HR 050609 rijschoolhouder verzweeg nieuwe werkkring
- Meer over dit onderwerp:
HR 050609 rijschoolhouder verzweeg nieuwe werkkring
Vervolg op HR 200106 LJN AU4527 en Hof Arnhem 021007 LJN BB8613
Beoordeling van het middel
3.1.1 Na verwijzing
door de Hoge Raad stond ter beoordeling van het verwijzingshof de
omvang van de inkomensschade die [eiser] sedert 1 januari 1999 als
gevolg van het ongeval heeft geleden.
3.1.2 Dienaangaande heeft AXA het verweer gevoerd dat [eiser], in
weerwil van de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid, na het ongeval
(weer) betaald werk verricht. AXA heeft daartoe gesteld, kort gezegd,
dat [eiser] een nieuwe rijschool was begonnen en dat [eiser]
werkzaamheden verrichtte als buschauffeur of als kioskverkoper.
3.1.3 Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in rov. 12.3.3 van zijn
eindarrest geoordeeld dat deze stellingen niet zijn komen vast te staan
en heeft daarmee dat verweer verworpen.
3.1.4 Daartegen kwam AXA in de eerste cassatieprocedure met de
onderdelen 1-3 van haar cassatiemiddel op. In onderdeel 1 werd met
motiveringsklachten bestreden het oordeel van het hof dat onvoldoende
was komen vast te staan dat [eiser] een nieuwe rijschool was begonnen.
In onderdeel 2 werd kort gezegd betoogd dat onduidelijk was of het hof
bij het geven van zijn bewijsoordelen heeft onderkend dat op [eiser]
het bewijsrisico rust ter zake van het aannemelijk maken van de door
hem gestelde inkomensschade en dat AXA niet behoeft te bewijzen dat
vaststaat dat [eiser] die schade niet heeft geleden. In onderdeel 3.a
werd betoogd dat het hof AXA, gelet op haar bewijsaanbod, tot het
leveren van tegenbewijs had moeten toelaten, en in onderdeel 3.b werd
geklaagd dat het hof de specifieke bewijsaanbiedingen van AXA had
gepasseerd.
3.1.5 De Hoge Raad heeft op dit punt in zijn verwijzingsarrest
onderdeel 3.b van AXA gegrond geoordeeld, en de overige klachten van de
onderdelen 1-3 onbehandeld gelaten.
3.2 Uit rov. 2.6 van het bestreden arrest komt naar voren dat het
verwijzingshof kennelijk en alleszins begrijpelijk van oordeel was dat
in het door het hof te beoordelen verweer van AXA besloten ligt dat
[eiser], niettegenstaande het ten processe vaststaande feit dat hij
voor de toepassing van de sociale wetgeving geheel arbeidsongeschikt
was verklaard, voor de bepaling van de omvang van de schade niet als
arbeidsongeschikt behoort te worden beschouwd. Het verwijzingshof heeft
die arbeidsongeschiktheidsverklaring niet beslissend voor de
beoordeling van het onderhavige verweer van AXA geacht. Dat oordeel
getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet
onbegrijpelijk.
3.3.1 Het verwijzingshof heeft voorts opnieuw beoordeeld op wie ter
zake van de feiten waarop dit verweer betrekking had, het bewijsrisico
rustte. Dat stond het hof vrij nu AXA met de onderdelen 2 en 3.a het
naar haar mening (mogelijk) onjuiste oordeel van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch over de verdeling van het bewijsrisico, aan de orde
had gesteld en de Hoge Raad de klachten van die onderdelen onbehandeld
heeft gelaten.
3.3.2 Het oordeel van het verwijzingshof in rov. 2.7 met betrekking tot
de stelplicht en de bewijslastverdeling ten aanzien van de door [eiser]
gestelde omvang van de schade die hij als gevolg van het ongeval zou
hebben geleden en zou lijden, geeft niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting. Met name miskent dat oordeel niet het bepaalde in art.
6:97 BW. Die bepaling geeft de rechter weliswaar de vrijheid om bij de
begroting van de schade van de gewone regels van stelplicht en
bewijslast af te wijken, maar belet hem geenszins bij een geschil over
feiten die in het debat over de schadeomvang worden gesteld en die hij
relevant acht voor de schadebegroting, de gewone regels van stelplicht
en bewijslast toe te passen.
3.4 Aan het voorgaande doet evenmin af dat het gerechtshof te
's-Hertogenbosch in rov. 4.2.2 van zijn tussenarrest van 2 mei 2002 -
klaarblijkelijk met toepassing van de omkeringsregel - heeft geoordeeld
dat het causaal verband - in de zin van condicio sine qua non-verband -
tussen het ongeval en de klachten en de schade van [eiser] gegeven is.
Dit oordeel is in de eerste cassatieprocedure weliswaar niet bestreden,
maar bond het verwijzingshof niet ten aanzien van de vaststelling van
de omvang van de schade, nu het vermoeden waarop de omkeringsregel
berust zich niet zonder meer uitstrekt tot de omvang van de schade, die
in beginsel door de benadeelde moet worden aangetoond of aannemelijk
gemaakt (HR 29 november 2002, nr. C00/298, NJ 2004, 304, rov. 3.5.3).
3.5 Op al het voorgaande stuit middel I af.
3.6 Voorzover middel II, voortbouwend op middel I, berust op het
uitgangspunt dat op AXA de bewijslast rust ter zake van de
schadeomvang, faalt het op grond van hetgeen hiervoor is overwogen.
Voor het overige faalt het middel omdat het zich keert tegen oordelen
die niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting, niet onbegrijpelijk
zijn en evenmin nadere motivering behoeven. LJN BH5410 conclusie Mr. F.F. Langemeijer