Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 191114 gebroken pols; ontbreken dagomzet melken en kosten boerenhulp over periode dat arm in gips zat toegewezen; misgelopen inkomsten zoon niet aangetoond

Rb Noord-Holland 191114 gebroken pols na mishandeling met schepvanwege voorafgaande bedreiging 20% eigen schuld; 
- psychische gevolgen onvoldoende aangetoond; 80% van € 600,00 billijk;
- ontbreken dagomzet melken en kosten boerenhulp over periode dat arm in gips zat toegewezen; misgelopen inkomsten zoon niet aangetoond; 
- verschotten en BGK worden vergoed door rechtsbijstandsverzekering; geen schade slachtoffer;

6.1

[eiser] vordert een bedrag van € 250,00 in verband met het ontbreken van de dagomzet. Uit de reeds vastgestelde feiten in samenhang met productie 15 overgelegd bij brief van 24 juni 2014 kan worden afgeleid dat [eiser] één maal de dagomzet van het melken van de koeien is misgelopen. Niet betwist is dat dat neerkomt op een bedrag van € 250,00. Dit deel van de vordering wijst de kantonrechter dan ook toe. Hiervan komt 80% voor rekening van [gedaagde], zijnde een bedrag van € 200,00.

6.2
Voorts vordert [eiser] een bedrag van € 2.296,19 voor het inschakelen van een boerenhulp die een deel van het werk op de boerderij heeft overgenomen. [eiser] stelt dat hij vier weken met zijn linkerarm in het gips heeft gezeten – hij heeft onweersproken gesteld dat hij linkshandig is – en dat hij daarna nog enkele weken met een tijdelijke brace heeft gelopen, waardoor hij zijn werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten.
[gedaagde] stelt dat er geen noodzaak is geweest tot het inschakelen van een boerenhulp omdat de zoon van [eiser] ook helpt op de boerderij en niet duidelijk is of [eiser] zonder letsel niet ook af en toe een boerenhulp inhuurt.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de stukken (productie 4 van de dagvaarding) komt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam naar voren dat [eiser] door het uit de mishandeling voorkomende letsel tot en met 31 mei 2010 zijn werkzaamheden niet kon verrichten omdat zijn linkerpols in het gips zat. Gelet hierop acht de kantonrechter ook voldoende bewezen dat [eiser] tot en met 31 mei 2010, die ter comparitie onweersproken heeft gesteld dat hij dagelijks ongeveer 16 uur werkt, genoodzaakt was een boerenhulp in te schakelen. Voorts heeft [eiser] middels de door hem overgelegde producties 12, 17 en 25 voldoende aangetoond dat hij deze boerenhulp ook daadwerkelijk heeft ingeschakeld en hiervoor tot en met 31 mei 2010 kosten ten bedrage van € 832,50 heeft gemaakt. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen. Hiervan komt 80% voor rekening van [gedaagde], zijnde een bedrag van € 666,00.
Wat betreft de periode na 31 mei 2010 heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn werkzaamheden vanwege het letsel niet (deels) kon verrichten. Uit de door [eiser] overgelegde medische stukken kan dat niet worden afgeleid. Weliswaar kan uit de informatie van de orthopedisch chirurg van 15 augustus 2010 worden opgemaakt dat waarschijnlijk nog enkele weken na 31 mei 2010 sprake was van tijdelijke invaliditeit, maar niet blijkt dat dit ook daadwerkelijk bij [eiser] het geval is geweest. De informatie van de fysiotherapeut maakt dit niet anders. Hieruit blijkt slechts dat [eiser] zich op 15 juni 2010 met restklachten na een polsfactuur onder behandeling heeft gesteld, waarbij aangetekend is dat de fysiotherapeut meldt dat de kracht van de onderarm en hand normaal waren. In zoverre heeft [eiser] dan ook niet aangetoond dat het na 31 mei 2010 noodzakelijk was een boerenhulp in te schakelen. Dit betekent dat de vordering, die ziet op de kosten voor het inschakelen van een boerenhulp vanaf 1 juni 2010, wordt afgewezen.

6.3
Verder vordert [eiser] een bedrag van € 15.408,20 in verband met het overnemen door zijn zoon van zijn werkzaamheden op de camping, het boerenbedrijf en de mantelzorg voor de echtgenote van [eiser]. [eiser] stelt dat de uren die de boerenhulp werkte niet toereikend waren. Dit maakte dat zijn zoon, die normaal gesproken op ZZP-basis werkzaamheden voor anderen verricht en deze inkomsten in de maatschap brengt, de overige uren diende te werken. Deze uren heeft de zoon bij [eiser] in rekening heeft gebracht, aldus [eiser].
[gedaagde] betwist dat de zoon als ZZP-er in het bedrijf van [eiser] heeft gewerkt. Voorts stelt [gedaagde] dat het aantal gevorderde uren per dag vaak meer dan 18 uur is, hetgeen hem ongeloofwaardig voorkomt.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] deze schadepost onderbouwt door middel van facturen en dat niet is weersproken dat het op deze facturen vermelde rekeningnummer van [eiser] zelf is. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat het middels deze facturen in rekening gebrachte bedrag daadwerkelijk ten laste van het vermogen van [eiser] is gekomen. De omstandigheid dat uit de overgelegde financiële stukken kan worden opgemaakt dat de maatschap van [eiser] in 2010 ten opzichte van 2009 ruim € 30.000,00 minder inkomsten had uit arbeid voor derden, maakt dit niet anders. Niet is aangetoond dat deze minder inkomsten zijn gerelateerd aan het letsel van [eiser]. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.

ECLI:NL:RBNHO:2014:10664