dat het verlies aan verdienvermogen, de medische kosten, de hulp in de huishouding, het verlies aan zelfredzaamheid en het smartengeld in totaal hoger zijn dan € 20.000,00.

4.34.

Dat [eiseres] zich genoodzaakt heeft gezien in te stemmen met de door ASR voorgestelde schadevergoeding van € 20.000,00 terwijl de feitelijk geleden en te lijden schade dit bedrag overstijgt, rechtvaardigt het beroep van Columbus op eigen schuld niet. [eiseres] treft geen verwijt (in de zin van eigen schuld) nu, zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.27 reeds is overwogen, het in rechte betrekken van ASR en/of Fantasia geen dan wel een zeer geringe kans van slagen zou hebben gehad, althans niet plausibel is dat een dergelijke procedure tot een (verder strekkende) vergoeding van door [eiseres] gestelde schade zou hebben geleid.

4.35.

De gevorderde verklaring voor recht dat Columbus de onderhavige schade dient te vergoeden en de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure liggen daarom voor toewijzing gereed.

Verrekening

4.36.

Columbus doet een beroep op verrekening en stelt dat [eiseres] na beëindiging van de overeenkomst een redelijk loon verschuldigd is geworden ten bedrage van € 15.173,44. Dat een ‘no cure no pay’ afspraak is gemaakt en de inspanningen van Columbus niet tot aansprakelijkheid van enige partij heeft geleid staat - aldus Columbus - een beroep op artikel 7:411 BW niet in de weg. [eiseres] heeft zich verzet tegen het beroep op verrekening.

4.37.

De rechtbank wijst het beroep op verrekening af. Veronderstellenderwijs aannemende dat Columbus zich na het beëindigen van de opdracht op artikel 7:411 BW kan beroepen, bestaat in het voorliggende geval geen aanleiding voor de vaststelling van een redelijk door [eiseres] aan Columbus verschuldigd geworden loon. De rechtbank betrekt daarbij dat de dienstverlening van Columbus (ver) beneden de maat is geweest. Het traject heeft zeer veel vertraging opgelopen vanwege het - zo ligt in de correspondentie besloten -weinig voortvarende optreden van Columbus. Daarbij heeft Columbus verzuimd tijdig verjaring te stuiten en heeft zij nagelaten onderzoek te verrichten naar de vermogenspositie van (in alle waarschijnlijkheid) met vrucht aansprakelijk te stellen vennoten. Niet gebleken is voorts dat de inspanningen die Columbus zich wel in het traject heeft getroost tot enig relevant voordeel aan de zijde van [eiseres] hebben geleid, althans niet tot een voordeel dat de vaststelling van enig redelijk loon rechtvaardigt. Dit alles klemt te meer nu er tussen [eiseres] en Columbus een ‘no cure no pay’ afspraak was gemaakt. ECLI:NL:RBNNE:2024:2440