Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 030724 subrogatie zorgverzekeraar na mishandeling; verjaringsverweer slaagt niet

RBZWB 030724 subrogatie zorgverzekeraar na mishandeling; verjaringsverweer slaagt niet

2 De feiten

2.1

Op 7 september 2017 hebben mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] lichamelijk en/of psychische schade opgelopen bij een geweldsincident.

2.2

Mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] zijn medisch behandeld voor de lichamelijke en/of psychische schade. CZ heeft als verzekeraar van mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] de kosten van de medische behandelingen vergoed.

2.3

Bij vonnissen van 5 februari 2019 zijn [gedaagden] en hun vader afzonderlijk strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van openlijk geweld op 7 september 2017 tegen mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] .

2.4

CZ heeft op 15 maart 2019 brieven gestuurd aan [familie gedaagden] en daarin gesommeerd tot betaling van de bedragen € 1.310,58 respectievelijk € 3.136,07. Verder is in de brieven medegedeeld:
“(…)
Op 7 september 2017 was onze verzekerde, [naam 2] slachtoffer van een mishandeling. De medische kosten die zijn ontstaan door deze mishandeling, hebben wij als zorgverzekeraar betaald.
Aansprakelijkheid
Volgens de uitspraak van de rechtbank bent u veroordeeld voor deze mishandeling. Volgens artikel 7:962 Burgerlijk Wetboek mogen wij de door ons betaalde medische kosten verhalen. Wij stellen u en de eventuele mededader(s) aansprakelijk voor de vordering.
Met deze brief behouden wij ons ondubbelzinnig en uitdrukkelijk alle rechten voor betreffende de schade voortvloeiende uit het onderliggende ongeval, waardoor deze brief tevens is op te vatten als een schriftelijke aanmaning c.q. mededeling, ter stuiting van de verjaring ex art. 3:317 BW.
(…)”

2.5

Vanwege uitblijvende betaling heeft CZ bij aangetekende brieven van 14 mei 2019 aan [familie gedaagden] de eerdere brieven van 15 maart 2019 meegezonden. Deze brieven zijn op 18 mei 2019 afgehaald.

2.6

De gemachtigde van CZ heeft erna meerdere aanmaningen gestuurd aan [familie gedaagden] en [gedaagden] tot betaling van de vordering met rente en kosten.

3 Het geschil

3.1

CZ vordert dat [gedaagden] hoofdelijk wordt veroordeeld om aan haar te betalen:

  • het bedrag van € 5.624,00 vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom vanaf 4 december 2023 tot alles is betaald,

  • de kosten van de procedure.

3.2

CZ legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat [gedaagden] lichamelijk en/of psychisch letsel hebben toegebracht aan mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] en daardoor onrechtmatig hebben gehandeld. CZ stelt dat Bile Cisse c.s. aansprakelijk zijn voor de geleden schade die bestaat uit kosten van medische behandelingen van totaal € 4.446,65. CZ stelt dat van dit totaalbedrag € 1.013,46 ziet op kosten voor mevrouw [naam 1] en € 3.136,07 ziet op kosten voor de heer [naam 2] . CZ stelt dat de schade van totaal € 4.446,65 na subrogatie aan haar vergoed dient te worden. CZ stelt dat [gedaagden] aan wettelijke rente vanaf 15 juli 2019 tot 4 december 2023 een bedrag van € 490,25 en aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 689,30 verschuldigd zijn mevrouw [naam 1] .

3.3

[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van CZ in haar vordering, althans deze te ontzeggen als ongegrond dan wel onbewezen en met veroordeling van CZ in de kosten van de procedure.

3.4

[gedaagden] voeren als verweer – samengevat – aan dat de vordering is verjaard. [gedaagden] voeren aan dat er geen deugdelijke stuitingshandeling heeft plaatsgevonden omdat uit de overgelegde incassobrieven niet op te maken valt waar de vordering op ziet. Ook voeren [gedaagden] aan dat geen van de brieven direct aan hen zijn gericht, maar aan [familie gedaagden] terwijl niet de hele familie is veroordeeld door de strafrechter.

3.5

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling


Verjaring?

4.1

[gedaagden] beroepen zich op verjaring van de vordering van CZ.

4.2

De vordering van CZ is gebaseerd op een onrechtmatige daad. Dit betekent dat de vordering op grond van artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover hier van belang – verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat de verjaringstermijn is aangevangen op de datum van het incident, namelijk op 7 september 2017, en is verstreken op 7 september 2022.

4.3

CZ stelt de verjaring binnen de verjaringstermijn van vijf jaar te hebben gestuit met de brieven van 15 maart 2019 en de aangetekend verzonden brieven van 14 mei 2019 waarbij een kopie van de brief van 15 maart 2019 is meegezonden (producties 8a en 8b).

4.4

[gedaagden] betwisten dat met brieven de verjaring rechtsgeldig is gestuit omdat onduidelijk is hoe de bedragen zijn opgebouwd en onduidelijk is aan wie ze gericht zijn.

4.5

In artikel 3:317 lid 1 BW staat dat de verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. De kantonrechter is van oordeel dat CZ de verjaring met de aanmaningen van 15 maart 2019, die in ieder geval op 18 mei 2019 zijn ontvangen omdat ze toen zijn afgehaald, rechtsgeldig heeft gestuit op grond van het navolgende.

4.6

Met de ontvangen aanmaningen van 15 maart 2019 moet het voor [gedaagden] duidelijk zijn geweest dat CZ betaling van hen vordert van vergoede medische kosten van verzekerden als gevolg van de mishandeling van 7 september 2019. Dit gezien de tekst in de aanmaningen, waarbij ook is verwezen naar de strafrechtelijke veroordeling, en de adressering aan “ [familie gedaagden] ”. Niet betwist is dat [gedaagden] woonachtig waren op het aangeschreven adres en deel uitmaken van de [familie gedaagden] . Het feit dat niet de hele familie is veroordeeld, maakt het voorgaande niet anders. Anders dan [gedaagden] aanvoeren, is niet vereist dat in de aanmaningen een specificatie van de vordering wordt gegeven. Ook hoefde CZ geen toelichting te geven over hoe de vorderingen zich verhouden met hetgeen is toegewezen door de strafrechter. Dit omdat CZ niet betrokken was in het strafproces en nergens uit blijkt dat er sprake is van dezelfde kosten die worden verhaald.

4.7

Omdat CZ de verjaring rechtsgeldig heeft gestuit met de brieven is in ieder geval vanaf 18 mei 2019 een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. De vordering van CZ is dus niet verjaard.
Hoofdsom

4.8

[gedaagden] erkennen op 7 september 2017 openlijk geweld te hebben gepleegd tegen mevrouw [naam 1] en de heer [naam 2] als gevolg waarvan zij lichamelijk en/of psychische schade hebben opgelopen. Ook erkennen [gedaagden] dat CZ de medische behandelingen vanwege het lichamelijke en/of psychische schade vergoed heeft. CZ heeft met gespecificeerde overzichten (productie 3a en 3b van de dagvaarding) onderbouwd welke kosten zij vergoed heeft. [gedaagden] hebben niet inhoudelijk gereageerd op die overzichten, zodat er vanuit wordt gegaan dat die juist zijn. Vanwege de subrogatie heeft CZ recht op vergoeding van die kosten. Het gevorderde totaalbedrag van € 4.446,65 zal hoofdelijk worden toegewezen omdat (zoals CZ stelt) sprake is van een onrechtmatige daad in groepsverband.
Wettelijke rente

4.9

De door CZ gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 15 juli 2019 tot 4 december 2023 van € 490,25 zal als onweersproken worden toegewezen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente vanaf 4 december 2023 over € 4.446,65 worden toegewezen totdat de vordering is betaald.
Buitengerechtelijke incassokosten

4.10

CZ vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 689,30. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is omdat de grondslag onrechtmatige daad is. CZ hoefde dus geen zogenoemde ‘veertiendagenbrief’ aan [gedaagden] te sturen. Op grond van het toepasselijke Rapport BGK-integraal moet voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten sprake zijn van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. CZ heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat aan de voornoemde criteria is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 689,30 – dat conform het Besluit is – zal daarom worden toegewezen.
ECLI:NL:RBZWB:2024:4623