Rb A.dam 210508 begroting schade startend zelfstandige projectmanager
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 210508 begroting schade startend zelfstandige projectmanager
(A stelt:)
A kon door het opgelopen letsel gedurende twee tot drie maanden niet
werken. Hij was kort vóór het ongeval als zelfstandig ondernemer
gestart, hij had daartoe een onderneming opgezet. Op 23 augustus 2004
zou hij beginnen met een project voor ING Asset Management B.V. Dit
project zou midden oktober 2004 afgerond moeten zijn. Door de
verwondingen als gevolg van het ongeval kon A dit project pas begin
2005 starten en op 19 april 2005 afronden. Het met ING Asset Management
overeengekomen honorarium bedroeg EUR 16.800,= per maand. In 2003, toen
A nog in loondienst was van Rabobank Nederland N.V., bedroeg het loon
van A EUR 159.443,=. Doordat A gedurende zijn ziekte niet actief was,
heeft hij aan verdiencapaciteit ingeboet.
A heeft rugklachten gehouden en hij vreest ook in de toekomst klachten
te hebben. Tot de schade behoort daarom ook de schade die hij in de
toekomst zal lijden in verband met te derven inkomsten vanwege
economische kwetsbaarheid dan wel vanwege een duurdere
arbeidsongeschiktheidsverzekering.
A heeft ook schade geleden doordat hij tot een bedrag van EUR 616,83
aan kosten heeft moeten maken voor orthomanuele en fysiotherapeutische
behandelingen die tot voornoemd bedrag niet zijn vergoed door zijn
ziektekostenverzekering. Verder heeft A voor een voorlopig begroot
bedrag van EUR 100,= reis-, parkeer-, porto- en telefoonkosten moeten
maken als gevolg van het ongeval. Ook heeft A recht op vergoeding van
door hem gemaakte kosten ex artikel 6:96 BW alsmede wettelijke rente
over de geleden schade. A heeft ook recht op een voorschot. (...)
(B verweert:)
A heeft niet een verlies aan arbeidsinkomsten geleden, althans hij
heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Op basis van de overgelegde
medische verklaringen kan niet worden aangenomen dat A pas in januari
2005 weer volledig in staat was tot werken op zijn oude niveau. Hij
heeft de stelling dat hij maandenlang niet in staat was om te werken
onvoldoende onderbouwd. Ook de gestelde vrees dat A in de toekomst
wegens rugklachten schade zal lijden is niet onderbouwd.
B c.s. acht hoogstens een immateriële schadevergoeding van EUR 2.000,=
redelijk. A kon immers blijkens de verklaring van G in juli 2005 weer
vrijwel pijnvrij roeien. Uit de verklaring van huisarts J volgt dat A
vier tot vijf weken functiebeperkingen had. Het voorlopig gevorderde
bedrag aan immateriële schadevergoeding staat in geen verhouding tot de
geleden immateriële schade.
Verwijzing naar de schadestaatprocedure is niet opportuun. A moet geacht worden nu zijn schade te kunnen begroten. (...)
Rb: 4.3. Voor de vaststelling van de omvang
van zijn schade heeft A verwijzing naar de schadestaatprocedure
gevorderd. Ingevolge artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering begroot de rechter die een veroordeling tot
schadevergoeding uitspreekt, voor zover hem dit mogelijk is, de schade
in het vonnis. Gelet op hetgeen A ten aanzien van de door hem geleden
schade heeft aangevoerd, wordt geoordeeld dat de schade zich reeds
thans laat begroten zodat de gevorderde verwijzing naar de
schadestaatprocedure overbodig is.
4.4. A heeft ten
aanzien van de financiële schade gesteld dat hij enkele maanden aan
inkomsten is misgelopen omdat hij door zijn verwondingen niet kon
werken. Als door A gesteld en door B c.s. niet bestreden, staat vast
dat A in het verleden in vast dienstverband heeft gewerkt – hij was in
loondienst bij Rabobank Nederland N.V. waar hij in 2003 een bruto
inkomen genoot van EUR 159.443,= – en dat hij op 23 augustus 2004 zou
beginnen met een project voor ING Asset Management B.V. dat hij medio
oktober 2004 zou afronden. Uiteindelijk heeft A het project voor ING
Asset Management B.V. tussen januari 2005 en 19 april 2005 voltooid.
Hij, althans zijn bv, heeft daarvoor een honorarium ontvangen van EUR
16.800,= exclusief btw per maand.
A heeft gesteld dat hij vanwege het letsel als gevolg van de aanvaring
pas in januari 2005 met het project voor ING Asset Management B.V. kon
beginnen en dat hij, indien hij het project, zoals hij eerder van plan
was geweest, in oktober 2004 had voltooid, kort nadien een andere
opdracht zou hebben verworven. Het standpunt van B c.s. dat A zijn
stelling onvoldoende heeft onderbouwd wordt niet gevolgd. Uit de
medische verklaringen volgt dat A in het laatste kwartaal van 2004 in
hoge frequentie onder fysiotherapeutische behandeling was. De
aanzienlijke zwelling was, aldus de verklaring van chirurg K, pas half
oktober 2004 geleidelijk op zijn retour en A heeft onbetwist verklaard
dat hij last bleef houden van rugpijn, vooral bij het lang achtereen
zitten. Mede gelet op de toelichting van A ter comparitie – hij had pas
in januari 2005 weer de kracht om uren achtereen op een stoel te zitten
en zijn aandacht bij het werk te houden – kan worden geconcludeerd dat
A zijn stelling dat hij pas in januari 2005 weer volledig in staat was
om te werken voldoende heeft onderbouwd.
Ook het betoog van B c.s. dat het niet waarschijnlijk is dat A, als
startende zelfstandig ondernemer, meteen weer een nieuwe opdracht zou
hebben verworven, gaat niet op. A heeft meerdere jaren in loondienst
gewerkt op het gebied waarop hij in september 2004 als zelfstandig
ondernemer begon. Gelet daarop en op het feit dat hij een eerste
opdracht heeft weten te verwerven, kan hij geacht worden ook een tweede
opdracht te hebben verworven.
Alles in aanmerking nemend, is de conclusie dat A door het letsel als
gevolg van de aanvaring drie maanden aan inkomsten is misgelopen. Deze
(driemaandelijkse) inkomsten worden begroot op het gemiddelde niveau
van de opdracht van ING Asset Management B.V. – (3 x EUR 16.800,=) EUR
50.400,= – en het bruto inkomen dat A in 2003 bij Rabobank Nederland
N.V. genoot – (EUR 159.443,= : 4) EUR 39.860,75 – ofwel EUR 45.129,38.
Het deel daarvan tot betaling waarvan door B c.s. zal worden
veroordeeld, 70 procent, beloopt EUR 31.590,30.
4.5. Tegen de gevorderde niet vergoede kosten voor orthomanuele- en
fysiotherapeutische behandelingen van EUR 466,= en het eigen risico van
de ziektekostenverzekering van EUR 150,83 heeft B c.s. geen verweer
gevoerd. Zij zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet
onderbouwd zodat zij als schade kunnen worden aangemerkt. B c.s. zal
worden veroordeeld tot vergoeding van 70 procent, ofwel EUR 431,90,
daarvan. De door A als schade aangevoerde reis-, parkeer-, porto- en
telefoonkosten, alsmede de door A gemaakte kosten ex artikel 6:96 BW
zijn niet gespecificeerd. Ook geldt dat A niet heeft aangevoerd waarom
hij reis-, parkeer-, porto- en telefoonkosten heeft moeten maken als
gevolg van het ongeval. Deze kosten kunnen dan ook niet worden
toegewezen.
4.6. Hetgeen A heeft gesteld ten aanzien van zijn vrees nog schade te
zullen lijden als gevolg van eventueel in de toekomst voorkomende
klachten, bevat – zoals ter comparitie is besproken – onvoldoende
elementen die een onderzoek door een arbeidsdeskundige noodzakelijk
maken. Te meer nu G in zijn brief van 5 december 2006 heeft verklaard
dat hij A sinds 28 februari 2006 niet meer heeft gezien en van A
verwacht kan worden in dit stadium de verwachte klachten concreet te
onderbouwen.
4.7. A heeft verder vergoeding gevorderd van immateriële schade. B
c.s. heeft met een beroep op de in de 16de druk van de
ANWB-smartengeldgids onder de nummers 385, 388, 390, 392 en 393
genoemde uitspraken betoogd dat een bedrag van EUR 2.000,= aan
immateriële schadevergoeding gerechtvaardigd is. Nu A hier niets
tegenover heeft gesteld en de door B c.s. genoemde gevallen naar het
oordeel van de rechtbank goed vergelijkbaar zijn met het onderhavige,
acht de rechtbank een bedrag van EUR 2.000,= aan smartengeld
gerechtvaardigd. Daarvan zal overeenkomstig de schadeverdeling 70
procent, ofwel EUR 1.400,= voor rekening worden gebracht van B c.s.
4.8. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de gebeurtenis, 21 augustus 2004. LJN BF0818