Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 181220 Art. 81 lid 1 RO; geen letsel; waardevermindering van aandelen; afgeleide en/of rechtstreekse schade. concl. AG Hartlief

HR 181220 Art. 81 lid 1 RO; geen letsel; waardevermindering van aandelen; afgeleide en/of rechtstreekse schade. concl. AG Hartlief

Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:2098,

Conclusie AG Hartlief:

Deze zaak betreft een schadestaatprocedure die betrekking heeft op de ondergang van een door [eiser] geëxploiteerd assurantiebedrijf en enkele gelieerde ondernemingen. Toen de groep ondernemingen in financiële problemen kwam, is met onder meer Rabobank een convenant gesloten dat de ondernemingen wat lucht moest geven. Bij dat convenant was ook [eiser] , als zekerheidsverstrekker in privé, partij. Nadat [eiser] (op verzoek van Rabobank) in privé een bedrag van Rabobank had geleend en dit vervolgens had doorgeleend aan genoemde ondernemingen, heeft Rabobank de geldkraan dichtgedraaid. Openstaande betalingsopdrachten konden niet meer uitgevoerd worden met als gevolg dat schuldeisers niet konden worden voldaan. Daarop volgde het faillissement van de ondernemingen. [eiser] heeft Rabobank vervolgens aansprakelijk gesteld vanwege het schenden van haar verplichtingen uit het convenant.

In de hoofdzaak heeft het hof Arnhem geoordeeld dat Rabobank jegens [eiser] het convenant heeft geschonden en haar veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. Daarbij heeft het hof overwogen dat in de schadestaatprocedure behalve de schadeomvang ook het (door Rabobank betwiste) causaal verband tussen wanprestatie en schade aan de orde kan komen. Cassatie mocht Rabobank in de hoofdzaak niet baten (HR 20 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1293).

In de onderhavige schadestaatprocedure heeft [eiser] echter bot gevangen. Het hof heeft het causaal verband tussen Rabobanks wanprestatie en de schade van [eiser] weliswaar voorshands bewezen geacht, maar vergoeding van de meeste schadeposten afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de waardevermindering van [eiser] ’ aandelen in de betrokken ondernemingen, één van de door [eiser] aangedragen schadeposten, heeft het hof geoordeeld dat de vordering afstuit op de Poot/ABP-regel (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564): afgeleide schade in de vorm van waardevermindering van aandelen in een vennootschap als gevolg van onrechtmatig handelen of wanprestatie van een derde jegens die vennootschap kan in beginsel niet door de aandeelhouder op die derde worden verhaald. In geval van schending van een specifieke jegens de aandeelhouder in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm is er weliswaar ruimte voor een uitzondering, maar volgens het hof is niet gebleken dat Rabobank jegens [eiser] een specifieke zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden. Daarbij heeft het hof ook gewezen op een mogelijk ongewenste samenloop tussen de vordering van [eiser] en die van de (curatoren van de) gefailleerde ondernemingen.

In cassatie neemt [eiser] ’s hofs oordeel dat hier sprake is van afgeleide schade en de toepassing door het hof van het Poot/ABP-regime onder vuur. Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep van Rabobank heeft onder meer betrekking op het door het hof voorshands aangenomen causaal verband tussen de wanprestatie van Rabobank en [eiser] ’ schade.

(...)
ECLI:NL:PHR:2020:960