Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 071223 drie aanrijdingen; verzoek tzv 2e en 3e ongeval prematuur; uit niets blijkt enig relevant contact

RBDHA 071223 drie aanrijdingen; verzoek tzv 2e en 3e ongeval prematuur; uit niets blijkt enig relevant contact
verzoek tzv 1e ongeval afgewezen; onduidelijkheid over toedracht staat ook aan aanwijzing als regelend verzekeraar in de weg
- BGK; verzocht € 7.500,00 + € 4.851,70 afgewezen;
- kosten deelgeschil voor rekening van verzoeker; deelgeschil onnodig en onterecht ingesteld

2De feiten

Inleiding

2.1.

Het gaat in deze zaak om claims van [verzoeker] met betrekking tot drie ongevallen (achterop-aanrijdingen) waarbij hij betrokken is geweest. Deze ongevallen hebben plaatsgevonden op 29 april 2019 (het eerste ongeval), 29 mei 2020 (het tweede ongeval) en 21 januari 2023 (het derde ongeval).

2.2.

Bij het eerste ongeval is Allianz als verzekeraar betrokken (geweest) in het kader van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) en de Schade Verzekering Inzittenden (SVI).

2.3.

Bij het tweede ongeval is Univé betrokken als WAM-verzekeraar. Allianz is bij dit ongeval betrokken als SVI-verzekeraar.

2.4.

Bij het derde ongeval is Achmea betrokken als WAM-verzekeraar.

De ongevallen

2.5.

Op 29 april 2019 omstreeks 21.00 uur is [verzoeker] als bestuurder van een leaseauto op de [adres] in [plaats 1] van achteren aangereden door een bestuurder van een huurauto (voor de WAM verzekerd bij Allianz).

2.6.

[verzoeker] leasde de auto ten behoeve van de destijds door hem gehouden autorijschool [autorijschool] te [plaats 2] en had de auto via een tussenpersoon allrisk verzekerd bij Allianz, inclusief SVI.

2.7.

[verzoeker] heeft een aanrijdingsformulier aan Allianz gestuurd, waarop locatie en datum van het ongeval niet zijn ingevuld. Onder ‘Toedracht’ is aangekruist ‘botste op achterzijde in dezelfde richting en op dezelfde rijstrook rijdend’. Onder ‘Mijn opmerkingen’ heeft [verzoeker] geschreven dat hij stil stond en dat zijn auto van achteren werd aangereden. Het formulier is alleen door [verzoeker] ondertekend.

2.8.

In de schadetaxatie van 10 mei 2019 staat dat de auto rondom, ook aan de onderzijde, is beschadigd en dat de schade-oorzaak onbekend is. De schade is vastgesteld op € 8.090 inclusief btw. Allianz heeft de cascoschade vergoed. De auto is verkocht.

2.9.

Allianz heeft Dekra Experts verzocht de feiten en toedracht van het ongeval te onderzoeken. Op 18 oktober 2019 heeft een onderzoeker van Dekra een rapport van bevindingen afgegeven waarin hij kort gezegd overweegt dat:

  1. hij (enkel op basis van de bevestiging van een bergingsbedrijf) kan vaststellen dat op 29 april 2019 op de [adres] in [plaats 1] werkelijk een aanrijding heeft plaatsgevonden, waarbij (de leaseauto van) [verzoeker] betrokken is geweest;

  2. [verzoeker] en de andere betrokkene wisselende, niet volledige en deels tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en;

  3. [verzoeker] aanvankelijk lichamelijk letsel als gevolg van het ongeval heeft gemeld, maar tijdens het interview heeft verklaard “(…). Ik ben niet arbeidsongeschikt geweest en heb geen lessen over hoeven geven aan een vervanger. Als ik mij niet goed voelde heb ik indien noodzakelijk wat lessen omgezet naar een ander tijdstip. Ik heb hierdoor misschien alleen wat inkomsten misgelopen.”

2.10.

Op 29 mei 2020 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een tweede ongeval. Bij dit ongeval is een verzekerde van Univé met zijn auto achterop de auto van [verzoeker] gereden, terwijl [verzoeker] rijles gaf.

2.11.

Op 4 juni 2020 heeft de tussenpersoon namens [verzoeker] bij Allianz melding gemaakt van het tweede ongeval. Voor dit ongeval zijn twee aanrijdingsformulieren ingevuld. Op een van de formulieren staat dat [verzoeker] last heeft van rugklachten en duizeligheid.

2.12.

Op 9 juni 2020 heeft een schade-expertise plaatsgevonden. De schade is vastgesteld op een bedrag van € 376,84.

2.13.

Bij brief van 25 juni 2020 heeft de (vorige) belangenbehartiger van [verzoeker] zich bij Allianz gemeld over het eerste ongeval van 29 april 2019. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij als gevolg van het eerste ongeval letsel heeft opgelopen (rug- en hoofdpijnklachten en duizeligheid) en daardoor (deels) arbeidsongeschikt is geraakt. De belangenbehartiger schrijft ook:

“Van cliënt begreep ik dat hij ten tijde van het ongeval een schadeverzekering voor inzittende had (hierna te noemen: “SVI”). Nu dat na meer dan een jaar de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval niet erkend is door de verzekeraar van de wederpartij (Allianz) en het feit dat cliënt sinds 29 april 2019 aanzienlijke schade lijdt, doet cliënt een beroep op zijn SVI.

Ik verzoek u vriendelijk om per omgaande te bevestigen dat u de zaak behandeld op grond van de SVI.”

2.14.

Op 9 juli 2020 heeft Allianz aan Univé gevraagd of zij aansprakelijkheid kan erkennen voor het tweede ongeval. Allianz schrijft dat [verzoeker] letselschade bij haar heeft gemeld en bevestigt dat zij de cascoschade zal afhandelen.

2.15.

Op 17 juli 2020 heeft Allianz een kopie van het Dekra-rapport aan [verzoeker] gestuurd en aan hem bevestigd dat hij zich ten aanzien van het eerste ongeval heeft beroepen op de SVI-polis. Onder verwijzing naar het Dekra-rapport zet Allianz uiteen dat zij het niet aannemelijk vindt dat [verzoeker] letsel heeft opgelopen als gevolg van het eerste ongeval en dat zij zal overgaan tot sluiting van het dossier.

2.16.

Op 6 augustus 2020 schrijft (de behandelaar Personenschade bij) Allianz aan de (vorige) belangenbehartiger van [verzoeker] dat zij heeft begrepen dat [verzoeker] inmiddels correspondeert met een collega van de afdeling Speciale Zaken “op basis van de afgesloten SVI” en bevestigt dat de verdere correspondentie via dat dossier zal lopen.

2.17.

Op 28 augustus 2020 schrijft Univé aan Allianz dat zij aansprakelijkheid voor de gevolgen van het tweede ongeval zal erkennen. Zij behoudt zich het recht voor dit standpunt te wijzigen, omdat zij nog geen melding van haar verzekerde heeft ontvangen.

2.18.

Op 29 september 2020 heeft [verzoeker] medische informatie aan (de medisch adviseur van) Allianz gestuurd.

2.19.

Allianz heeft Medas verzocht een medisch advies af te geven. Op 2 februari 2021, heeft een van haar medisch adviseurs, kort gezegd, geschreven dat (Allianz de zaak behandelt als SVI-verzekeraar en dat) uit de beschikbaar gestelde informatie, die schaars en onduidelijk is, niet blijkt van letsel.

2.20.

Op 16 april 2021 schrijft Univé aan Allianz dat als surplus op de uitkering van de cascoschade de resterende € 135 is betaald op grond van het door beide partijen ondertekende schadeformulier (2.11). Aansprakelijkheid kan (nog) niet worden erkend, omdat haar verzekerde de schade nog niet heeft gemeld en zij geen andere mogelijkheid heeft om de echtheid van de handtekening op het schadeformulier te verifiëren.

2.21.

Op 21 juni 2021 heeft (de afdeling Speciale Zaken van) Allianz aan [verzoeker] gevraagd of hij klachtenvrij was voor het tweede ongeval en of de klachten en beperkingen door dat ongeval zijn toegenomen. Zij stelt vragen over een ander ongeval dat zich op 10 september 2019 zou hebben voorgedaan, stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen onderbouwing heeft gegeven van het bestaan van enige schade als gevolg van het eerste en het tweede ongeval en schrijft dat zij in het kader van een pragmatische regeling bereid is geheel onverplicht de schades voor het eerste en het tweede ongeval te regelen tegen een bedrag van € 5.000 exclusief buitengerechtelijke kosten. Allianz heeft dit bedrag betaald.

2.22.

[verzoeker] heeft MediThemis verzocht een medisch advies af te geven. Op 4 juli 2022 heeft een van haar medisch adviseurs geschreven dat [verzoeker] na het eerste ongeval kampte met klachten, die zijn verergerd na het tweede ongeval, geconcludeerd tot een status na whiplashtrauma’s naast mogelijk weke delenkneuzingen van de nekregio en medicatie geïnduceerde hoofdpijn van de twee achterop-aanrijdingen. De adviseur heeft een psychiatrische (en mogelijk verzekeringsgeneeskundige) expertise voorgesteld. Een neurologische expertise heeft geen meerwaarde. Verbetering is te verwachten.

2.23.

Op 21 januari 2023 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een derde ongeval. Aan het einde van de afslag van de [wegnummer] richting [plaats 2] is een verzekerde van Achmea achterop zijn auto gereden.

2.24.

[verzoeker] en de verzekerde van Achmea hebben op een aanrijdingsformulier onder ‘Toedracht’ aangekruist “botste op de achterzijde, in dezelfde richting en op dezelfde rijstrook rijdend’. [verzoeker] heeft opgeschreven dat de achterkant van zijn auto beschadigd is. De verzekerde van Achmea heeft opgeschreven dat [verzoeker] stil stond, dat hij niet weet met welke snelheid hij zelf reed en dat hij denkt dat hij zelf aansprakelijk is.

2.25.

Op 27 maart 2023 heeft [verzoeker] Achmea aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het derde ongeval. Achmea schrijft op 30 maart 2023 dat zij de schadeafwikkeling zal oppakken.

2.26.

Op 7 mei 2023 heeft Achmea aansprakelijkheid erkend voor het derde ongeval.

2.27.

Op 4 juli 2023 heeft [verzoeker] een verzoekschrift deelgeschil jegens Allianz ingediend bij deze rechtbank.

2.28.

Bij verzoekschrift van 25 juli 2023 heeft [verzoeker] ook Univé en Achmea als verweersters betrokken in de procedure in deelgeschil.

2.29.

Op 21 augustus 2023 heeft de medisch adviseur van Allianz onder verwijzing naar vier ongevallen uiteengezet dat het eerste ongeval geen medische gevolgen voor [verzoeker] heeft meegebracht, erop gewezen dat rugklachten niet werden gemeld in 2019 en eerst optraden na het tweede ongeval en geconcludeerd dat een invloed van het eerste ongeval op de huidige belastbaarheid onwaarschijnlijk is, omdat [verzoeker] in januari 2023 in loondienst is getreden en zich na een daarna volgend ongeval volledig heeft ziekgemeld.

2.30.

Op 18 september 2023 is [verzoeker] opnieuw betrokken geraakt bij een ongeval.

3Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt (na wijziging althans aanvulling) van het verzoekschrift, kort gezegd, dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

  1. verklaart voor recht dat Allianz geheel althans gedeeltelijk aansprakelijk is voor de gevolgen van het [verzoeker] overkomen ongeval op 29 april 2019;

  2. Allianz althans Univé althans Achmea aanwijst als regelend verzekeraar voor de drie ongevallen;

  3. Allianz althans Univé althans Achmea veroordeelt om het schaderegelingstraject met [verzoeker] te vervolgen;

  4. bepaalt dat verweersters aan [verzoeker] een aanvullend voorschot van € 15.000 moeten betalen op de schadevergoeding in verband met de drie ongevallen;

  5. bepaalt dat verweersters € 7.500 inclusief btw aan [verzoeker] moeten betalen als vergoeding van buitengerechtelijke kosten tot en met 2022 en tevens voorschot op de buitengerechtelijke kosten vanaf 1 januari 2023;

  6. de kosten vanwege de behandeling van het verzoekschrift bepaalt op € 3.600 exclusief btw, te vergoeden door verweersters aan [verzoeker] , inclusief griffierecht.

3.2.

[verzoeker] legt aan het verzoek ten grondslag dat Allianz als WAM-verzekeraar van (de bestuurder van) de auto die op 29 april 2019 bij hem achterop is gereden, aansprakelijk is voor de door hem als gevolg van dat ongeval geleden (en nog te lijden) schade. De verzekerde van Allianz heeft onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld door de auto niet op tijd tot stilstand te brengen en de auto van [verzoeker] van achteren aan te rijden. Als gevolg van het ongeval heeft [verzoeker] zowel fysieke als psychische schade geleden. Allianz is gehouden die schade te vergoeden. [verzoeker] heeft met Allianz geprobeerd de schades voor de eerste twee ongevallen af te wikkelen. Daarom wil hij dat zij als regelend verzekeraar de afwikkeling van alle drie de ongevallen oppakt. Als zij dat niet doet, dient een van de andere verzekeraars dit te doen.

3.2.1.

Het gaat volgens [verzoeker] om drie ongevallen met hoge impact. Uit de medische stukken blijkt van de aard en ernst van het letsel van [verzoeker] en dat daarvoor geen andere oorzaak is aan te wijzen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [verzoeker] forse klachten en beperkingen ervaart als gevolg van de drie ongevallen. [verzoeker] heeft een schadestaat opgesteld over de periode vanaf (i) het eerste ongeval tot medio 2022 (deel schade is nog P.M.), waaruit een tekort blijkt van circa € 175.000 - 198.000 en (ii) 21 januari 2023 tot en met augustus 2023, waaruit een tekort volgt van circa € 9.600. Allianz heeft voor de eerste twee ongevallen een voorschot van € 5.000 betaald, maar er is (juridisch) causaal verband tussen de klachten en beperkingen die [verzoeker] ervaart en de hem overkomen ongevallen voor een (veel) langere periode dan waar Allianz in het kader van de bevoorschotting vanuit is gegaan. Uitgaande van een vergoedingsplicht van 100% en gelet op de omvang van de verschenen en toekomstige schade, moet betaling van een aanvullend voorschot door Allianz dan wel Univé dan wel Achmea van € 15.000 als redelijk worden beschouwd.

3.3.

Allianz, Univé en Achmea voeren verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Ontvankelijkheid van de verzoeken jegens Allianz

4.1.

Allianz heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verzoeker] in zijn verzoeken jegens haar niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [verzoeker] in het voortraject ervoor heeft gekozen om vergoeding van zijn schade te vragen op grond van zijn SVI verzekering bij Allianz en een geschil over polisdekking valt niet onder de werking van de procedure in deelgeschil. Bovendien is het WAM-dossier al meer dan drie jaar gesloten en is de vordering verjaard (artikel 10 lid 1 WAM). Allianz kan daarom ook niet worden aangewezen als regelend verzekeraar, aldus Allianz.

4.2.

Uit de stukken die zijn overgelegd blijkt inderdaad dat [verzoeker] Allianz heeft gevraagd zijn claim af te handelen onder de SVI. Voor een uitkering op grond van de WAM is de toedracht van het ongeval van belang (namelijk of voldoende duidelijk is dat de verzekerde bestuurder inderdaad een fout heeft gemaakt en aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval). Uit de overgelegde correspondentie komt naar voren dat Allianz, die werd aangesproken als WAM verzekeraar, naar aanleiding van het onderzoeksrapport van Dekra niet overtuigd was van de gestelde toedracht en daarover verdere vragen stelde. [verzoeker] heeft toen gevraagd zijn schade te vergoeden op grond van zijn eigen SVI-verzekering bij Allianz en op die voet het schadetraject voort te zetten. Voor die verzekering is immers niet van belang wie het ongeval heeft veroorzaakt. Vervolgens is verder gecorrespondeerd in het kader van de SVI-verzekering over de aard en de omvang van de schade en in dat verband heeft Allianz een uitkering gedaan. Mede gelet op de verstrekkende gevolgen die dit met zich zou meebrengen, voert het naar het oordeel van de rechtbank echter te ver om te zeggen dat [verzoeker] met zijn brief van 25 juni 2020 (2.13) ten aanzien van het eerste ongeval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn rechten op grond van de (eventuele) aansprakelijkheid van de andere bestuurder, die daarvoor verzekerd was bij Allianz onder de WAM. De rechtbank passeert daarom dit primaire verweer van Allianz.

Lenen de verzoeken zich voor behandeling in deelgeschil?

4.3.

Voordat tot inhoudelijke beoordeling van de verzoeken kan worden overgegaan, moet de rechtbank beoordelen of de verzoeken van [verzoeker] zich lenen voor behandeling in de deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen kan worden doorbroken. De rechter moet dus toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.4.

Verweersters voeren ieder voor zich, om deels verschillende redenen, aan dat de verzoeken van [verzoeker] zich niet lenen voor behandeling in deelgeschil, omdat kort gezegd, nadere onderbouwing en bewijslevering nodig is. Univé en Achmea hebben daarnaast betoogd dat tussen hen en [verzoeker] in het geheel geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden, wat eveneens een beletsel vormt voor behandeling van zijn verzoeken voor zover die zich richten jegens hen.

4.5.

De rechtbank gaat hieronder eerst in op de verzoeken jegens Univé en Achmea, en daarna op de verzoeken jegens Allianz.

Verzoeken jegens Univé en Achmea prematuur

4.6.

Univé en Achmea hebben op grond van de WAM (al dan niet in het kader van deze procedure) aansprakelijkheid erkend voor de schade die [verzoeker] lijdt en nog zal lijden als gevolg van het tweede respectievelijk het derde ongeval.

4.7.

Voor de behandeling van een verzoek tot beslissing in deelgeschil is vereist dat partijen zich bevinden in de fase van buitengerechtelijke onderhandelingen (4.3). Uit het verzoekschrift en de stukken die [verzoeker] ter onderbouwing van zijn verzoeken jegens Univé en Achmea heeft overgelegd blijkt (slechts) dat hij melding heeft gemaakt van het tweede en het derde ongeval en dat Univé (zij het eerst onder voorwaarden, 2.17) en Achmea (2.26) aansprakelijkheid hebben erkend. Uit niets blijkt dat tussen [verzoeker] en Univé of tussen [verzoeker] en Achmea enig relevant inhoudelijk contact is geweest of dat zij in onderhandeling zijn getreden c.q. inhoudelijke standpunten hebben ingenomen over de aansprakelijkheid, de omvang van de schade of de causaliteitsvraag met betrekking tot het tweede respectievelijk het derde ongeval, laat staan dat kan worden gezegd dat sprake is van een patstelling in een geschil, waarvoor de procedure in deelgeschil is bedoeld. Bij deze stand van zaken is dus nog geen taak weggelegd voor de deelgeschilrechter. Dit betekent dat de verzoeken van [verzoeker] , voor zover die zich richten jegens Univé en/of Achmea, zullen worden afgewezen.

Verzoeken jegens Allianz

4.8.

Dat (de auto van) [verzoeker] op 29 april 2019 van achteren is aangereden door een verzekerde van Allianz is niet in geschil. Wel is in geschil of de bij Allianz verzekerde bestuurder een fout heeft gemaakt .

4.9.

Over de feitelijke toedracht heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat de andere verzekerde van Allianz met een vaart van circa 60 kilometer per uur achterop zijn auto is gereden, terwijl hij stil stond. Hij heeft daarbij een schadeformulier ingediend dat alleen door hemzelf is ingevuld en ondertekend. Dat is niet genoeg om zijn standpunt te onderbouwen gelet op het gemotiveerde verweer van Allianz, die daarbij verwijst naar (onder meer) het rapport van Dekra (2.9). [verzoeker] heeft geen feiten en omstandigheden aangedragen waarmee de twijfels over de toedracht van het ongeval zijn weerlegd zodat nu niet kan worden aangenomen dat het ongeval onder de door hem beschreven omstandigheden heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat ook niet voldoende duidelijk is dat de WAM-verzekerde van Allianz een fout heeft gemaakt en aansprakelijk is voor het ongeval. Daarvoor is nodig dat de toedracht van het ongeval vaststaat en dat vergt nader onderzoek. Een dergelijk onderzoek valt buiten het bestek van de deelgeschilprocedure, omdat het zich niet verdraagt met het uitgangspunt dat de deelgeschilprocedure eenvoudig, snel en kostenefficiënt moet zijn. Het verzoek van [verzoeker] onder 3.1 a wordt dan ook afgewezen.

4.10.

De onduidelijkheid over de feitelijke toedracht van het eerste ongeval staat er ook aan in de weg dat Allianz wordt aangewezen als ‘regelend verzekeraar’. WAM-verzekeraars hebben onderling afspraken gemaakt over het afwikkelen van schades van schuldloze in- of opzittenden en derden waarbij verschillende verzekeraars betrokken zijn. Om te voorkomen dat de afwikkeling van schades vertraging oploopt omdat de verzekeraars naar elkaar wijzen, is de afspraak dat één van hen het voortouw neemt en optreedt als regelend verzekeraar. Als er sprake is van verschillende ongevallen is dat de WAM-verzekeraar van het eerste ongeval. Dat is geregeld in de ‘Bedrijfsregeling schuldloze’ van het Verbond van Verzekeraars, waarop [verzoeker] zijn verzoek baseert. In die regeling staat onder meer:

Artikel 2 – Voorwaarden voor toepassing en begripsomschrijvingen

Voor toepassing van de bedrijfsregeling is vereist dat sprake is van een schadegeval waarbij: een benadeelde kan worden beschouwd als ‘schuldloze in- of opzittende of schuldloze derde’; de andere betrokkenen hun mogelijke aansprakelijkheid voor het schadegeval en de daaruit voortvloeiende gevolgen hebben verzekerd en waarvoor in concreto dekking bestaat bij een bij het Verbond van Verzekeraars aangesloten WAM-verzekeraar of algemene aansprakelijkheidsverzekeraar (…)

Hierbij gelden de volgende begripsomschrijvingen:

Schuldloze derde
Een natuurlijk persoon, die schade lijdt als gevolg van een schadegeval, waarbij behalve hijzelf, twee of meer partijen zijn betrokken. Daarbij moet aannemelijk zijn dat de schuldloze derde aan het ontstaan van het schadegeval geen schuld treft en/of dat het schadegeval hem niet valt toe te rekenen. Voor tenminste één van de overige bij het schadegeval betrokken partijen geldt dat hen aan het ontstaan van het schadegeval schuld treft dan wel dat hen dit valt aan te rekenen. Voor tenminste één van de overige bij het schadegeval betrokken partijen geldt dat hen aan het ontstaan van het schadegeval schuld treft dan wel dat hen dit valt aan te rekenen. Onder schuldloze derde wordt niet verstaan de schuldloze in- of opzittende zoals hieronder beschreven. De bestuurder van een voertuig valt wel onder de omschrijving van schuldloze derde.

(…)

Artikel 5 – Letselschade als gevolg van twee of meer ongevallen
(Deze bepaling was tot 1 juli 2012 opgenomen in Bedrijfsregeling 15)

1. Niet verwijzen
Indien een schuldloze door twee of meer verkeersongevallen letsel heeft opgelopen en op voorhand niet direct is vast te stellen welk letsel is toe te rekenen aan de te onderscheiden ongevallen, is het de betrokken W.A. verzekeraars niet toegestaan voor de regeling van (een deel) van de schade naar elkaar te verwijzen.

2. Actieve schaderegeling
Zodra één van de betrokken verzekeraars kennis krijgt van voornoemde meervoudige veroorzaking, ontstaat de verplichting voor deze om in overleg met de andere verzekeraar(s) te treden teneinde overeenstemming te verkrijgen over het feit wie als regelend verzekeraar zal optreden. Als dit overleg niet binnen een maand na het eerste contact tussen de betrokken verzekeraars heeft geleid tot een overeenstemming, zal de verzekeraar van de veroorzaker van het eerste ongeval optreden als regelend verzekeraar.

4.11.

De rechtbank begrijpt de Bedrijfsregeling zo, dat artikel 5 ook van toepassing is op verschillende ongevallen waarbij naast de schuldloze telkens één andere bestuurder betrokken is, zoals bij de ongevallen van [verzoeker] . Dat [verzoeker] strikt genomen geen ‘derde’ is in de zin van de definitie daarvan in artikel 2 staat naar het oordeel van de rechtbank niet aan toepassing van dat artikel in de weg.

4.12.

Dat neemt niet weg dat wel voldoende duidelijk moet zijn dat het gaat om ongevallen waaraan hij als bestuurder geen schuld heeft, die niet aan zijn verkeersgedrag zijn te wijten. Dat is voor het eerste ongeval niet voldoende duidelijk en dat betekent dat Allianz niet als regelend verzekeraar zal worden aangewezen. Dat Allianz eerder wel (ook) over de schade door het tweede ongeval heeft gecorrespondeerd en daarin het voortouw nam maakt dat niet anders, omdat vaststaat dat [verzoeker] een SVI verzekering heeft bij Allianz en Allianz in dat kader zijn claim behandelde.

4.13.

Het is in ieders belang dat er duidelijkheid komt over de (behandeling van de) claims van [verzoeker] bij de verschillende verzekeraars. De rechtbank ziet in deze zaak geen grond om één van verweersters aan te wijzen als regelend verzekeraar in de zin van de Bedrijfsregeling schuldloze, maar geeft de verzekeraars dringend in overweging om hierover toch onderling afspraken te maken, zeker nu is gebleken dat er nog meer schadevoorvallen zijn waarbij [verzoeker] is betrokken.

Aanvullend voorschot

4.14.

Bij deze stand van zaken kan het verzoek van [verzoeker] om hetzij Allianz hetzij Univé hetzij Achmea te veroordelen om een aanvullend voorschot van € 15.000 op de schadevergoeding te betalen niet worden toegewezen. Daartoe wordt nog het volgende overwogen.

4.15.

[verzoeker] heeft ten aanzien van zijn verzoek voor een aanvullend voorschot geen onderscheid gemaakt tussen de drie ongevallen en verweersters wijzen er terecht op dat [verzoeker] zijn stelling dat sprake is van causaal verband tussen de door hem ervaren klachten en de drie ongevallen niet voldoende heeft onderbouwd. [verzoeker] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar een medisch advies van 4 juli 2022 (2.22), waar Allianz (onder meer) adviezen van haar medisch adviseur tegenover heeft gezet, en een schadestaat van 24 mei 2023, die hij niet heeft voorzien van onderliggende stukken.

Buitengerechtelijke kosten

4.16.

Ter onderbouwing van het verzoek om vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 7.500 inclusief btw heeft [verzoeker] factuur 2322105 van 31 december 2022 overgelegd ad € 4.851,70 inclusief btw, waarmee zijn advocaat 17:26 uren aan werkzaamheden in de periode van 18 januari 2021 tot en met 8 augustus 2022 in rekening heeft gebracht tegen een uurtarief van € 230 exclusief btw.

4.17.

Nu aansprakelijkheid van Allianz voor de door [verzoeker] gestelde (letsel)schade niet vast staat en derhalve niet kan worden verondersteld dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding van haar zijde bestaat, biedt artikel 6:96 lid 2 onder b BW nu geen grondslag voor (verdere) vergoeding door Allianz van de door [verzoeker] gemaakte buitengerechtelijke kosten. Vergoeding van de buitengerechtelijke kosten door Univé en/of Achmea is evenmin aan de orde, nu zij (onweersproken) hebben aangevoerd dat zij op geen enkele wijze betrokken zijn geweest in het buitengerechtelijke schaderegelingstraject en veel van de werkzaamheden van de advocaat ook betrekking hebben op de periode van vóór het tweede en het derde ongeval.

De kosten van het deelgeschil

4.18.

Ingevolge 1019aa lid 1 Rv begroot de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt op de voet van artikel 6:96 BW, ook als het verzoek wordt afgewezen, tenzij het verzoek in deelgeschil volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Bij de begroting wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn. Als de aansprakelijkheid van de wederpartij al vast staat, wordt die ook veroordeeld om de kosten te vergoeden.

4.19.

In deze procedure zijn de verzoeken naar het oordeel van de rechtbank onnodig en onterecht ingesteld. Voor het eerste ongeval geldt dat op voorhand duidelijk geweest moet zijn dat vanwege het onderzoek door Dekra en de daarop gebaseerde bezwaren van Allianz, er meer duidelijkheid over de toedracht moest komen en dat het voorleggen van de zaak in dit stadium, zonder verdere feiten en omstandigheden over de door [verzoeker] gestelde toedracht niet zinvol was. Voor het tweede en derde ongeval geldt dat ook op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat het geen zin heeft om – zonder dat er is onderhandeld en zonder (medische) onderbouwing van de aard en omvang van de juist door die ongevallen geleden schade, te gaan procederen in deelgeschil. De kosten die daarmee verband houden moeten voor rekening van [verzoeker] blijven.

4.20.

Het is begrijpelijk dat [verzoeker] het gevoel heeft dat er geen enkel schot zit in zijn zaak en dat hij behoefte heeft aan duidelijkheid, ook met het oog op zijn financiële situatie. Dat neemt niet weg dat deze procedure daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bood.

4.21.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de verzoeken af. ECLI:NL:RBDHA:2023:20948