Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 091215 verlies oog en psychische klachten door onrechtmatig geleverd vuurwerk; afweging scenario's verlies verdienvermogen zelfstandige verkoper met korte referteperiode

Rb Oost-Brabant 091215 verlies oog en psychische klachten door onrechtmatig geleverd vuurwerk; afweging scenario's verlies verdienvermogen zelfstandige verkoper met korte referteperiode;
- smartengeld vanwege eigen schuld 50% van € 60.000,-

– Eindleeftijd zelfwerkzaamheid 75 jaar

4 De beoordeling
4.1.
Aangezien de genoemde deskundigen door beide partijen in onderling overleg zijn ingeschakeld, zal in beginsel van hun oordeel worden uitgegaan, behoudens voldoende gemotiveerde bezwaren.

Lichamelijk letsel
4.2.
[naam] , traumachirurg, komt tot de volgende bevindingen (pag. 5):
‘Samenvatting: 
Status na ernstig vuurwerkletsel, waarbij er beschadigingen van de rechterhand zijn opgetreden, die conservatief zijn behandeld en niet hebben geleid tot restproblemen. De rechter hand kan normaal gebruikt worden.
Er zijn verwondingen geweest van het gelaat, waarbij het rechter oog verloren is gegaan en een deformiteit van de rechter oogkas is opgetreden. Daarnaast zijn reuk, en daaraan gekoppeld smaak, verloren gegaan. 
De verwondingen aan de linker wang zijn na meerdere ingrepen cosmetisch acceptabel hersteld met geringe restklachten (traanafvoer linker oog is verstoord met regelmatig terugkerende irritatie van het linker oog, linker mondhoek asensibel, lichte asymmetrie, zowel passief als bij actief bewegen, linker mondhoek kan niet hermetisch gesloten worden). 
De visus aan het linker oog en overige functionaliteit van het linker oog is normaal. 
(…)’
Op de vraag op er op zijn vakgebied klachten en beperkingen zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen antwoord [naam] op pagina 8:
‘Er zijn op mijn vakgebied geen klachten of symptomen, behoudens de belemmeringen, aangegeven in de rechterknie, die zouden zijn opgetreden als betrokkene het ongeval niet was overkomen. (……)

Psychisch letsel
4.3.
[neuropsycholoog] , neuropsycholoog, concludeert onder andere als volgt (pag. 5):
‘Samenvatting geconstateerde tekorten:
 Milde planningstekorten
 Tekorten betreffende het korte termijn visueel geheugen
 Tekorten betreffende het verdelen van de aandacht
 Volledig verlies van reuk / smaak
 Pijnsensatie: last hebben van migraine en soms last hebben van een bonzende sensatie aan de rechterzijde van het hoofd
 Energieverlies: sneller vermoeid raken na inspanningen, zich niet fit voelen, trager herstellen van inspanningen, slaapproblemen ervaren (waarvoor Lorazepam) en niet uitgerust ontwaken na nachtrust
 Emotionele status: met periodes somber gestemd zijn (denkthema: schuldgevoel t.o.v. partner en kinderen, reacties van mensen op straat op uiterlijk), zich lusteloos voelen en sneller geëmotioneerd en geïrriteerd raken. Bij betrokkene is PTSS geconstateerd.’
Op de vraag ‘Wat is de diagnose op uw vakgebied’ antwoordt [neuropsycholoog] op pagina 6 het volgende:
‘Cliënt vertoont verschijnselen die passen binnen het kader van PTSS, ook heeft het verlies van het rechteroog een aanhoudende onzekerheid betreffende de eigen fysieke verschijning veroorzaakt. Betrokkene is na het vuurwerkongeval onzekerder geworden wat betreft de eigen fysieke verschijning.’
Op de vraag of er op zijn vakgebied klachten en symptomen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook zouden kunnen zijn ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen, antwoordt [neuropsycholoog] (pag. 7):
‘Nee, betrokkene zou geen PTSS hebben opgelopen en ook geen onzekerheid betreffende fysieke presentatie door verlies van het rechteroog. 
(…)’

Beperkingen
4.4.
[verzekeringsarts] , verzekeringsarts, concludeert op zijn vakgebied onder meer het volgende (pag. 12):
‘(…)
Allereerst beschrijf ik de belemmeringen in de belastbaarheid van betrokkene op niet-gereglementeerde wijze, terwijl in de functionele mogelijkhedenlijst (zie de bijlage) deze belemmeringen op wel-gereglementeerde wijze staan beschreven. 
Betrokkene’s tekorten betreffende het verdelen van de aandacht maken dat betrokkene beperkt is ten aanzien van het verdelen van de aandacht. Hij kan de aandacht alternerend richten op een beperkt aantal uiteenlopende informatiebronnen.
Voor wat betreft het zich zaken kunnen herinneren geldt dat betrokkene verbaal aangeboden materiaal normaal kan onthouden, maar dat hij visueel aangeboden materiaal op een benedengemiddeld niveau kan onthouden. 
Betrokkene’s sneller dan gemiddeld geestelijk vermoeid raken brengt met zich mee dat betrokkene aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is.
In verband met de klachten van snelle vermoeidheid en futloosheid dient betrokkene geen werk te hoeven verrichten dat fysiek zeer sterk belastend is. Ook werk dat geestelijk zeer inspannend is, is om die reden tegenaangewezen.
De door betrokkene’s uiterlijk veroorzaakte terughoudendheid om onder mensen te verkeren maakt dat betrokkene slechts incidenteel met hulpbehoevenden of klanten contact dient te hoeven hebben. 
Voor wat betreft het zien geldt dat betrokkene éénogig is. Als gevolg daarvan kan betrokkene geen diepte zien. Het nog aanwezige en op zichzelf goed functionerende linker oog traant erg gauw. Betrokkene dient om die reden niet in een erg koude of tochtige omgeving te hoeven werken en evenmin in stof, rook, gassen of dampen. 
Betrokkene kan ondanks de problemen met zien wel autorijden, maar in het donker of bij veel neerslag is het autorijden niet goed mogelijk. 
Betrokkene heeft verder geen smaak- of reukvermogen meer sinds het vuurwerkongeval. In verband met betrokkene’s problematiek op cognitief terrein dient betrokkene geen werk te verrichten met nachtdiensten, het verrichten van vroege of late dienst is wel mogelijk voor betrokkene.
Gezien de aanwezige medische problematiek bestaat er op verzekeringsgeneeskundig terrein, mits er in werk volledig rekening gehouden wordt met de in FML aangegeven beperkingen, op zichzelf geen indicatie voor het aangeven van een urenbeperking, noch in uren per dag, noch in uren per week. Wel geldt een urenreductie indien het werk niet volledig compatibel is met de door mij gestelde beperkingen. Hierbij hangt de mate van reductie samen met de mate waarin de belasting in het werk afwijkt van de gestelde beperkingen.
De rechter knie van betrokkene brengt ook beperkingen met zich mee. Deze beperkingen zijn niet als gevolg van het vuurwerkongeval te beschouwen.
(…)’
Voor de kritische FML wordt verwezen naar het rapport van [verzekeringsarts] .

Arbeidsdeskundige beperkingen: verlies verdienvermogen
4.5.
In de rapportage arbeidskundig onderzoek worden de hier relevante vragen als volgt beantwoord (pag. 20/21):
‘Beantwoording van de vraagstelling
(…)
II Wilt u op basis van het beperkingenprofiel zonder ongeval de vraag beantwoorden:
A of betrokkene met deze beperkingen belemmerd zou zijn c.q. worden in zijn arbeidsprestatie en toekomstperspectief en, zo ja
B wat de resterende verdiencapaciteit is, en
C welke gevolgen dit heeft c.q. zou hebben voor zijn (toekomstig) werk en inkomen?
D wilt u dit zo veel mogelijk kwantificeren?
Op basis van de beperkingen zonder ongeval zou betrokkene zijn eigen werkzaamheden, zoals hij die verrichtte voor het ongeval, normaal hebben kunnen voortzetten. De beperkingen zonder ongeval zijn niet relevant voor de functie van ondernemer/verkoper. Als het bedrijf mislukt zou zijn dan zou betrokkene op basis van de beperkingen zonder ongeval ook weer het vroegere werk (verkoper/adviseur verzekeringen, zoals bij Axent) volledig hebben kunnen hervatten.
De beperkingen zonder ongeval hebben geen invloed op de resterende verdiencapaciteit, immers de vroegere werkzaamheden en laatst verrichte werkzaamheden blijven volledig mogelijk.
III Wilt u de vragen onder II beantwoorden op basis van het beperkingenprofiel na ongeval?
Op basis van de beperkingen na ongeval is betrokkene ongeschikt te achten voor de ambulante taken verbonden aan de laatst verrichte werkzaamheden als ondernemer. Dat betekent dus geen verkoopwerkzaamheden (bezoeken van klanten en deals afronden van door andere verkopers bezochte klanten). Betrokkene raakt daardoor voor de verkoop volledig afhankelijk van derden. Het gaat om het wegvallen van een essentiële taak en het is verklaarbaar dat het bedrijf daardoor in een neerwaartse beweging kwam. Vanwege de beperkingen na ongeval is ook een terugkeer in het oude werk (verkoper/adviseur verzekeringen, zoals bij Axent) niet meer mogelijk.
Voor wat betreft het verdienvermogen zonder ongeval verwijs ik naar het NRL-rapport. Door het NRL is gedegen onderzoek gedaan naar de beschikbare feitelijke gegevens en op basis van deze gegevens zijn scenario’s uitgewerkt voor de would-be situatie.
Uitgaande van de beschikbare gegevens ben ik het eens met de afwegingen en berekeningen van het NRL.
Zoals aangegeven in deze rapportage gaat het bij scenario’s om weging van goede en kwade kansen. Dat is het domein van de letselschaderegeling.
Vanuit arbeidskundig oogpunt is duidelijk dat een terugkeer naar de vroegere arbeid in loondienst, met een verdienvermogen van circa € 65.000,-, niet meer mogelijk is.
Voortzetting van het bedrijf was/is ook niet haalbaar, omdat betrokkene vanwege de beperkingen te veel afhankelijk werd van derden, ook op de voor de onderneming cruciale taken.
De re-integratiemogelijkheden zijn naar mijn oordeel gering. Dit wordt ook bevestigd door de toekenning van een IVA-uitkering. De resterende verdiencapaciteit is gelijk aan de uitkeringen vanuit IVA en het invaliditeitspensioen.’

4.6.
[eiser] heeft in reactie op het rapport van [naam] het volgende aangevoerd.
Uit het rapport van [naam] blijkt een b.i.g.p. van 35%. Dit percentage dient te worden verhoogd in verband met het door dr. [neuropsycholoog] vastgestelde posttraumatische stresssyndroom. [eiser] wijst in dat verband op de brief van [medisch adviseur] d.d. 13 maart 2013. Hij is van mening dat het b.i. percentage dient te worden verhoogd tot minimaal 50% b.i.
Aldus [eiser] .
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Wat verder ook zij van het precieze percentage b.i., de rechtbank zal bij de vaststelling van de hoogte van het smartengeld rekening houden met het feit dat [eiser] PTSS heeft als gevolg van het ongeluk alsmede met het feit dat zijn gezicht als gevolg van het ongeval minder fraai is.

4.7.
Voor het overige heeft [eiser] geen bezwaren aangevoerd tegen de deskundigenrapportages.

4.8.
[gedaagde] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de rapportages van de traumachirurg, neuropsycholoog en verzekeringsarts. Hij stelt dan wel dat nader onafhankelijk forensisch medisch onderzoek nodig is om tot vaststelling van de schade te komen, maar werkt deze stelling niet verder uit met concrete punten van kritiek op de rapportages van de medisch deskundigen. Aan deze stelling wordt dan ook, als onvoldoende gemotiveerd, voorbij gegaan.

4.9.
De advocaat van [gedaagde] heeft in reactie op het concept arbeidskundig rapport van [registerarbeidsdeskundige] , per e-mailbericht van 11 oktober 2013 te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de conclusies van het onderzoek, maar zonder enige argumentatie of inhoudelijk bezwaar aan te dragen. Thans voert [gedaagde] aan dat een onderzoek moet worden uitgevoerd naar de hypothetische mogelijkheden van [eiser] op de arbeidsmarkt. [gedaagde] wijst in dit verband op het rapport van C&L, waarin staat dat er een discrepantie lijkt te liggen tussen opleidingsniveau en hypothetische functie, dat niet duidelijk wordt gemaakt wat het verband is tussen het inkomen van [eiser] (in zijn oude beroep) en het inkomen in 2006 en dat de mogelijkheden van [eiser] op de arbeidsmarkt niet geobjectiveerd zijn.
In zijn brief van 28 april 2014 (prod. 30, overgelegd 15 september 2014) stelt [registerarbeidsdeskundige] dat hij van mening is dat er voor [eiser] gelet op de combinatie van opleiding, arbeidsverleden maar vooral de FML geen reële arbeidsmogelijkheden zijn en dat zelfs in theorie het UWV onvoldoende restverdiencapaciteit kon duiden. [gedaagde] heeft dat, ook ter zitting, onweersproken gelaten.
In zijn brief van 6 februari 2015 (prod. 34 bij akte na comparitie [eiser] ) heeft [registerarbeidsdeskundige] zijn standpunt, zoals ook ter comparitie verwoord, nader toegelicht. [registerarbeidsdeskundige] schrijft onder meer: “Gelet op vooral het arbeidsverleden van [eiser] zou hij naar mijn oordeel een goede kans gehad hebben om weer in een verkoopfunctie terecht te zijn gekomen. Voor rasverkopers (dat is [eiser] ) is altijd werk. Destijds ook in de financiële dienstverlening, die toen mede draaide op de snelle jongens.” Wel stelt [registerarbeidsdeskundige] , wijzend op de hoge eisen die tegenwoordig aan functionarissen in de financiële dienstverlening worden gesteld, dat hij niet weet of [eiser] daaraan zou kunnen voldoen. Ten slotte oordeelt [registerarbeidsdeskundige] : “Zonder ongeval zou hij voldoende kansen hebben gehad om aan de slag te komen in een commerciële buitendienstfunctie. Dat baseer ik op zijn uitgebreide arbeidsverleden.” [gedaagde] heeft daarop niet meer gereageerd in zijn akte na comparitie. Mede gelet op het voorgaande acht de rechtbank nader onderzoek naar de hypothetische mogelijkheden van [eiser] op de arbeidsmarkt niet nodig voor de beoordeling van de onderhavige vordering.
De conclusie van de arbeidsdeskundige, inhoudend dat [eiser] niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, wordt door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken.
Het vastgestelde verlies aan zelfwerkzaamheid wordt niet betwist. [gedaagde] betwist slechts dat de eindleeftijd op 75 jaar moet worden gesteld; volgens hem zou die 60 jaar moeten zijn. De rechtbank komt hierop in het navolgende terug.

4.10.
Alles overziend in de rechtbank van oordeel dat de rapportages van [naam] , [neuropsycholoog] , [verzekeringsarts] en [registerarbeidsdeskundige] begrijpelijk en consistent zijn. De rapportages zijn behoorlijk gemotiveerd en de conclusies vloeien logisch voort uit de rapportages. De rechtbank neemt daarom hun conclusies over.
Daarmee staat thans vast dat [eiser] ten gevolge van het ongeval op 1 januari 2004, kort gezegd, fysiek letsel heeft geleden zoals door [naam] is bevonden, hij psychische schade heeft opgelopen zoals door [neuropsycholoog] geconcludeerd, hij beperkingen ondervindt zoals in kaart gebracht door [verzekeringsarts] en [eiser] arbeidsdeskundig beperkt is zoals [registerarbeidsdeskundige] heeft geconcludeerd, te weten dat [eiser] als gevolg van het ongeval niet langer in staat is de laatst verrichte werkzaamheden als ondernemer uit te voeren, en een terugkeer naar de vroegere arbeid in loondienst eveneens onmogelijk is geworden door het ongeval.

4.11.
Thans komt de rechtbank toe aan de vraag tot welke schade dit heeft geleid.

Verlies arbeidsvermogen
4.12.
[eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen aangaande het door hem geleden verlies verdienvermogen naar het rapport van NRL van 14 november 2013.
Zoals hiervoor al verwoord, heeft het NRL een berekening van de schade gemaakt, uitgaande van twee scenario’s: het verlies arbeidsvermogen als ondernemer tot 67 – variant 1 -, en het verlies arbeidsvermogen als werknemer tot 67 jaar – variant 2-.
[gedaagde] heeft bezwaar tegen beide berekeningen. Hij voert gemotiveerd aan (zie C&L) dat er onvoldoende grond is uit te gaan van het scenario van [eiser] als ondernemer. Tevens voert hij aan dat niet zonder meer ervan uitgegaan kan worden dat [eiser] het loon zou hebben verdiend dat hij vroeger verdiende.

4.13.
De rechtbank ziet onvoldoende grond bij de begroting van de schade als gevolg van verlies arbeidsvermogen scenario 1 te volgen.
De berekening van scenario 1 is gebaseerd op tal van aannames.
Om te beginnen was de onderneming van [eiser] slechts een paar maanden operationeel op het moment van het ongeval. De berekening van de omzet die zonder ongeval zou zijn behaald, is - in verband met het korte bestaan van de onderneming - gebaseerd op een uiterst smalle basis. Er wordt uitgegaan van 34 verkochte computers in de eerste maand dat de onderneming van [eiser] operationeel was, te weten de maand december 2003. Nog los van het feit dat niet vast is komen staan dat die 34 computers in één maand zijn verkocht (ter zitting is naar voren gekomen dat dat aantal de verkoop over november en december 2003 betreft), is een dergelijke referentieperiode te kort om te dienen als betrouwbare referentieperiode voor de continuïteit van de onderneming en de te behalen omzet gedurende een groot aantal jaren. In dit verband wordt verwezen naar hetgeen [rekenkundige] ter zitting heeft verklaard, te weten ‘De 34 computers waar vanuit is gegaan zijn de verkopen in de laatste vijf weken van 2003. Wij hebben dat gehanteerd als rekeneenheid bij alle onzekerheden die er waren. Dat die 34 computers twaalf maanden per jaar zouden worden verkocht is niet een hard gegeven, maar u moet dat zien als rekeneenheden.’ In zijn brief na comparitie, van 9 februari 2015, schrijft [rekenkundige] ook dat hij, gezien de korte referentieperiode, herhaaldelijk heeft aangedrongen op een bedrijfseconomisch onderzoek. Ook [registerarbeidsdeskundige] schrijft in zijn brief na comparitie van 6 februari 2015 dat de referentieperiode beperkt is, terwijl hij in zijn rapport al had genoteerd: “Resteert de vraag of je zo’n scenario mag aannemen op basis van een referteperiode van drie maanden, of eigenlijk één maand (december 2003). Dat is een afweging van goede en kwade kansen en behoort tot het domein van de letselschaderegeling.”(pag. 19).

4.14.
Voorts heeft het C&L gemotiveerd aangegeven waarom het verdienmodel van de onderneming van [eiser] onder druk zou staan. Het verdienmodel van het bedrijf [eiser] zag op de (huis aan huis) verkoop van computers aan financieel minder vermogenden door middel van kredietkaarten met behulp van een netwerk van wederverkopers. C&L wijst er onder meer op dat de computerverkoop (middels huis aan huisverkoop) onder druk is komen te staan door verkoop via het internet, doordat grote winkelketens als BCC, Saturn, Mediamarkt inmiddels ook in ruime mate verkoop op kredietbasis aanbieden, computers sinds een aantal jaren veelal vervangen worden door tablets, consumenten als gevolg van de kredietcrisis moeilijker krediet kunnen krijgen en de regels voor huis aan huisverkoop in de loop van de tijd sterk zijn aangescherpt. Ter zitting is ook nog aan de orde geweest hoe met de inmiddels aanzienlijk lager liggende aanschafprijs van computers een winstmarge van € 500,00 tot € 800,00 kan worden gehaald. [rekenkundige] heeft op de zitting in reactie daarop aangevoerd dat het soort producten dat [eiser] toentertijd verkocht niet bepalend is: “De 34 computers van toen konden toen ook flatscreen TV’s zijn en kunnen nu goed 1000 iPads zijn.” en: “Misschien was hij wel auto’s of vliegtuigen gaan verkopen. Het gaat niet om die computers, het gaat om zijn verdienmodel.”, aldus [rekenkundige] .
De rechtbank is van oordeel dat het zo moge zijn dat het verdienmodel ook met andere producten dan computers kans van slagen had, maar dat zeer onzeker is of en wanneer [eiser] zou zijn overgestapt op een ander product en of en in welke mate dat product succesvol verkocht zou hebben kunnen worden. De omstandigheid dat [eiser] een rasverkoper is, betekent niet zonder meer dat hij (telkens) een goede inschatting zou hebben gemaakt van de veranderende vraag op de markt. Ook hier wreekt zich de uiterst korte referentieperiode. Daarbij komen nog de onzekerheden over de door C&L aangevoerde grote(re) spelers op de markt, de verminderde kredietwaardigheid van consumenten als gevolg van de kredietcrisis en de invloed van internetverkopen. Al met al is zeer twijfelachtig of de uitgangspunten die het NRL bij scenario 1 heeft gehanteerd overeenkomstig de hypothetische situatie zonder ongeval zijn.

4.15.
Het laten verrichten van bedrijfseconomisch onderzoek acht de rechtbank niet zinvol. Aangezien het bedrijf van [eiser] ten tijde van het ongeval slechts enkele maanden bestond, zijn betrouwbare, harde gegevens van de omzet en de kosten van het bedrijf van [eiser] niet aanwezig. Dat betekent dat een deugdelijk uitgangspunt van een eventuele andere berekening ontbreekt.
Daarnaast was het bedrijf van [eiser] , zo heeft [rekenkundige] ter zitting naar voren gebracht, gericht op een niche markt en was er geen branche-informatie. Bedrijfseconomisch onderzoek dat nu nog zou worden verricht, zou dan ook zeer breed moeten plaatsvinden, aldus [rekenkundige] . Het gevolg daarvan zou zijn dat vanwege die breedte er weinig met zekerheid te zeggen zal zijn over de ontwikkeling van juist het bedrijf van [eiser] .

4.16.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan scenario 2.
Ook onzeker is of [eiser] zonder ongeval in loondienst het verdienvermogen zou hebben gehad waarvan het NRL uitgaat. Dat betreft het loon dat [eiser] voorheen in de financiële sector heeft verdiend.
Voor wat betreft de financiële dienstverlening heeft te gelden, dat volgens [registerarbeidsdeskundige] aan verkopers in die branche tegenwoordig hoge (diploma-)eisen worden gesteld (zie zijn brief van 6 februari 2015). Het is de vraag of [eiser] daaraan zou hebben kunnen voldoen; informatie daarover ontbreekt.
Niettemin is de arbeidsdeskundige van oordeel dat [eiser] , gelet op zijn arbeidsverleden, een goede kans zou hebben gehad om weer in een verkoopfunctie terecht te komen. Hij overweegt dat voor rasverkopers als [eiser] altijd werk is. De vraag is dan wel of hij het niveau van het salaris dat hij in de financiële dienstverlening verdiende zou kunnen evenaren.
De rechtbank acht van belang dat [eiser] vanaf 2001 tot de opstart van zijn bedrijf eind 2003 werkloos is geweest. Weliswaar houdt die periode van werkloosheid verband met privé omstandigheden, zodat het feit dat hij gedurende die periode werkloos was niets zegt over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt gedurende die tijd, maar het is een feit van algemene bekendheid dat sollicitanten met ‘een gat in hun cv’ minder kansrijk zijn op de arbeidsmarkt. De arbeidsdeskundige wijst in dit verband op het lange arbeidsverleden van [eiser] (1984 t/m 2001) wat die verminderde kans zou moeten relativeren. De rechtbank overweegt tot slot dat de leeftijd van [eiser] ten tijde van het ongeval (41 jaar) er niet aan in de weg hoefde te staan werk in loondienst op enig niveau te kunnen vinden.
Gelet op een en ander ligt het in de lijn der verwachtingen dat [eiser] een functie met een meer dan gemiddeld salarisniveau had kunnen vinden, maar met alle onzekerheden is het ook de vraag of scenario 2 zich had voltrokken.

4.17.
Nu van geen van beide scenario’s met voldoende zekerheid valt te zeggen dat deze zich zonder ongeval zouden hebben voltrokken, en niet valt in te zien dat nader onderzoek meer duidelijkheid zal opleveren, zal op basis van de in het geding gebrachte gegevens, met weging van goede en kwade kansen zoals door beide partijen aangevoerd, worden begroot op welk bedrag het verlies aan arbeidsvermogen van [eiser] naar het oordeel van de rechtbank dient te worden vastgesteld.
Hiervoor is aan de orde gekomen dat de rechtbank het zeer twijfelachtig acht dat scenario 1 zich zou hebben gerealiseerd en dat de realisering van scenario 2 onzeker is. In het geval [eiser] niet als ondernemer was gestart en er geen sprake zou zijn geweest van scenario 1, dan zou de rechtbank, gelet op al het voorgaande niet tot 100 % toewijzing van verlies verdienvermogen op basis van scenario 2 zijn gekomen. Omdat niet is uit te sluiten dat [eiser] als ondernemer succes zou hebben gehad, en in dat geval een hoger inkomen zou hebben verdiend dan waarvan in scenario 2 sprake is, wil de rechtbank daarmee toch rekening houden in het voordeel van [eiser] .
Op deze wijze de ‘kwade kansen’ van scenario 2 afstrepend tegen de (minder) ‘goede kansen’ van scenario 1 komt de rechtbank tot het oordeel dat uitgegaan moet worden van een bedrag aan verlies verdienvermogen, zoals berekend bij scenario 2. Ter zake het verlies arbeidsvermogen is dan ook toewijsbaar een bedrag van € 350.793,--.

ECLI:NL:RBOBR:2015:7077

Met dank aan dhr. P. van der Ham, Artoos Van der Ham, voor het attenderen op deze uitspraak.