Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 041108 eindleeftijd zelfstandige 60, cf toezeggingen pensioen-bv

Hof Arnhem 041108 eindleeftijd zelfstandige 60, cf toezeggingen pensioen-bv, ass dient vermogen bv aan te vullen
5.9 Vervolgens is de vraag aan de orde welke pensioenleeftijd moet worden aangehouden b.ij de berekening van de inkomensschade. Tevens twisten partijen over de hoogte van het alsdan geldende pensioen Achmea stelt zich primair op het standpunt dat [benadeelde] op zijn 55e bij de berekening van de inkomensschade. Tevens twisten partijen over de hoogte van het alsdan geldende pensioen Achmea stelt zich primair op het standpunt dat [benadeelde] op zijn zou zijn gestopt met werken en subsidiair dat hij op zijn 60e zou zijn gestopt met werken. [benadeelde] stelt dat ervan moet worden uitgegaan dat hij tot zijn 65e zou zijn blijven werken.
5.10 De rechtbank heeft het primaire verweer van Achmea dat [benadeelde] op zijn 55e zou zijn gestopt verworpen omdat Achmea dit onvoldoende aannemelijk heeft weten te maken. De grieven VIII en IX zijn tegen dat oordeel gericht. Ten aanzien van het subsidiaire verweer dat [benadeelde] op zijn 60e zou zijn gestopt, heeft de rechtbank overwogen dat Achmea dan in ieder geval [benadeelde]s inkomensschade tot zijn 65e dient te vergoeden, omdat het doelvermogen van de pensioenvoorziening als gevolg van het wegvallen van de arbeidskracht van [benadeelde] in 1996 niet zou zijn bereikt op 1 april 2009. In verband daarmee heeft de rechtbank [benadeelde] verzocht een accountantsverklaring over te leggen waaruit de ontwikkeling van zijn pensioenvoorziening na 1997 blijkt. Tegen dit oordeel zijn de grieven X, XI en XII gericht.

5.11 Het hof stelt het volgende voorop. Bij het begroten van de schade bestaande uit het verlies aan arbeidsvermogen, moet rekening worden gehouden met een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen, waarbij een inschatting moet worden gemaakt van de goede en kwade kansen ten aanzien van het verloop van [benadeelde]s arbeidzame leven als hem het ongeval niet was overkomen (vgl. HR 14 januari 2000, NJ 2000, 437). Daarbij moet worden uitgegaan van de na het ongeval bekende concrete omstandigheden.

5.12 In dit verband zijn de volgende feiten van belang. De onderneming waarover [benadeelde] de directie voerde heeft hem pensioen toegezegd met ingang van 1 april 2009, dus vanaf zijn 60e zo blijkt uit de overgelegde jaarstukken van 1997 (productie 1 bij conclusie van antwoord. Daaruit blijkt voorts dat het doelvermogen f 1.722.367,00 bedroeg. 1 april 2009 wordt ook als pensioendatum genoemd in door [benadeelde] overgelegde pensioenbrief (overgelegd bij productie 4 bij repliek). In hoger beroep heeft [benadeelde] gesteld dat deze pensioenvoorziening niet via een verzekering is afgedekt, maar in eigen beheer is opgebouwd in zijn beheer-bv. Dit volgt ook uit de brief van [benadeelde]s accountant van 28 november 2000 (onder 2.3), die in deze procedure is overgelegd als productie 4 bij repliek.

5.13 Het voorgaande betekent dat de fiscus op basis van deze pensioentoezegging zal hebben toegestaan dat reserveringen ten laste van de ondernemingswinst plaatsvonden. Tevens brengt dit mee dat [benadeelde] vóór 1 april 2009 het in zijn beheer-bv opgebouwde pensioenvermogen in beginsel niet kan aanspreken, althans dat dit fiscaal ongunstig zal zijn.

5.14 Achmea heeft haar stelling dat [benadeelde] op zijn 55e zou zijn gestopt met werken, onderbouwd met een verwijzing naar een gesprek dat een van haar vertegenwoordigers, de heer S. Bakker, op 19 december 1996 met [benadeelde] heeft gehad. Bij dat gesprek was tevens de heer Brugman van Bureau PaIs aanwezig, het bureau dat [benadeelde] indertijd had ingeschakeld voor zijn belangenbehartiging. [benadeelde] verbleef op dat moment in Het Roessingh voor revalidatie. In dat gesprek heeft [benadeelde] volgens Achmea gezegd dat hij op ÏÏt55e had willen stoppen omdat hij dan "binnen" wilde zijn om in Frankrijk of elders te 5L rentenieren Het feit dat zijn neef vijf jaar eerder zou stoppen waardoor hij het bedrijf vijf jaar alleen zou kunnen voortzetten (conclusie van antwoord onder 2.3.1) en het feit dat hij dan het bedrijf zou kunnen verkopen (conclusie van dupliek onder 3.4) zouden dat financieel mogelijk maken, aldus Achmea.

5.15 Ofschoon [benadeelde] aanvankelijk heeft ontkend zich in de door Achmea gestelde zin te hebben uitgelaten heeft hij bij pleidooi in eerste aanleg erkend dat hij in dat gesprek heeft medegedeeld dat hij in zijn vakantie had bedacht zich na zijn 5Se in Zuid-Frankrijk te vestigen om daar als projectontwikkelaar aan de slag te gaan.

5.16 Partijen strijden over de exacte strekking van de uitlatingen. Ook als ervan wordt uitgegaan dat [benadeelde] op dat moment in staat was zijn wil in vrijheid te bepalen en dat hij de bewuste uitlatingen uit eigen beweging heeft gedaan, heeft het volgende te gelden. Wil Achmea gevolgd worden in haar stelling, zal, gelet op het hiervoor onder 5.11 genoemde criterium in ieder geval moeten komen vast te staan dat [benadeelde] concreet omlijnde plannen had om op zijn 55e te stoppen met werken. Een enkele uitlating dat hij "binnen" had willen zijn op zijn 55e en dan had willen stoppen met werken, is daarvoor - zelfs als dit komt vast te staan - te mager Dat geldt temeer nu [benadeelde] voor de periode tot zijn 60e dan op de een of andere wijze in zijn inkomen had moeten voorzien, omdat, zoals hiervoor onder 5.13 al is opgemerkt, hij in ieder geval nog niet het in zijn beheer-bv opgebouwde pensioenvermogen had kunnen aanspreken. Achmea stelt in dit verband alleen maar dat dit wellicht uit de verkoop van het bedrijf en met sparen en beleggingen vergaarde eigen middelen had kunnen geschieden maar nu daarvoor concrete aanknopingspunten ontbreken, moet daaraan voorbij worden gegaan Zelfs als Achmea dus kan bewijzen dat [benadeelde] in het gesprek met Bakker en Brugman op 19 december 1996 heeft gezegd dat hij op zijn 55e had willen stoppen met werken biedt dit tegen de achtergrond van het gegeven dat dit voornemen op dat moment blijkbaar nog niet concreet vorm had gekregen, gewogen in het licht van het onder 5.11 genoemde criterium, onvoldoende grond om er in deze zaak vanuit te gaan dat [benadeelde] op zijn 55e zou zijn gestopt met werken. Het bewijsaanbod moet daarom als niet terzake doende worden gepasseerd. Daarmee falen de grieven VIII en IX.

5.17 Wat betreft de vraag of [benadeelde] op zijn 60e met werken zou zijn gestopt, geldt het volgende In de jaarstukken van de onderneming en tegenover de fiscus is het standpunt ingenomen dat [benadeelde] op zijn 60e met pensioen zou gaan. Dat dit louter om fiscale of verzekeringstechnische redenen is geschied, zoals [benadeelde] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders Rechtens kan hij daar dan ook aan worden gehouden, tenzij [benadeelde] dit op de een of andere wijze weet te ontkrachten. [benadeelde] heeft in dit verband slechts gesteld dat in de beheer-bv te weinig vermogen zou zijn opgebouwd om de pensioentoezegging gestand te doen Dat in de beheer-bv ten tijde van het ongeval te weinig vermogen was opgebouwd om te zijner tijd de pensioentoezegging gestand te doen, heeft [benadeelde] echter op geen enkele wijze geconcretiseerd, zodat daaraan voorbij moet worden gegaan. Bij deze stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat [benadeelde] op zijn 60e zou zijn gestopt met werken. Grief X slaagt aldus.

5.18 Op grond van de grieven XI en XII voeren partijen verder nog een debat over de hoogte van het pensioen, althans het doelvermogen. De passage uit de pensioenbrief waarin is uiteengezet hoe het doelvermogen is vastgesteld, is niet overgelegd. Rekening houdend met een aanvulling met AOW en uitgaand van een gemiddelde levensverwachting voor een man en een kapitaalopbrengst van ongeveer 4%, is dat doelvermogen (zo leidt het hof af uit de als productie 1 bij antwoord overgelegde passage uit de jaarstukken van 1997) blijkbaar gebaseerd op een niveau van 70% van het laatstverdiende loon. Dat wordt ook door de fiscus als gebruikelijk beschouwd en daarom ook geaccepteerd door de fiscus. In ieder geval zal bij de berekening van de pensioenschade van [benadeelde] van die pensioentoezegging - die dus de berekening van de pensioenschade van [benadeelde] van die pensioentoezegging - die dus waarschijnlijk inhoudt dat het pensioen inclusief AOW 70% van het laatstverdiende loon zal bedragen - uitgegaan moeten worden. Voor zover in de beheer-bv als gevolg van een door het ongeval veroorzaakte terugval in de vermogensopbouw, op 1 april 2009 niet voldoende vermogen is opgebouwd om die pensioentoezegging gestand te doen, zal Achmea dat tekort bij wijze van schadevergoeding moeten aanvullen.

6. Slotsom
6.1 In het principaal appel slagen de grieven I tot en met VII en XV. In zoverre wordt het bestreden vonnis vernietigd Op de door Achmea te betalen schadevergoeding wegens verlies aan verdiencapaciteit strekt de verzekeringsuitkering in mindering. Verder kan er niet van worden uitgegaan dat [benadeelde] al op zijn 55e zou zijn gestopt met werken (zodat de grieven IK en IX falen) maar moet er wel van worden uitgegaan dat hij op zijn 60e zou zijn gestopt met werken Grief X slaagt aldus. Ook op dit punt houdt het bestreden vonnis geen stand. Bij de berekening van de pensioenschade zal Achmea moeten uitgaan van de aan [benadeelde] gedane pensioentoezegging en, voor over zijn beheer-bv die toezegging niet kan nakomen omdat daarin door het ongeval onvoldoende vermogen is opgebouwd, zal Achmea dat tekort moeten aanvullen. PIV-site