Rb Haarlem, 070606 schatting inkomensschade: volgens eiseres € 293.436,31. Volgens Rb € 10.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem, 07-06-06 schatting inkomensschade: volgens eiseres € 293.436,31. Volgens Rb € 10.000,00
2.1. In genoemd tussenvonnis van 7 december 2005 heeft de rechtbank V. in de gelegenheid gesteld haar inkomensschade als gevolg van haar verlies aan verdienvermogen nader te onderbouwen. V. zou in dat verband tenminste, per jaar dat zij schade stelt te hebben geleden, gegevens betreffende haar inkomen dienen te verschaffen en te documenteren (met een jaaropgave en of een kopie van een belastingaangifte) en voorts per jaar dienen te onderbouwen wat haar salaris als wijkverpleegkundige zou zijn geweest. Bovendien diende zij het door haar gestelde verschil in inkomen tussen het beroep van wijkverpleegkundige en dat van sociaal verpleegkundige nader te onderbouwen.
2.2. V. heeft vervolgens bij akte een nadere specificatie van haar inkomensschade verschaft en komt op grond van haar nieuwe berekening tot een schadepost van EUR 293.436,31 + PM. Vervolgens heeft zij wederom haar eis gewijzigd, zodat die thans inhoudt:
? vaststelling van de schade van V. wegens verlies aan arbeidsvermogen op EUR 293.436,31;
? vaststelling van het recht op vergoeding van V. wegens pensioenschade, nader op te maken bij staat;
? veroordeling van L. tot betaling van wettelijke rente vanaf de dag dat de schade is gevorderd (4 maart 1994) tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3. De rechtbank stelt vast dat V. noch L. bezwaar heeft gemaakt tegen het door de rechtbank onder 2.9 van het tussenvonnis van 7 december 2005 geformuleerde uitgangspunt, namelijk dat V. de voorkeur geeft aan een schatting van haar inkomensschade wegens verlies aan arbeidsvermogen boven het maken van extra kosten voor een nauwkeurige(r) berekening door een deskundige, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
2.4. Bij het maken van die schatting is van belang dat V. de door de rechtbank gewenste gegevens, zoals hierboven genoemd onder 2.1 niet heeft verstrekt. Reeds daarom kan de begroting van V. van haar inkomensschade niet worden gevolgd. Deze is immers onvoldoende onderbouwd. Dit betekent echter nog niet dat ervan moet worden uitgegaan dat V. in het geheel geen inkomensschade heeft geleden. Op grond van de gegevens die V. wèl in het geding heeft gebracht en de gegevens die reeds bekend waren, kan en zal de rechtbank deze schade schatten.
2.5. Uit de omstandigheid dat bij V. sprake is van 7% invaliditeit van de gehele mens als gevolg van het onrechtmatig handelen van L., volgt dat aannemelijk is dat bij V. sprake is van verlies aan verdiencapaciteit. Met L. acht de rechtbank zonder nadere toelichting, die ontbreekt, echter niet aannemelijk dat deze beperkte mate van invaliditeit heeft geleid tot (al dan niet tijdelijke) volledige arbeidsongeschiktheid, temeer niet nu vast staat dat V. ten tijde van de mishandeling door L. reeds kampte met psychische problemen, die toen al hadden geleid tot haar arbeidsongeschiktheid en waarvan blijkens de door V. overgelegde rapportage van consulent H. (in opdracht van de sociale dienst) van 27 augustus 2003 (productie 61 bij haar akte van 15 februari 2006), ook in 2003 nog steeds sprake was.
2.6. Voorts is van belang dat V., voordat zij in 1989 uitviel wegens psychische klachten, werkzaam was als wijkverpleegkundige gedurende 28 uur per week, zodat niet redelijk is om bij de bepaling van de omvang van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen als gevolg van de mishandeling door L. in 1990 uit te gaan van een volledige werkweek, zoals door V. in haar berekening is gedaan.
2.7. Ook moet in aanmerking worden genomen dat de wao-uitkering die V. in 1990 is gaan ontvangen, is beëindigd per 1 september 1997, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat de belastbaarheid van V. vanaf die datum zodanig was toegenomen, dat haar verlies aan verdienvermogen beperkt was tot maximaal 15% van haar toetsingsinkomen voor de WAO. Dit betekent niet dat er na 1 september 1997 in het geheel geen beperkingen meer waren. Uit eerder genoemde rapportage van H. blijkt: “Cliënt heeft na een ongeval in 1990 nu belemmering t.a.v. gebruik van nek en schouders. Verder zijn er ook cognitieve problemen met enige psychische belemmeringen.” Ter zake de fysieke belemmeringen noemt Hakvoort de volgende: “Schrijven (max. 15 minuten), trillingsbelasting op hoofd en nek, werken met toetsenbord (met afwisseling 3 uur per dag), tillen en dragen (10 kg.), groten hoofdbewegingen, zitten 1 uur aaneengesloten, 8 uur per dag), werken boven schouderniveau, het hoofd in een bepaalde stand houden (ca. 4 uur per dag).” Ook als rekening werd gehouden met deze beperkingen kon V. echter weer fulltime werken op de reguliere arbeidsmarkt en aldus een inkomen op (ongeveer) haar oude niveau verdienen.
2.8. Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de goede en kwade kansen, schat de rechtbank de geleden en nog te lijden schade van V. wegens verlies aan arbeidsvermogen als gevolg van de mishandeling door L. op EUR 10.000,-. LJN AX8951