Rb Dordrecht 190111 schade vanwege tempovertragingen en machinewerk; oordeel over bevindingen Ad-er en econoom
- Meer over dit onderwerp:
Rb Dordrecht 190111 schade vanwege tempovertragingen en machinewerk Ad-er Lanting stelt tempovertragingen vast, schadebegroting door econoom van der Eijk
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij zijn conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende een wijziging van eis heeft [eiser] verwezen naar de intrekking van zijn vordering terzake vergoeding van kosten van rechtsbijstand tijdens de op 7 mei 2003 gehouden comparitie van partijen en heeft hij zijn vordering aldus gewijzigd dat hij thans – samengevat – vordert Zeehavenbedrijf te veroordelen tot betaling van € 556.496,99, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 juni 2010 tot aan de voldoening.
Verlies aan arbeidsvermogen
2.2. Met betrekking tot de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen zijn in deze zaak drie deskundigenberichten uitgebracht. Het eerste deskundigenbericht is van drs. M.J. van der Eijk, econoom, en dateert van 2 juni 2004. Daarin worden de volgende conclusies getrokken:
(a) Over de periode vanaf het ongeval tot en met ultimo 1996 beloopt het netto verlies aan arbeidsvermogen van [eiser] in totaal € 64.847,-.
(b) Na 1996 zijn geen afwijkingen meer aangetroffen tussen de hypothetische situatie zonder ongeval en de werkelijke inkomsten uit arbeid. Echter in het deskundigenbericht wordt, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de arbeidsdeskundige Lanting, voorts gesteld dat [eiser] mogelijk grotere inspanningen heeft geleverd c.a. levert dan zijn belastbaarheid toelaat, waardoor het risico bestaan dat [eiser] die te grote inspanningen in de toekomst zal moeten bekopen met een terugval in verdienvermogen. De deskundige heeft zodanig risico niet kunnen bepalen omdat geen belastbaarheidsprofiel of beperkingenprofiel betreffende [eiser] gegeven is.
Naar aanleiding van het onder b. gestelde heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 15 juni 2005 (r.o. 8.2 en 8.3) overwogen dat het gaat om een vorm van schadebeperking, dat niet uit te sluiten valt dat zodanige schadebeperking in de toekomst niet meer mogelijk zal zijn met alsdan herleving van inkomensschade als gevolg en dat in het geval dat zich zodanige ontwikkeling zich voordoet die toekomstige inkomensschade aan het ongeval toe te rekenen zou zijn. Hierop heeft de rechtbank, in overleg met partijen en de deskundige, bij tussenvonnis van 6 december 2006 een vervolgopdracht aan de deskundige gegeven – zakelijk weergegeven – inhoudende dat ten eerste op basis van feitelijke ontwikkelingen in de jaren 2001-2005 door de deskundige zou worden onderzocht in hoeverre de beperkingen van [eiser] in deze periode effect hebben gehad op de bedrijfsvoering. Dit onderzoek heeft geleid tot het tweede deskundigenbericht.
2.3. Het tweede deskundigenbericht dateert van 27 november 2007 en bevat – samengevat – de conclusie dat vanaf 2003 is waar te nemen dat de eigen inbreng van [eiser] in het uitvoerende werk sterk afneemt ten opzichte van eerdere jaren en is zijn arbeidsproductiviteit aanmerkelijk lager is dan met op grond van branchestatistieken en zijn eerdere prestaties zou verwachten. Dit heeft er toe geleid dat de rechtbank, gehoord partijen, bij tussenvonnis van 23 april 2008 is opgedragen een vervolgonderzoek te verrichten dan wel te doen verrichten, zoals omschreven in diens brieven van 28 september 2007 (lees 2006) en 1 december 2007 (lees 2006), zulks ter beantwoording van de volgende vragen:
1. In welke mate is [eiser] op grond van het beperkingenprofiel belastbaar in het door hem uitgeoefende beroep;
2. Wat is de schade wegens verlies aan arbeidsvermogen in de periode vanaf 2001 op basis van een vergelijking van het feitelijk inkomen van [eiser] ten opzichte van het hypothetisch inkomen dat zonder ongeval behaald zou kunnen worden?
3. Hoe zou het verlies aan arbeidsvermogen zijn te begroten indien [eiser] zich na het ongeval zou hebben gehouden aan de door de arbeidsdeskundige vastgestelde belastbaarheid?
Dit vervolgonderzoek heeft geleid tot het derde deskundigenbericht.
2.4. Het derde deskundigenbericht dateert van 22 april 2010 en daarin zijn de voormelde vragen door de deskundige drs. M.J. van der Eijk en de arbeidsdeskundige J. Lanting, als volgt beantwoord:
1) Arbeidsdeskundige Lanting stelt vast dat de totale uitval, op basis van de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) is te bepalen op 2 uur (van 6) door tempovertraging in het onderhoudswerk en 8 uur (van 40) door beperkingen voor het machinewerk bij een werkweek van gemiddeld 50 uur per week. Dit is een gemiddelde uitval van 20%.
2) In de jaren 2001 en ’02 is er geen afwijking gevonden in de feitelijk na ongeval behaalde resultaten en de resultaten die een gezonde ondernemer zou realiseren, gegeven de arbeidscapaciteit van de heer [eiser] vóór het ongeval en de statistieken over de arbeidscapaciteit in vergelijkbare bedrijven. In de jaren 2003 tot en met 2005 lijdt de heer [eiser] in totaal een netto verlies aan arbeidsvermogen van € 38.076. Wij adviseren op basis van de overwegingen in paragraaf 3 om voor de periode vanaf 2006 tot aan de pensioendatum uit te gaan van een gemiddelde netto jaarschade van € 11.300 per jaar. Omdat deze gemiddelde schade over een periode van 15 jaar is bepaald, waarin conjuncturele schommelingen zich ook hebben voorgedaan, acht ik het van weinig toegevoegde waarde om het onderzoek nu nog uit te breiden met een nadere analyse van de jaarschaden in 2006 tot en met 2008.
3) Over de jaren 1996 tot en met 2002 heeft de heer [eiser] een grotere arbeidsproductiviteit aan de dag gelegd dan op basis van zijn beperkingen verwacht zou worden. Hierdoor heeft hij in totaal € 69.082 meer aan netto inkomen genoten dan wanneer hij zich in deze periode aan de grenzen van zijn maximale belastbaarheid zou hebben gehouden. De totale schade over de periode 1991-2005 zou op € 169.513 worden bepaald als de heer [eiser] zijn beperkingen in acht zou hebben genomen.
2.5. Zeehavenbedrijf heeft bezwaren tegen het derde deskundigenbericht aangevoerd, die alle het onder 1) weergegeven antwoord betreffen. Op basis daarvan heeft zij primair de rechtbank verzocht te bevelen dat [eiser] alsnog zijn volledige medewerking verleent aan het aanvankelijk door de verzekeringsarts Geerlings beoogde onderzoek en dat de verzekeringsarts na dat onderzoek zal beoordelen of de eerdere onderzoeksbevindingen en de nu opgestelde FML in stand kunnen blijven, dan wel aanpassing behoeven.
2.6. Tussen partijen is overeengekomen dat de beperkingen die door het ongeval zijn ontstaan in kaart dient te worden gebracht op basis van het rapport van dr. Van der Vis van 2 september 1998. Dit brengt mee dat er geen plaats is voor een medisch onderzoek ter vaststelling van door het ongeval veroorzaakte medische toestand van [eiser]. De in het rapport vermelde en in de tussenvonnissen van 19 februari 2003 (r.o. 9) en 15 juni 2005 (r.o. 8.6) aangenomen eindtoestand, fixeert de in het rapport van dr. Van der Vis beschreven medische toestand ná 1998. Die medische toestand dient te worden vastgelegd in een beperkingenprofiel. Het is aan de daarmee belaste deskundige om te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens daarvoor noodzakelijk zijn (vgl. HR 22-02-2008, NJ 2010, 543). Dit geldt ook voor eventuele gegevens die kunnen worden verkregen uit een medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en hun reactie op het commentaar van Zeehavenbedrijf op het concept rapport blijkt dat zij in eerste instantie een medisch onderzoek van [eiser] wilden, maar het niet bezwaarlijk vonden om dat onderzoek achterwege te laten toen [eiser] aangaf een dergelijk onderzoek niet op prijs te stellen. Hieruit volgt niet dat deze deskundigen het medisch onderzoek noodzakelijk vonden.
2.7. Dat arbeidsdeskundige Lanting, zoals Zeehavenbedrijf stelt, in het eerste deskundigenbericht (pagina’s 25 en 26) heeft aangegeven dat het rapport van dr. Van der Vis onvoldoende houvast bood voor het opstellen van een beperkingenprofiel kan daarin niet worden gelezen. De arbeidsdeskundige geeft slechts aan dat de omschrijving van de beperkingen van dr. Van der Vis globaal en niet nader gespecificeerd is, terwijl dr. Van der Vis daarmee buiten zijn beoordeling is getreden en dat hij een exactere omschrijving van de beperkingen nodig heeft voor een volledige beoordeling van de belastbaarheid in het beroep. Voorts volgt uit de mededeling dat het opstellen van een actueel belastbaarheidprofiel daarin duidelijkheid kan verschaffen, niet zonder meer dat het de enige of meest wenselijke methode is. Dat men toen niet een FML op basis van het rapport van dr. Van der Vis heeft doen opstellen kan worden verklaard uit het feit dat de deskundige dat voor de in het eerste deskundigenbericht te beantwoorden vragen niet nodig achtte (vgl. appendix van het eerste deskundigenbericht blz. iv). Onder deze omstandigheden kan uit de onderhavige mededelingen van de arbeidsdeskundige geen noodzaak tot een medisch onderzoek worden afgeleid. Dat de opgestelde FML, zoals Zeehavenbedrijf stelt, uitsluitend maatgevend is voor 1998 doet, gezien de voormelde fixatie van de medische toestand, niet aan de bruikbaarheid daarvan af.
2.8. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het door Zeehavenbedrijf verzochte bevel aan [eiser] en onderzoek door de verzekeringsarts en dienen de bezwaren van Zeehavenbedrijf tegen het onder 1) vermelde antwoord te worden verworpen. De door de arbeidsdeskundige op basis van de door de verzekeringsarts opgestelde FML bepaalde tempovertraging in het onderhoudswerk, beperkingen voor het machinewerk en gemiddelde uitval van 20% komt voldoende overtuigend voor en zal derhalve door de rechtbank worden overgenomen.
2.9. Subsidiair heeft Zeehavenbedrijf er mee ingestemd dat er vanaf 2003 jaarlijks schade is geleden en heeft zij zich verenigd met de in het derde deskundigenbericht begrote schade van (€ 18.811 + € 8.380 + € 10.885 =) € 38.076 in totaal over de jaren 2003 tot en met 2005 en van € 11.300 netto per jaar vanaf 2006 tot aan de pensioendatum. Aangezien [eiser] zich daarmee heeft verenigd en de voormelde begrotingen overtuigend voor komen, zullen deze door de rechtbank worden overgenomen.
2.10. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of bij de berekening van het inkomensverlies van [eiser] rekening moet worden gehouden met het bedrag € 69.082 dat [eiser] volgens de deskundigen over de jaren 1996 tot en met 2002 meer aan netto inkomen heeft genoten dan wanneer hij zich in deze periode aan de grenzen van zijn maximale belastbaarheid zou hebben gehouden. [eiser] stelt dat daarmee wel rekening dient te worden gehouden omdat het zijn verdienste is dat hij zo veel mogelijk heeft getracht zijn schade te beperken, hij in die periode te veel van zichzelf heeft gevergd en daarmee flinke risico’s heeft gelopen en het niet past hem dat aan te rekenen. Zeehavenbedrijf bestrijdt dat en voert aan dat de inzet van [eiser] in de betreffende periode valt te prijzen, maar dat het schadevergoedingsrecht niet voorziet in de mogelijkheid om meer uit te keren dan de daadwerkelijke schade en dat het niet aannemelijk is dat [eiser] door zijn hogere arbeidsinzet in het verleden schade heeft geleden.
2.11. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het de verdienste [eiser] en prijzenswaardig is dat hij in de periode 1996-2002 zo veel mogelijk heeft getracht de schade te beperken zonder zich aan de grenzen van zijn maximale belastbaarheid te houden. Voor de door [eiser] verlangde vergoeding is echter slechts plaats indien hij daardoor schade heeft geleden die aan Zeehavenbedrijf kan worden toegerekend. Van dergelijke schade is niet gebleken. Aannemelijk is wel dat [eiser] door de overschrijding van de grenzen van zijn maximale belastbaarheid risico’s heeft gelopen, maar dat die risico’s zich hebben verwezenlijkt, is gesteld noch gebleken. Gebleken is slechts van een afname van zijn arbeidsproductiviteit vanaf 2003 die in verhouding is met zijn verminderde belastbaarheid tengevolge van het ongeval en waarvoor een vergoeding zal worden toegewezen. Voor de voormelde door [eiser] verlangde schadevergoeding over de periode 1996-2002 is derhalve geen plaats.
2.12. Zeehavenbedrijf heeft zich verenigd met het in het eerste deskundigenbericht over de jaren 1991 tot en met 1996 begrote verlies aan verdienvermogen van € 64.848 netto. Buiten de bezwaren die reeds bij het tussenvonnis van 15 juni 2005 zijn verworpen heeft [eiser] geen bezwaren tegen die begroting geuit. Nu deze begroting overtuigend voorkomt zal deze dan ook door de rechtbank worden overgenomen.
2.13. Na het verweer van Zeehavenbedrijf tegen de door [eiser] gevorderde schade wegens verlies aan zelfwerkzaamheid is [eiser] niet meer op die schadepost ingegaan. Evenmin komt die schadepost voor in de door [eiser] in zijn conclusie na deskundigenbericht, tevens houdende een wijziging van eis opgesomde schadeposten het thans gevorderde bedrag van € 556.496,99 vormen. Hieruit volgt dat de vordering wegens verlies aan zelfwerkzaamheid kennelijk niet door [eiser] wordt gehandhaafd, zodat niet nader behoeft te worden ingegaan op het daartegen door Zeehavenbedrijf aangevoerde verweer.
2.14. Samengevat leidt het vorenstaande tot de conclusie dat de door [eiser] als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade wegens verlies aan arbeidsvermogen wordt begroot op:
a. € 64.848 netto over de jaren 1991 tot en met 1996,
b. nihil over de jaren 1997 tot en met 2002,
c. € 18.811 netto over het jaar 2003,
d. € 8.380 netto over het jaar 2004,
e. € 10.885 netto over het jaar 2005 en
f. € 11.300 netto per jaar vanaf 2006 tot en met de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser].
2.15. Partijen zijn het er over eens dat de toekomstige schade tegen een zo actueel mogelijk datum dient te worden gekapitaliseerd. [eiser] is niet in de gelegenheid geweest om te reageren op het door Zeehavenbedrijf genoemde gekapitaliseerde bedrag van € 113.073,45, zodat in rechte niet van dat bedrag kan worden uitgegaan. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld zich (nader) uit te laten over de datum waartegen wordt gekapitaliseerd en het bijbehorende gekapitaliseerde schadebedrag. LJN BP0738