Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 090915 whiplash; slachtoffer draagt bewijslast dat zijn predispositie hem geen parten zou spelen zonder ongeval; slachtoffer zou niet meer inkomen hebben dan nu ogv WIA

Rb Limburg 090915 whiplash; twee ongevallen; toegenomen letsel na 2e ongeval onvoldoende onderbouwd, geen mengschade of alternatieve causaliteit;
- slachtoffer draagt bewijslast dat zijn predispositie hem geen parten zou spelen zonder ongeval; slachtoffer zou niet meer inkomen hebben dan nu ogv WIA;
- smartengeld whiplash met predispositie: € 1000,-; 
- BGK; partijen ter comparitie akkoord met begroting obv PIV-staffel

4.4. ASR heeft voorts betwist dat sprake is van causaliteit tussen het als gevolg van de onrechtmatige daad ontstane letsel en de gestelde geleden schade.

4.4.1. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Om tot causaliteit te kunnen concluderen, is vereist dat sprake is van het zogenaamde “conditio sine qua non-verband” en toerekening. Indien sprake is van de schending van een norm die ertoe strekt te beschermen tegen het ontstaan van letsel wordt in beginsel het “conditio sine qua non-verband” aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken aannemelijk maakt dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan (de zogenoemde “omkeringsregeling”). Ook voor de toerekening geldt dat in beginsel alle gevolgen (van de schending van voornoemde norm) worden toegerekend, zelfs als het zeldzame en onwaarschijnlijke gevolgen betreft. Voor wat betreft de vaststelling dan wel begroting van de schade heeft te gelden dat degene die stelt schade te lijden, deze ook aannemelijk dient te maken en zo nodig dient te bewijzen waarbij de eisen die aan het bewijs dienen te worden gesteld niet al te hoog dienen te zijn.

4.4.2. Onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 2.2. tot en met 2.4 staat vast dat bij het eerste ongeval sprake is van een (achterop) aanrijding. Door deze verkeersovertreding heeft de verzekerde van ASR een veiligheidsnorm jegens [EISER] geschonden die strekt tot het beschermen tegen het ontstaan van letsel. Dit betekent dat de gevolgen die voor [EISER] voortvloeien uit deze (achterop) aanrijding volledig worden toegerekend aan ASR, tenzij laatstgenoemde aannemelijk maakt dat deze schade ook zou zijn ontstaan zonder het onrechtmatig handelen van haar verzekerde. ASR is hierin niet geslaagd. Dat betekent dat ASR aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit het onrechtmatig handelen van haar verzekerde. Bij de vaststelling van de (hoogte van de) schade kunnen reeds bestaande rug- en nekklachten een rol spelen (de zogenoemde “predispositie”).

4.5. Hierna zullen de door [EISER] opgevoerde schadeposten een voor een worden beoordeeld. Nu de vorderingen jegens het Waarborgfonds zullen worden afgewezen, worden bij die beoordeling enkel de door ASR gevoerde verweren betrokken.

Het verlies aan arbeidsvermogen
4.6. [EISER] stelt zich – kernachtig weergegeven – op het standpunt dat hij het eerste ongeval ertoe heeft geleid dat hij volledig arbeidsongeschikt is geworden en dat hij daardoor minder inkomen geniet dan dat hij zonder dit ongeval zou hebben genoten. In zijn visie bedraagt zijn totale verlies aan arbeidsvermogen € 67.517,44. [EISER] stelt verder dat de voor het eerste ongeval bestaande nek- en rugklachten, waarvan hij het bestaan nimmer expliciet heeft ontkend en ter comparitie zelfs heeft erkend, geen enkele invloed hebben op de als gevolg van het eerste ongeval geleden schade. Hij betoogt daartoe dat hij, in de situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, het re-integratietraject had kunnen volbrengen en vervolgens tot zijn 65′ levensjaar gedurende 36 uur per week had kunnen blijven werken.

4.6.1. ASR heeft gemotiveerd betwist dat aan de zijde van [EISER] sprake is van verlies aan arbeidsvermogen, stellende dat ten aanzien van [EISER] sprake is van een predispositie die ook zonder het ongeval tot uitval en een verminderd verdienvermogen bij [EISER] had geleid. ASR heeft daartoe – samengevat – betoogd dat [EISER] al voordat het ongeval plaatsvond, leed aan nek- en rugklachten als gevolg waarvan zeer regelmatig sprake was van uitval tijdens de (re-integratie)werkzaamheden. Bovendien dient er volgens ASR rekening mee te worden gehouden dat [EISER] geen enkele opleiding heeft afgerond en een lange periode in detentie heeft gezeten, waardoor er aan de zijde van [EISER] sprake is van een zeer verbrokkeld arbeidsverleden.

4.6.2. Voorop gesteld wordt dat arbeidsvermogensschade wordt begroot door een vergelijking van twee verdienvermogens, waarbij het gaat om twee hypothetische situaties. Concreet betekent dit dat het verdienvermogen dat [EISER] zou hebben gehad als het ongeval niet had plaatsgevonden, wordt vergeleken met het verdienvermogen dat hem resteert nu het ongeval heeft plaatsgevonden waarbij de hypothetische situatie voor de toekomst wordt meegenomen. Hierbij is van belang dat bij het verdienvermogen zonder ongeval rekening dient te worden gehouden met de predispositie van de benadeelde. Waar het om draait, is of het redelijk is te veronderstellen dat de betreffende predispositie ook zonder de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis (het eerste ongeval dus) tot een verminderd verdienvermogen zou hebben geleid. Volgens de Hoge Raad komt het daarbij aan op “de redelijke verwachting van de rechter omtrent de toekomstige ontwikkelingen”. Op basis van de beschikbare medische informatie zal de rechter inschatten wat deze redelijk verwachting is en daarbij heeft de rechter een grote vrijheid. De benadeelde draagt de bewijslast betreffende de omvang van de schade. Hij zal echter óók de stelling moeten onderbouwen dat zijn predispositie hem – in de hypothetische situatie dat het ongeval wordt weggedacht – geen parten zou hebben gespeeld. Als de aansprakelijk gestelde partij zich er dus op beroept dat de predispositie als het ongeval wordt weggedacht óók tot schade had geleid, dan zal de benadeelde partij de bewijslast dragen dat dit niet het geval is (HR 13 december 2002, NJ 2003, 212 (B./Olifiers)).

4.6.3. De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde stukken blijkt dat [EISER] over geen enkele opleiding beschikt en dat zijn arbeidsverleden versnipperd is, onder andere door langdurige onderbrekingen en een detentie van vijfjaar. Dit wordt bij de beoordeling als uitgangspunt meegenomen. Tevens moet bij de bepaling van het verdienvermogen het eerste ongeval weggedacht – rekening worden gehouden met het feit dat uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat [EISER] al vóór het ongeval met diverse lichamelijke klachten zijn huisarts consulteerde. In de journaalregels wordt vermeld dat hij vanaf 2005 regelmatig met rug symptomen/klachten zijn arts bezocht en dat hij in 2006 met nekklachten bij de huisartsenpraktijk is geweest (productie 36 voornoemd). Verder is van belang dat [EISER] als gevolg van zijn lichamelijke klachten veelvuldig is uitgevallen bij zijn werkzaamheden en in januari 2009 als gevolg van een incidentele overbelasting bij het aandraaien van een schroef zelfs volledig is uitgevallen, terwijl daarvan niet kan worden gezegd dat dit het gevolg is van het door het eerste ongeval veroorzaakte postwhiplashsyndroom. Kortom, er is sprake van meerdere feiten en omstandigheden die, anders dan [EISER] stelt, een neerwaartse invloed hebben op zijn hypothetisch verdienvermogen – het ongeval weggedacht.

4.6.4. Voor zover [EISER] nog heeft bedoeld om zijn stelling, dat er geen sprake is van een relevante predispositie, nader te onderbouwen met een verwijzing naar het arbeidsre-integratieplan van Westrom, geldt het volgende. [EISER] stelt dat uit het arbeidsre-integratieplan van Westrom van 12 januari 2009 (productie 15 bij dagvaarding) blijkt dat bij de medische keuring door de Arbo Unie in maart 2008 is vastgesteld dat hij in staat is om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten, zodat ook daarom geen sprake is van een van belang zijnde predispositie. Voornoemde medische keuring van Arbo Unie is echter, hoewel ASR meermaals om inzage daarin heeft verzocht, tot op heden niet in het geding gebracht. Desgevraagd ter comparitie is van de zijde van [EISER] uitdrukkelijk verklaard dat alle beschikbare hem betreffende medische gegevens in procedure zijn gebracht. Bovendien is gesteld noch gebleken dat het voor [EISER] onmogelijk was om voornoemde medische keuring op te vragen en in procedure te brengen. Aldus is gesteld noch onderbouwd dat er meer dan wel andere informatie zou kunnen zijn dan de reeds overgelegde gegevens zodat daarvan bij de beoordeling zal worden uitgegaan. Om die reden moet aan deze kennelijke stelling van [EISER] voorbij worden gegaan.

4.6.5. De overgelegde medische en financiële gegevens bieden voorts voldoende aanknopingspunten om de redelijke verwachting omtrent de toekomstige ontwikkelingen te kunnen inschatten. Hieruit blijkt immers dat [EISER] met ingang van 29 januari 2009 volledig arbeidsongeschikt wordt geacht – zonder dat een rechtstreeks causaal verband is gebleken tussen deze arbeidsongeschiktheid en het postwhiplashsyndroom – en dat herstel niet meer is te verwachten. Nader onderzoek op dit punt door een arbeidsdeskundige wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Nu verder op grond van de hiervoor in de rechtsoverwegingen 4.6.3. en 4.6.4. vastgestelde predispositie niet is te verwachten dat hij zonder onderbrekingen tot zijn 65′ levensjaar zou hebben gewerkt in een baan die tot meer inkomen had geleid dan hij nu via een WIA-uitkering verwerft, kan er niet vanuit worden gegaan dat [EISER] zonder het ongeval meer inkomen zou hebben genoten dan hij thans ingevolge de WIA geniet. Van schade in de vorm van verlies aan arbeidsvermogen is daarom geen sprake, zodat de vordering jegens ASR op dit punt dient te worden afgewezen.

stichtingpiv.nl