Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 140514 rapport AD-er en expert arbeidszaken onvoldoende gemotiveerd mbt refertejaar inkomen; deskundigenbericht

Rb Noord-NL 140514 whiplash; ongeval zelfstandige management consultant uit 1997; causaal verband psychische en lichamelijke klachten aangenomen;
- rapport AD-er en expert arbeidszaken onvoldoende gemotiveerd mbt refertejaar inkomen; deskundigenbericht

verlies aan verdienvermogen

4.14.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval niet meer in staat is de werkzaamheden te verrichten zoals hij dat voor het ongeval deed, terwijl hij in de hypothetische situatie zonder ongeval deze werkzaamheden tot zijn 65e jaar zou hebben weten te continueren. [eiser] heeft ter onderbouwing van de door hem gevorderde vergoeding van € 1.525.307,00 vanwege verlies aan verdienvermogen een rapport van [iiii] Groep Schadecalculaties van 20 mei 2011 overgelegd waarin zijn verlies aan verdienvermogen op dat bedrag wordt berekend. Univé betwist niet dat [eiser] zonder ongeval zijn werk zou hebben voortgezet, maar betwist wel de juistheid van de rapportage van [iiii], bij de totstandkoming waarvan Univé niet betrokken is geweest, onder verwijzing naar het in haar opdracht opgestelde rapport van [hhh].

4.15.
De rechtbank stelt voorop dat verlies aan verdienvermogen wordt begroot door de vergelijking van het verdienvermogen (1) dat [eiser] zou hebben gehad als het ongeval niet had plaatsgevonden en het verdienvermogen (2) dat thans nog resteert. Bij deze vergelijking komt het bij de begroting van de schade in beide gevallen aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen.

hypothetische situatie (zonder ongeval)

4.16.
In het rapport van [iiii] is voor de berekening van het verdienvermogen van [eiser] zonder ongeval uitgegaan van een consumptief inkomen van € 96.949,00 gebaseerd op een omzet van  301.275,00 waarbij wordt verwezen naar het rapport van Pigge en Hopman van 11 maart 1999 waarin die omzet wordt genoemd waarbij de omzet over 1997 als uitgangspunt is genomen. Univé betwist onder andere dat enkel de omzet van 1997 van  301.275,00 uitgangspunt moet zijn voor de berekening van het verdienvermogen van [eiser] zonder ongeval. Dat zou het gemiddelde moeten zijn van de omzet over de jaren 1994 tot en met 1997, aldus Univé.

4.17.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat van de in het rapport van Pigge en Hopman opgenomen uitgangspunten moet worden uitgegaan, waaronder met name het referentiejaar 1997, omdat dat rapport een tweezijdig karakter heeft zodat daaraan een zwaarwegende juridische betekenis toekomt. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet gelet op de door Univé tegen dit onderdeel van het rapport van Pigge en Hopman aangevoerde zwaarwegende bezwaren zoals die zijn verwoord in het rapport van [hhh]. De rechtbank heeft daarbij met name het oog op de omstandigheid dat uit het rapport van Pigge en Hopman niet valt op te maken op grond waarvan het reëel is om bij de berekening van het verdienvermogen van [eiser] zonder ongeval uitsluitend af te gaan op de omzet van zijn onderneming over 1997. De rechtbank acht dat van belang omdat [hhh] heeft gerapporteerd dat de onderneming van [eiser] werd gekenmerkt door goede (1994 en 1997) en minder goede jaren (1995 en 1996). Verder blijkt uit het rapport van Pigge en Hopman niet dat zij zelf voldoende onderzoek naar de omzetgegevens hebben verricht. Reeds hierom kan naar het oordeel van de rechtbank de berekening van het verdienvermogen van [eiser] in de hypothetische situatie zonder ongeval niet (enkel) op de in het rapport van Pigge en Hopman opgenomen uitgangspunten worden gebaseerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een bedrijfseconomische analyse van de onderneming van [eiser] moet worden gemaakt om het verlies verdienvermogen zo zorgvuldig mogelijk te kunnen berekenen. De rechtbank ziet aanleiding een deskundige benoemen die de winstmogelijkheden van de onderneming van [eiser] dient te onderzoeken en te berekenen om vervolgens, zo nodig met behulp van een register arbeidsdeskundige, het verlies van verdienvermogen te berekenen.

feitelijke situatie (met ongeval)

4.18.
[eiser] stelt dat bij de berekening van zijn inkomen met ongeval als uitgangspunt dient te worden genomen dat er geen resterende verdiencapaciteit meer is (geweest) na het ongeval. Verder dient volgens [eiser] bij de berekening van zijn inkomen te worden uitgegaan van hetgeen hij aan WAZ-uitkeringen betaald heeft gekregen en wat hij in de toekomst aan uitkeringen betaald zal krijgen. [eiser] stelt dat hij daarnaast nimmer enig inkomen heeft verworven en evenmin zal kunnen verwerven.

4.19.
Univé betwist allereerst dat er na het ongeval geen resterende verdiencapaciteit meer is (geweest). Volgens Univé dient een verzekeringsgeneeskundige te worden benoemd om de (thans) bestaande beperkingen in kaart te brengen, alsmede de beperkingen waarmee [eiser] geconfronteerd zou zijn als het ongeval niet had plaatsgevonden. Daarna dient een aanvullend arbeidsdeskundigenonderzoek te worden gedaan naar de vraag van welke resterende verdiencapaciteit na het ongeval dient te worden uitgegaan.

4.20.
Univé betwist voorts dat [eiser] naast zijn WAZ-uitkering geen inkomen heeft gehad. Univé voert aan dat uit door [eiser] overgelegde brieven van het UWV blijkt dat [eiser] vanaf 2004 tot 2008 inkomen als zelfstandige heeft gehad. Het betreft brieven van het UWV waarin het UWV aan [eiser] laat weten dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid en de hoogte van zijn uitkering dienen te worden gewijzigd naar aanleiding van de jaargegevens die het UWV van de belastingdienst heeft ontvangen over zijn inkomsten als zelfstandige in bedoelde jaren.

4.21.
De rechtbank stelt voorop dat de veronderstelling van de registerarbeidsdeskundigen Pigge en Hopman dat [eiser] vooralsnog (in 1999) volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd niet is gebaseerd op een door een verzekeringsgeneeskundige opgesteld belastbaarheidsprofiel. De rechtbank is van oordeel dat dit belastbaarheidsprofiel alsnog dient te worden opgesteld zodat beoordeeld kan worden of bij [eiser] sprake was en is van resterende verdiencapaciteit, zoals door Univé -in het kader van het door haar gevoerde verweer- gemotiveerd is gesteld. In het geval daarvan sprake was of is zal een door de rechtbank te benoemen register arbeidsdeskundige onderzoek moeten doen naar de vraag wat de resterende verdiencapaciteit was en/of is.

4.22.
Hoewel [eiser] ter zitting en bij repliek heeft betwist dat hij na het ongeval inkomen heeft verworven, heeft [eiser] (nog) geen afdoende verklaring gegeven voor de inhoud van deze brieven van het UWV. De nog te benoemen deskundige zal daarom eveneens worden gevraagd te onderzoeken of [eiser] naast zijn uitkering inkomen heeft gehad.

4.23.
Thans dienen deskundigen te worden benoemd. Enerzijds dient in dit stadium van het geding een deskundige te worden benoemd die aan de hand van een bedrijfseconomische analyse de omzet- en winstmogelijkheden van de onderneming van [eiser] zonder ongeval onderzoekt. Anderzijds dient thans een verzekeringsgeneeskundige te worden benoemd die ten behoeve van een (mogelijk) hierna nog te gelasten arbeidsdeskundigenonderzoek een belastbaarheidsprofiel opstelt. Uiteindelijk zal aan de hand van de rapportages -kort gezegd- het verlies verdienvermogen dienen te worden vastgesteld. In het onderzoek dient te worden betrokken de vraag of [eiser] in de feitelijke situatie (met ongeval) naast zijn WAZ-uitkering nog een inkomen heeft gehad.

4.24.
Partijen dienen zich voordat tot benoeming van de diverse deskundigen wordt overgegaan uit te laten over:

1. de aard van de verlangde deskundigheid,
2. de vraag of met benoeming van één deskundige kan worden volstaan,
3. de persoon van de deskundige,
4. het voorschot van de deskundige,
5. de aan de deskundige te stellen vragen.

De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken omtrent de persoon van de deskundige(n). Partijen dienen die deskundige(n) op voorhand gezamenlijk te benaderen voor het verkrijgen van inlichtingen omtrent aard en duur van het onderzoek, termijn van mogelijke rapportage en de kosten die met het uitvoeren van het onderzoek gemoeid zijn.
Tevens dienen partijen de deskundige(n) er op te wijzen dat de deskundige(n) in acht dient te nemen:

- de gedragscode voor gerechtelijke deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken (hierna te noemen de gedragscode);
- de leidraad deskundigen in civiele zaken (hierna te noemen de leidraad).

De gedragscode en de leidraad zijn te vinden op rechtspraak.nl/Procedures/Landelijke-regelingen/Sector-civiel-recht.

4.25.
Voor zover partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de persoon van de deskundige(n) en mitsdien iedere partij een deskundige voorstelt, dienen partijen gemotiveerd aan te geven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige, en waarom door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking zou moeten komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onzijdigheid ten opzichte van een of meer van de partijen. Dergelijke zwaarwegende redenen dienen onderbouwd te worden gesteld, bij gebreke waarvan de rechtbank aan dergelijke bezwaren voorbij zal gaan. De rechtbank zal dan in beginsel, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door één der partijen aangedragen deskundige benoemen. De rechtbank wijst partijen er op dat hun ook in dit geval zal worden opgedragen de te benoemen deskundige te benaderen voor het verkrijgen van inlichtingen omtrent aard en duur van het onderzoek, termijn van mogelijke rapportage en de kosten die met het uitvoeren van het onderzoek gemoeid zijn, alsmede om de deskundige er op te wijzen dat de deskundige de gedragscode en de leidraad in acht dient te nemen.

4.26.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte, zodat partijen zich over de onder 4.24. en 4.25. genoemde punten kunnen uitlaten. Partijen dienen de concept akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar te sturen, zodat in de definitieve akte op de akte van de wederpartij gereageerd kan worden.

4.27.
De rechtbank wijst partijen er op dat zij, wanneer partijen afzien van het geven van de informatie als hiervoor aangegeven, in het uiterste geval af kan zien van een deskundigenonderzoek op de grond dat een onvoldoende toereikend bewijsaanbod is gedaan.

4.28.
Nu de aansprakelijkheid van Univé voor de ongevalsgerelateerde schade van [eiser] vaststaat, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundigen door Univé moet worden gedeponeerd. Bij eindvonnis zal worden bepaald wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundigen dient te betalen.

4.29.
Na de deskundigenberichten moet nog worden beoordeeld of de door [eiser] ontvangen uitkeringen van AMEV (Fortis) en Ohra in mindering moeten worden gebracht op het aan [eiser] toe te kennen schadebedrag en of [eiser] overige schade heeft geleden waaronder schade wegens verlies van zelfredzaamheid en huishoudelijke kosten en immateriële schade en zo ja, tot welk bedrag.

4.30.
De rechtbank dient thans nog te beslissen op het door Univé ter comparitie gedane verzoek om hoger beroep toe te staan tegen dit tussenvonnis. Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toestaan. Zij wijst partijen erop dat wet en jurisprudentie hoger beroep uitsluit tegen de keuze van de deskundige, de beslissing omtrent de partij die het voorschot moet betalen, en de vaststelling van de termijn voor de voldoening van het voorschot.

4.31.
In afwachting van de door partijen in het kader van de te bevelen deskundigenberichten te nemen akten, houdt de rechtbank in conventie iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBNNE:2014:2579