Rb Utrecht 311208 autoongeval te Servie, waarvoor Ned. ass schadevergoedingsplichtig ogv Servisch re
- Meer over dit onderwerp:
Rb Utrecht 311208 autoongeval te Servie, waarvoor Ned. ass schadevergoedingsplichtig ogv Servisch recht.
2.1. [eiser] c.s. zijn op 6 juli 2002 betrokken geraakt bij
een ongeval op een autosnelweg te Servië. Zij reden in een personenauto
van het merk Nissan, kenteken [nummer], die in botsing is gekomen met
een tegenligger. [eiser sub 2] bestuurde de Nissan. Zijn echtgenote
[eiser sub 1] en hun drie kinderen [eiser sub 3] (geboren op [1991]),
[eiser sub 4] (geboren op [1990]) en [eiser sub 5] (geboren op [1993])
waren inzittenden. Door het ongeval is schade ontstaan. Onder meer
heeft [eiser sub 3] ernstig blijvend letsel opgelopen.
2.2. De auto behoort in eigendom toe aan [eiser sub 1]. Voor de auto
was op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen
(WAM) een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij Achmea. De
verzekerde som bedroeg EUR 2.268.902,00. Achmea heeft een groene kaart
afgegeven, die door [eiser sub 1] niet is ondertekend.
De auto was ten tijde van het ongeval tevens verzekerd bij de Servische
verzekeringsmaatschappij Prizma Osiguranje AD (hierna te noemen
Prizma). Deze verzekering was door [eiser sub 2] aan de grens van
Servië aangegaan voor de periode van een maand, ingaande 6 juli 2002.
De personenauto van de tegenligger, merk Opel, behoorde in eigendom toe
aan [X] en werd door hem bestuurd, terwijl zijn moeder met hem meereed.
Deze auto was verzekerd bij de Joegoslavische verzekeringsmaatschappij
Takovo Osiguranje AD (hierna te noemen Takovo).
2.3. Op 25 maart 2005 heeft de kantonrechter te Enschede aan [eiser
sub 1] en [eiser sub 2] machtiging verleend om als wettelijk
vertegenwoordigers van hun drie (op dat moment) minderjarige kinderen
mede namens hen Achmea te dagvaarden.
2.4. Op 13 maart 2007 heeft de rechtbank in Bujanovac, Servië, de
bestuurder [X] strafrechtelijk veroordeeld voor de aanrijding.
3. Het geschil
3.1. [eiser] c.s. vorderen – kort gezegd – :
- een verklaring voor recht dat Achmea aansprakelijk is jegens hen tot
betaling van de door hen geleden schade, waarbij een maximale dekking
van de verzekering heeft te gelden van EUR 2.268.902,00,
- Achmea te veroordelen tot betaling van een voorschot van EUR
20.000,- aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en een voorschot van EUR
100.000,- aan [eiser sub 3], te vermeerderen met buitengerechtelijke
kosten van EUR 11.866,00, rente en proceskosten,
- Achmea te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] c.s. van de door
elk van hen geleden schade, onder aftrek van de voorschotten, nader op
te maken bij staat en vermeerderd met rente.
3.2. [eiser] c.s. stellen daartoe dat ingevolge het Haags verdrag
inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg
van 4 mei 1971, Trb. 1971 nr. 118 (hierna te noemen het Verdrag),
Servisch recht van toepassing is. Krachtens artikel 178 lid 4 van de
Wet Verbintenissenrecht (WV) van Servië hebben [eiser sub 1], [eiser
sub 3], [eiser sub 4] en [eiser sub 5] als inzittenden van de Nissan
het recht om hun schade te claimen bij Achmea als verzekeraar van de
eigenaar van de Nissan, [eiser sub 1], ongeacht de aansprakelijkheid-
en schuldvraag. Deze regeling is te vergelijken met de Nederlandse
schuldloze-derdenregeling. [eiser] c.s. hebben een directe actie op
grond van artikel 9 van het Verdrag. Het feit dat er ook andere
partijen zijn die zij kunnen aanspreken tot vergoeding van hun schade,
doet daaraan niet af. Overigens kunnen zij hun schade niet op Prizma
verhalen, aangezien is gebleken dat Prizma insolvabel is en in feite
niet meer bestaat.
De omvang van de dekking is volgens het polisblad van Achmea en
krachtens de WAM maximaal EUR 2.268.902,00 per gebeurtenis. Het
onderwerp van de (maximaal) verzekerde som moet worden gekwalificeerd
als een kwestie van verzekeringsrecht en wordt daarom beheerst door de
wet die op de verzekeringsovereenkomst van toepassing is, in dit geval
Nederlands recht. Ook de algemene voorwaarden van Achmea verklaren op
de verzekering Nederlands recht van toepassing.
De schade van [eiser] c.s. bestaat uit onder meer schade aan de auto,
reiskosten, ziektekosten, kosten van aangepaste woning, kosten van
aangepast vervoer, kosten van aangepaste vakanties, kosten van
verzorging en verpleging, medische kosten, verlies aan arbeidsvermogen,
smartengeld, wettelijke rente en kosten van rechtsbijstand. Een
voorlopige schadeopstelling, die als productie 33 bij dagvaarding in
het geding is gebracht, is aan Takovo voorgelegd, waarna door Takovo
een bedrag van EUR 5.167,05 is betaald. Gelet op de ernst van het
letsel dat door het ongeval is ontstaan en de te verwachten omvang van
de schadeposten zijn de gevorderde voorschotten redelijk. Aldus nog
steeds [eiser] c.s.
3.3. Achmea voert daartegen om te beginnen aan dat [eiser sub 3],
[eiser sub 4] en [eiser sub 5] niet ontvankelijk zijn, omdat zij
minderjarig zijn. Achmea wijst er daarnaast op dat [eiser sub 1] en
[eiser sub 2] toestemming van de kantonrechter nodig hebben om deze
procedure te kunnen voeren namens hun kinderen.
Achmea voert voorts aan dat zij geen dekking hoeft te verlenen omdat de
door haar afgegeven groene kaart niet is ondertekend door [eiser sub
1]. In reactie daarop hebben [eiser] c.s. verwezen naar een brief van
het Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (productie 46 bij
repliek), waarin staat dat in de General Assembly of the Council of
Bureaux van 1961 is besloten dat een groene kaart ook geldig is als de
handtekening van de verzekerde ontbreekt en dat de leden van het
Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (waaronder volgens
[eiser] c.s. ook Achmea) zich aan dit besluit moeten houden. Volgens
Achmea vervalt echter mogelijk de dekking aangezien er een andere
verzekering is bij Prizma. Achmea voert aan dat [eiser] c.s. daarom de
notulen van de bijeenkomst uit 1961 in het geding moeten brengen, met
verwijzing naar artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering (Rv).
Indien Achmea wel dekking moet verlenen, beroept zij zich erop dat zij
niet aansprakelijk is op grond van artikel 177 WV aangezien haar
verzekerde, [eiser sub 1], zich op overmacht kan beroepen. Achmea wijst
erop dat [eiser sub 1] als eigenaar van de auto overigens niet is te
beschouwen als derde in de zin van artikel 178 lid 4 WV, evenmin als
[eiser sub 2] die de auto bestuurde.
Mocht één of meer eisers wel een vordering op Achmea hebben, dan geldt
voor de vraag hoe hoog de verzekerde som is het Servisch recht.
Krachtens artikel 87 van de Wet inzake Verzekering van Goederen en
Personen (WVGP) bestaat er een directe actie die evenwel op grond van
het bepaalde in artikel 86 WVGP beperkt is tot USD 200.000,-. Het zou
overigens in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn indien voor
Achmea de verzekerde som van het polisblad zou gelden.
Ook de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt en tot
welke omvang dient naar Servisch recht te worden beoordeeld, aldus nog
steeds Achmea. Op basis van het Servisch recht betwist Achmea de
gestelde schadeposten, waaronder de buitengerechtelijke kosten en de
rente, alsmede de gevorderde voorschotten.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank constateert dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in
deze procedure namens hun minderjarige kinderen kunnen optreden, nu de
kantonrechter te Enschede de daartoe benodigde toestemming heeft
verleend (zie hiervoor onder 2.3). [eiser sub 4] is inmiddels
meerderjarig, zodat zij thans zelfstandig optreedt in dit geding. Voor
[eiser sub 3] en [eiser sub 5] geldt dat niet. Zij zijn zelf geen
procespartij naast hun ouders. De vorderingen die op hen betrekking
hebben zullen daarom alleen worden beoordeeld voor zover deze door hun
ouders zijn ingesteld. [eiser sub 3] en [eiser sub 5] zijn als
zelfstandige procespartijen (eisers 3 en 5) niet ontvankelijk.
4.2. Kern van het geschil is de vraag of [eiser] c.s. van Achmea
vergoeding kunnen vorderen van de schade die als gevolg van het ongeval
op 6 juli 2002 is ontstaan (en die nog niet uit andere hoofde is
vergoed) en zo ja, tot welk bedrag. Op grond van het bepaalde in
artikel 3 van het Verdrag moet in deze zaak Servisch recht worden
toegepast, omdat het ongeval in Servië heeft plaatsgevonden.
4.3. Naar beide partijen terecht aanvoeren moet voorts op grond van
artikel 9 lid 1 van het Verdrag worden onderzocht of [eiser] c.s. naar
Servisch recht een rechtstreekse vordering hebben op Achmea.
Beide partijen verwijzen daartoe naar artikel 178 lid 4 WV.
[eiser] c.s. beroepen zich op brieven van het internationale
schaderegelingsbureau Avus d.d. 5 november 2002, 26 juni 2003, 1
september 2004 en 3 september 2004 (productie 5-8 bij dagvaarding),
waarin staat dat uit artikel 178 lid 4 WV blijkt dat alle betrokken
bestuurders van voertuigen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door
derden geleden schade. Een derde kan blijkens de brieven op grond van
dit wetsartikel een vordering indienen bij elk van de bij het ongeval
betrokken bestuurders respectievelijk hun verzekeraars, ongeacht de
schuldvraag. [eiser] c.s. wijzen ook op een verklaring van prof.dr. J.
Radišic d.d. 15 oktober 1999, waarin hij artikel 178 lid 4 WV citeert:
Voor door derden geleden schade zijn de eigenaren van de motorvoertuigen samen aansprakelijk.
Radišic schrijft voorts:
De solidaire aansprakelijkheid van de verzekerde jegens de passagiers
in de bij het ongeval betrokken voertuigen geldt ook in het geval
waarbij de verzekerde geen schuld draagt aan het ongeval. De eigenaren
van de bij de aanrijding betrokken voertuigen zijn in verhouding tot
elkaar geen derde in de zin van de aansprakelijkheidswetgeving, en
daarom wordt bij de uitsluitende schuld van de een aan het ongeval de
ander niet bevrijd. Pas in een verhaalsprocedure, na schadeloosstelling
van de benadeelde, kan verrekening plaatsvinden.
Gelet op de tekst van artikel 178 lid 4 WV en de toelichting van
Radišic is naar het oordeel van de rechtbank de conclusie
gerechtvaardigd dat naar Servisch recht [eiser sub 2], [eiser sub 3],
[eiser sub 4] en [eiser sub 5] (als inzittenden van de Nissan) Achmea,
verzekeraar van de eigenaar van de auto ([eiser sub 1]), kunnen
aanspreken tot vergoeding van hun schade, ook al heeft de bestuurder
van deze auto ([eiser sub 2]) geen schuld aan het ongeval.
Het beroep van Achmea op artikel 177 WV en op overmacht van haar
verzekerde gaat niet op, zo blijkt uit de toelichting van Radišic waar
hij schrijft:
Volgens artikel 177 [WV] wordt de eigenaar van een gevaarlijk object
slechts van zijn aansprakelijkheid ontheven indien hij kan bewijzen dat
de schade is ontstaan door overmacht, of uitsluitend door toedoen van
de benadeelde, of een derde. Dit artikel laat de mogelijkheid open dat
de aansprakelijkheid van de eigenaar wordt gematigd wanneer de
benadeelde bijgedragen heeft aan het ontstaan van de schade. Een
bijdrage door een derde aan het ontstaan van de schade leidt echter
niet tot een proportionele verdeling van de aansprakelijkheid tussen
hem en de eigenaar van het voertuig; dat vormt de grondslag voor de
solidaire aansprakelijkheid van de eigenaar en de derde voor de totale
schade (…). Pas als een van hen de schade van de benadeelde heeft
vergoed, wordt zijn aansprakelijkheid proportioneel naar hun bijdrage
aan de schade verdeeld.
Achmea heeft haar beroep op artikel 177 WV en overmacht tegenover dit
onderdeel van de toelichting van Radišic niet voldoende onderbouwd.
Wel voert Achmea terecht aan dat [eiser sub 1] niet kan worden
beschouwd als derde in de zin van artikel 178 lid 4 WV, zodat zij
Achmea voor haar schade niet aansprakelijk kan houden. [eiser sub 2]
is, anders dan Achmea aanvoert, in de rechtsverhouding tussen hem en
Achmea wel als derde aan te merken. De rechtbank hecht aan de inhoud
van de brieven van Avus, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de
bestuurder geen derde als bedoeld in artikel 178 lid 4 WV is, op dit
punt geen waarde vanwege de tegenstrijdigheid tussen enerzijds dit
onderdeel van de brieven en anderzijds de tekst van artikel 178 lid 4
WV en de toelichting van Radišic, die de rechtbank van doorslaggevende
betekenis acht.
4.4. Achmea beroept zich erop dat zij – naar de rechtbank begrijpt –
mogelijk geen dekking hoeft te verlenen omdat de handtekening van
[eiser sub 1] op de groene kaart ontbreekt en er een andere
verzekeraar, Prizma, is. Dit verweer houdt enkel een suggestie in en
wordt daarom gepasseerd, evenals het verzoek ex artikel 21 Rv.
4.5. Thans ligt de vraag voor tot welk schadebedrag Achmea
aansprakelijk is jegens [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4] en
[eiser sub 5].
Deze vraag, die de omvang van de schadevergoedingsplicht van Achmea
betreft, valt buiten het bereik van artikel 9 van het Verdrag en moet
op grond van artikel 8 van het Verdrag worden beoordeeld naar Servisch
recht. [eiser] c.s. stellen in dit verband ten onrechte dat de in de
verzekeringsovereenkomst vastgestelde verzekerde som bepalend is. Dat
is alleen het geval indien de verzekerde som lager is dan de
schadevergoeding die krachtens het op grond van artikel 8 van het
Verdrag toepasselijke recht verschuldigd is door de verzekeraar. Dan
behoeft immers de verzekeraar aan de derde niet meer te betalen dan hij
op grond van de verzekeringsovereenkomst aan zijn verzekerde
verschuldigd is.
4.6. Achmea voert onweersproken aan dat artikel 86 WVGP onder meer
bepaalt dat de laagst verzekerde som voor personenauto’s USD 100.000,-
bedraagt en, indien er twee of meer benadeelden zijn, USD 200.000,-.
Dit betekent echter niet dat Achmea slechts aansprakelijk is tot
laatstgenoemd bedrag. Het gaat in artikel 86 WVGP immers om een
wettelijk minimum dat aan de dekking wordt gesteld. Achmea verleent
krachtens het polisblad dekking tot maximaal
EUR 2.268.902,00. Dit is dan ook het bedrag waartoe de aansprakelijkheid van Achmea is beperkt.
Achmea voert nog aan dat zij tot geen hogere vergoeding gehouden is dan
tot het minimum van USD 200.000,-, omdat dat het bedrag is dat in de
praktijk door Servische verzekeraars als maximum dekking wordt
gehanteerd. Nu er een Servische verzekering is bij Prizma, die als
primaire verzekering moet worden aangemerkt, geldt dit maximum ook voor
Achmea, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van Achmea. Dit verweer
gaat echter niet op. Uit hetgeen Achmea aanvoert valt niet af te leiden
dat er op grond van de Servische wet een beperking is van de
schadevergoedingsplicht van Achmea jegens
[eiser] c.s. Daarom geldt als maximum de in de verzekeringsovereenkomst afgesproken verzekerde som.
Achmea beroept zich er ook op dat het in strijd met de redelijkheid en
billijkheid zou zijn indien voor haar de verzekerde som van het
polisblad zou gelden. De rechtbank vat dit verweer zo op dat Achmea
aanvoert dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is dat [eiser] c.s. zich op de verzekeringsovereenkomst
en de daarin bepaalde verzekerde som beroepen (artikel 6:248 lid 2 BW).
Voor zover dit artikel van toepassing is geldt dat de rechter het met
terughoudendheid moet toepassen. De door Achmea gegeven onderbouwing
van dit verweer komt er, kort gezegd, op neer dat het ongeval in Servië
heeft plaatsgevonden, dat de bestuurder van de Nederlandse auto ([eiser
sub 2]) geen enkel verwijt te maken valt en dat de
verhaalsmogelijkheden in Servië beperkt zijn. Dit zijn echter
omstandigheden die minst genomen in gelijke mate voor [eiser] c.s. van
belang zijn. Het is dan ook niet onaanvaardbaar dat zij zich op de
verzekerde som beroepen.
4.7. De vorderingen
4.7.1. De vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] die zij voor
zichzelf hebben ingesteld alsmede in hun hoedanigheid van wettelijke
vertegenwoordiger van [eiser sub 3] en [eiser sub 5] zullen hierna
worden beoordeeld, evenals de vorderingen van [eiser sub 4].
4.7.2. De gevorderde verklaring voor recht is toewijsbaar, met dien
verstande dat Achmea niet aansprakelijk is voor schade van [eiser sub
1].
4.7.3. De gevorderde voorschotten zijn door [eiser] c.s. als volgt onderbouwd.
[eiser sub 2] heeft aan zijn knie en enkel letsel opgelopen en daarnaast heeft hij psychische klachten.
[eiser sub 3] heeft zeer ernstig letsel opgenomen, te weten een hoge
dwarslaesie en beschadiging van de hersenen. De woning van [eiser] c.s.
is aangepast om hem thuis te kunnen verzorgen. Ook is een aangepaste
auto gekocht.
[eiser sub 4] heeft psychische klachten gehad en [eiser sub 5] ondervindt veel psychische problemen, aldus [eiser] c.s.
Achmea wijst erop dat het bestaan en de aard van het letsel en de
schade krachtens artikel 8 van het Verdrag naar Servisch recht moeten
worden beoordeeld, evenals de vraag in welke omvang de schade moet
worden vergoed. Volgens Achmea hebben [eiser] c.s. niet aangetoond dat
naar Servisch recht de gestelde schadeposten voor vergoeding in
aanmerking komen. Achmea betwist het gestelde letsel van [eiser sub 2]
en de psychische schade van [eiser sub 4] en [eiser sub 5]. Zij acht de
gevorderde voorschotten onvoldoende onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt van Achmea ten dele
juist. [eiser] c.s. hebben in hun conclusies de schadeposten op
onderdelen toegelicht. Zij hebben ook de (hiervoor onder 4.3. al
genoemde) brief van Avus d.d. 1 september 2004 in het geding gebracht.
Deze luidt – vertaald – onder meer als volgt:
Ervan uitgaande dat de algemene levensvaardigheid van de heer [eiser
sub 3] met 100% is afgenomen,zouden hem uit hoofde van een immateriële
schadevergoeding de volgende bedragen kunnen worden toegekend:
- fysiek letsel 350.000,- Dinar
- angst 250.000,- Dinar
- psychisch lijden op grond van vermindering van
algemene levensvaardigheid 1.800.000,- Dinar
- psychisch lijden op grond van misvorming 350.000,- Dinar.
Aan zijn ouders zou uit hoofde van een vergoeding voor psychisch lijden
vanwege de bijzonder zware invaliditeit van een naaste ieder een bedrag
ter hoogte van 300.000,- Dinar (…) kunnen worden toegekend.
Bij wijze van immateriële schadevergoeding zou aan benadeelde en zijn ouders dus een bedrag van 3.300.000 (d.w.z.
€ 44.600,-) worden aangeboden.
Volgens de plaatselijke regelgeving heeft benadeelde voor wat betreft
vergoeding van de materiële schade recht op vergoeding van de kosten
van behandeling, een financiële vergoeding van externe hulp en
verzorging, op vergoeding van derving van inkomsten in de toekomst.
(..)
Voor wat betreft de lijst met vorderingen d.d. 31 januari 2003 zijn wij
van mening dat men moeilijk kan verwachten dat de rechter hier het
gevraagde bedrag zal toewijzen voor de posten: schade aan bagage,
kosten taxi, kosten tolk, aan artsen betaalde vergoedingen en
kilometervergoeding. (…)
Op grond van deze brief, waarvan de inhoud door Achmea niet is
weersproken, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [eiser sub 2]
en [eiser sub 3] naar Servisch recht aanspraak hebben op vergoeding van
smartengeld. Ten aanzien van
[eiser sub 3] is voorts voldoende aannemelijk dat hij als gevolg van
het door hem opgelopen ernstige letsel verlies van verdienvermogen zal
hebben in de toekomst. Terzake van de materiële schadeposten, die in
productie 33 bij dagvaarding zijn gespecificeerd, geldt dat deze al
voor een deel zijn vergoed door Takovo (zie hiervoor onder 3.2.) en dat
deze blijkens de hiervoor geciteerde brief van Avus voor een deel naar
Servisch recht niet toewijsbaar zijn.
Al met al zal aan [eiser sub 2] in verband met het smartengeld een
voorschot worden toegekend van EUR 4.000,- en aan [eiser sub 3], gelet
op de schadeposten van smartengeld en verlies van verdienvermogen, van
EUR 100.000,-.
4.7.4. De gevorderde buitengerechtelijke kosten acht de rechtbank thans niet toewijsbaar. Uit de processtukken valt immers niet af te leiden dat deze kosten naar Servisch recht voor vergoeding in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente.
4.7.5. De vordering om Achmea te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, zal worden toegewezen als hierna te melden.
4.7.6. Achmea zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] c.s. worden begroot op EUR 2.985,60 aan verschotten en EUR 2.842,- aan salaris van de advocaat. LJN BG8939