Overslaan en naar de inhoud gaan

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 100216 17-jarige veroorzaakt ongeval met auto ouders; ouders niet ogv 6:162 BW mede-aansprakelijk voor verkeersongeval

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba 100216 17-jarige veroorzaakt ongeval met auto ouders; ouders niet ogv 6:162 BW mede-aansprakelijk voor verkeersongeval

2. DE FEITEN

Op 1 augustus 2014 vond te Aruba een aanrijding plaats, waarbij eiseres sub 1, geboren 3 maart 2000, ernstig gewond is geraakt en een dwarslaesie heeft opgelopen. Zij zat met haar moeder op een zogeheten quad, waarmee zij voor het stoplicht stil stond, wachtend voor het rode licht. Gedaagde sub 1 was de bestuurder van de auto die de quad aanreed. Hij was op dat moment nog minderjarig (17 jaar) en beschikte niet over een rijbewijs. De auto waarmee de aanrijding werd veroorzaakt, stond op naam van en was eigendom van gedaagde sub 2.

3. DE VORDERING EN HET VERWEER

De vordering

3.1
Eisers stellen dat gedaagde sub 1 uit eigen onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door het ongeval veroorzaakte schade.

3.2
Eisers achten gedaagde sub 2 op grond van artikel 19 van de Landsverordening wegverkeer (verder: Lwv) aansprakelijk voor de schade veroorzaakt met de auto.

3.3
Tevens achten zij haar en gedaagde sub 3 aansprakelijk op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) omdat zij hun minderjarige zoon zonder rijbewijs met de auto hebben laten rijden, dan wel niet voldoende zorg hebben betracht om te voorkomen dat hun minderjarige zoon zonder rijbewijs met de auto is gaan rijden, waardoor schade is ontstaan.

3.4
Eisers stellen dat gedaagde sub 1 zowel materiële als immateriële schade heeft opgelopen. Door de opgelopen dwarslaesie zal zij nooit meer kunnen lopen en de rest van haar leven hulpbehoevend blijven. Op basis van informatie uit de Smartengeldgids stellen zij de immateriële schade op € 115.206,25. De materiële schade laat zich nog moeilijk begroten, maar deze zal naar verwachting aanzienlijk zijn (hulp in de huishouding, revalidatiekosten, kosten aanpassing woning, aanpassingen vervoermiddelen, extra vervoerskosten en dergelijke). Eiser sub 2 is de vader van eiser. Hij stelt medische kosten te hebben gemaakt en te blijven maken in verband met haar verdere medische behandeling. Ook deze kosten laten zich thans nog niet goed begroten. De verzekeringsuitkering is nog niet vastgesteld en zal naar alle verwachting de totale schade niet dekken.

3.5
Eisers verzoeken het gerecht om bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) te verklaren voor recht dat gedaagden aansprakelijk zijn voor het ongeval dat eiseres sub 1 is getroffen en voor de schade die eisers daardoor lijden;
b) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot groot € 100.000,-- op de immateriële schade en voorts tot vergoeding van alle overige schade van eisers, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
c) met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen.

Het verweer

3.6
Gedaagden sub 2 en 3 geven aan niet thuis te zijn geweest toen hun zoon, gedaagde sub 1, op de bewuste dag aan het rijden is gegaan. De auto was op slot en de sleutel was door de moeder meegenomen. Zij hebben hun zoon nooit toestemming gegeven om in de auto te rijden. De reservesleutel was in een la gestopt en hun zoon wist niet waar die was. Voor zover hun bekend, heeft hun zoon nooit eerder in de auto gereden. Zij hebben nooit kunnen vermoeden dat hij op zoek zou gaan naar de reservesleutel en al helemaal niet dat hij met de auto zou rijden. In deze omstandigheden bestond geen reden meer zorg te besteden. Gedaagde sub 2 en 3 ontkennen aansprakelijk te zijn voor de door hun zoon veroorzaakte schade.

3.7
Voorts menen zij dat de schade te hoog is ingeschat. Het door eisers gevorderde voorschot achten zij niet op hun plaats.

4. DE BEOORDELING

4.1
De aansprakelijkheid van gedaagde sub 1 is niet betwist en staat daarmee vast.

4.2
Eisers gronden de aansprakelijkheid van gedaagde sub 2 op artikel 19, derde lid, Lwv. Deze bepaling luidt als volgt:

“3. De eigenaar of, indien er een houder is, de houder van een voertuig is aansprakelijk voor de gedragingen van degene die hij met het voertuig laat rijden.”
Die bepaling legt, ter bescherming van verkeersslachtoffers, een verdergaande mate van aansprakelijkheid bij de eigenaar van het motorrijtuig dan de aansprakelijkheid gebaseerd op de algemene grondslag voor de onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW. Behalve degene die zijn uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming heeft gegeven om te rijden, is dit ook de persoon die hij door zorgeloosheid de gelegenheid tot het rijden heeft gegeven.
In dit geval hebben gedaagden gesteld dat zij hun zoon geen toestemming hebben gegeven om te rijden, zij niet thuis waren, de reservesleutel in een lade was weggeborgen en zij geen aanleiding hadden te veronderstellen dat hun zoon met de auto zou gaan rijden. Dit betreft evenwel een normale zorg. In zijn algemeenheid kan namelijk niet worden gezegd dat het in huis hebben van een autosleutel gelijk staat aan gelegenheid geven tot rijden door personen die daartoe niet bevoegd zijn. Bijzondere omstandigheden die met zich zouden brengen dat gedaagden sub 2 en 3 in dit geval een verdergaande mate van zorg hadden moeten betrachten, zijn in deze procedure niet naar voren gekomen. Aldus komt het gerecht tot het oordeel dat gedaagde sub 2 uit hoofde van genoemde bepaling niet aansprakelijk is.

4.3
Eisers hebben de aansprakelijkheid van gedaagde sub 3 gebaseerd op de stelling dat hij uit hoofde van artikel 6:162 BW aansprakelijk is omdat hij zijn minderjarige zoon met de auto van zijn echtgenote heeft laten rijden, althans niet voldoende zorg heeft betracht om zodanig gedrag te voorkomen. Zij geven aan dat hij niet gemotiveerd heeft gesteld dat hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om te voorkomen dat zijn zoon de autosleutels kon vinden. Het gerecht merkt evenwel op dat de aansprakelijkheid op basis van artikel 6:162 BW minder ver gaat dan die van Artikel 19 Lwv. Eisers hebben niet aangegeven wat gedaagde sub 3, gemeten naar de lat van artikel 6:162, nog meer had behoren te doen om een 17-jarige zoon ervan te weerhouden tegen zijn zin en buiten zijn medeweten met de auto van zijn moeder te gaan rijden. De vader is niet qualitate qua aansprakelijk voor de onrechtmatige gedraging van een 17-jarige zoon, terwijl in zijn algemeenheid niet zonder meer kan worden gezegd dat het voor een niet-eigenaar of houder van een auto onzorgvuldig is een autosleutel in huis te hebben. Wat betreft gedaagde sub 3 zal de vordering derhalve eveneens worden afgewezen.

4.4
Het gevorderde voorschot op de immateriële schadevergoeding komt voor toewijzing in aanmerking. Eisers hebben dit bedrag onderbouwd aan de hand van soortgelijke zaken uit de Smartengeldgids. Gedaagden hebben dit, slechts aangevend dat het bedrag te hoog is, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het bedrag zal worden toegewezen, als verzocht.

4.5
Tegen de gevorderde schadestaatprocedure is geen verweer gevoerd. Gelet op de aard van het letsel is aannemelijk dat de omvang van de schade thans nog niet vast staat. Ook in zoverre zal de vordering worden toegewezen.

4.6
Gedaagden sub 1 en 2 zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eisers. ECLI:NL:OGEAA:2016:61