Rb Zutphen 290409 huisarts; schade vanwege belastingnadeel tgv niet meer aftrekbare praktijkkosten
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 290409 huisarts; schade vanwege gemist belastingvoordeel tgv aftrekbare praktijkkosten afgewezen
4.24. Partijen verschillen voorts van mening over de door [eiser] aan
de orde gestelde, doorlopende privékosten. Het gaat volgens [eiser] om
kosten met een privékarakter die eerder aftrekbaar waren voor de winst
voor belasting en na beëindiging van de praktijk gedeeltelijk nog
bestaan maar nu voor rekening van [eiser] in privé zijn. Hij heeft deze
kosten afgeleid uit de balans van de praktijk. Het gaat om de volgende
kostenposten (rapport Van der Eijk van 31 maart 2006, pagina 5;
productie 3 bij dagvaarding):
Van der Eijk is er in zijn schadebegroting van uitgegaan dat er na de
praktijkbeëindiging een bedrag van € 10.000,- per jaar aan kosten
doorloopt.
Volgens Univé maken deze kosten geen onderdeel uit van de berekening
van het verloren arbeidsvermogen, omdat de situatie voor en na de
praktijkbeëindiging niet is veranderd en hoogstens gesteld kan worden
dat [eiser] voor de praktijkbeëindiging illegaal zijn belastingdruk
verlaagde door ten onrechte privékosten op zijn bedrijfsresultaat in
mindering te brengen. Univé gaat er verder van uit dat het
praktijkkosten betreft die na beëindiging van de huisartsenpraktijk
niet meer worden gemaakt dan wel kosten die voor beëindiging van de
praktijk ook privé waren en door [eiser] in strijd met de
belastingwetgeving in mindering zijn gebracht op het bedrijfsresultaat.
4.25. De door [eiser] opgevoerde kosten kunnen niet voor rekening van
Univé worden gebracht. Afgezien van het feit dat het slechts zou kunnen
gaan om het fiscale nadeel dat [eiser] lijdt doordat hij bepaalde
privékosten niet meer kan aftrekken van het bedrijfsresultaat van het
bedrijf en niet om de volledige kostenposten, geldt dat het nadeel dat
[eiser] in dit verband lijdt, in redelijkheid niet aan Univé kan worden
toegerekend. Immers, het betreft hier de zogenoemde gemengde kosten,
die de belastingdienst als aftrekpost accepteert zolang een bepaalde
hoogte van deze kosten in relatie tot het inkomen niet wordt
overschreden. Doorgaans toetst de belastingdienst niet in hoeverre de
opgevoerde kosten een privékarakter dragen en daarom strikt genomen
niet aftrekbaar zijn. Het fiscale voordeel van [eiser] om met de
gemengde kosten tevens privékosten af te trekken hangt samen met het
beleid van de belastingdienst ten aanzien van aftrekposten in het kader
van een onderneming. Het is evident dat [eiser] door het staken van de
onderneming dit voordeel mist en daardoor schade lijdt. Echter de aard
van de schade en het verwijderde verband met de schadeveroorzakende
gebeurtenis brengen mee dat ten aanzien van deze schadepost niet is
voldaan aan het vereiste causale verband. Daarbij merkt de rechtbank op
dat voor een aantal kosten ook voor privépersonen een aftrekfaciliteit
bestaat, zoals voor kosten die voor het behoud van de beroepspositie
moeten worden gemaakt, zodat op dat punt geen of minder schade wordt
geleden dan [eiser] stelt.(...)
4.33. [eiser] stelt zich verder op het standpunt dat
hij door de verhuizing naar het appartement schade heeft geleden
doordat huisvestingskosten, die voorheen ten laste van het resultaat
werden gebracht en dus als fiscale aftrekpost fungeerden, na de
beëindiging van de praktijk niet meer als zodanig kunnen worden
opgevoerd.
Hiervoor geldt hetzelfde als hetgeen is overwogen in
rechtsoverweging 4.25. De betreffende kosten, althans het fiscale
nadeel dat [eiser] lijdt doordat hij deze kosten niet meer kan
aftrekken van het bedrijfsresultaat, komen dus niet voor vergoeding in
aanmerking. LJN BI7728
Rb Zutphen 290409 huisarts; Kosten in verband met verhuizing, aanpassing nieuwe woning
4.26. Overwogen is reeds dat van [eiser] redelijkerwijs niet gevergd
kon worden dat hij zijn werk als huisarts na het ongeval zou
voortzetten. De beëindiging van de huisartsenpraktijk dient dan ook als
ongevalsgevolg aangemerkt te worden. Vervolgens is de vraag of de
kosten die samenhangen met de verhuizing van [eiser] als een gevolg van
het ongeval aan Univé kunnen worden toegerekend. Hij heeft de
praktijkwoning verkocht en daarvoor in de plaats een nieuw appartement
gekocht, waarin hij door middel van verbouwingen heeft geïnvesteerd.
4.27. Univé kan niet worden gevolgd in haar stellingname dat de verkoop
van het praktijkpand een eigen keuze van [eiser] is geweest. Univé
heeft niet gemotiveerd bestreden dat het [eiser] vanwege de door hem
ten gevolge van het ongeval opgelopen beperkingen niet meer zou lukken
de hoge onderhoudskosten van de praktijkwoning te betalen en het
onderhoud van de daarbij behorende grote tuin zelf te verrichten. Zij
heeft weliswaar aangevoerd dat het aanpassen van de woning en het
uitbesteden van het tuinonderhoud een alternatief zou zijn geweest,
maar dat het zou gaan om een goedkoper alternatief heeft zij niet
gemotiveerd gesteld. Op grond van het voorgaande moet worden aangenomen
dat [eiser] door de beperkingen die hij aan het ongeval heeft
overgehouden, werd genoodzaakt de praktijkwoning te verkopen.
4.28. Het betoog van Univé dat de verhuiskosten niet voor haar rekening
kunnen worden gebracht omdat [eiser] bij het ophouden met de praktijk
op enig moment ook zou zijn verhuisd, kan niet worden gevolgd, nu
[eiser] gemotiveerd heeft aangevoerd dat hij vanwege het ongeval weer
zal moeten verhuizen op het moment dat de kinderen het huis uit gaan.
4.29. Dat [eiser] het nieuwe, casco opgeleverde appartement heeft
aangekocht, moet in de gegeven omstandigheden worden aangemerkt als een
redelijke keuze. Gelet op de lichamelijke beperkingen van [eiser] die
het gevolg zijn van het ongeval, ligt de keuze voor een (gelijkvloers)
appartement voor de hand. Dat het aankoopbedrag van het appartement
onredelijk zou zijn geweest, is door Univé niet (gemotiveerd) gesteld.
Univé heeft weliswaar gesteld dat [eiser] had moeten kiezen voor een
huurwoning of -appartement, maar heeft deze stelling niet nader
onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat een voor [eiser] – gelet op
zijn levensstandaard en gezinssituatie – geschikte huurwoning- of
appartement ten tijde van de verhuizing in Harderwijk of omstreken
voorhanden was.
4.30. [eiser] heeft aangevoerd dat hij in het appartement heeft
geïnvesteerd en het op een niveau vergelijkbaar met de praktijkwoning
heeft gebracht. In dit verband heeft Van der Eijk over de jaren 2002
tot en met 2005 een bedrag van € 105.392,- aan kosten voor groot
onderhoud opgevoerd (zie zijn rapport van 17 januari 2007, pagina’s 15
en 16, productie 5 bij dagvaarding), hierna ook genoemd: de onrendabele
top. Daarbij is gesteld dat het door [eiser] in deze periode aan de
nieuwe woning bestede bedrag van € 231.978,- voor een keuken, schilder-
en timmerwerk etc. heeft geleid tot een waardevermeerdering van de
cascowaarde van zijn woning van € 483.414,- naar een vrije
verkoopwaarde van € 610.000,-, zodat van het bestede bedrag slechts €
126.586,- terugkomt in waardevermeerdering van de woning; het
resterende bedrag van € 105.392,- doet dat niet. In de schadeberekening
is in dit verband uitgegaan van een gemiddeld bedrag aan
onderhoudskosten van € 26.348,- gedurende de jaren 2002 tot en met
2005. Met optelling van de kosten van gas, water, licht en de
servicekosten komen de huisvestingskosten gedurende deze jaren volgens
het rapport neer op respectievelijk € 36.248,-, € 44.693,-, € 27.939,-
en € 27.987,-.
Univé heeft deze stellingen van [eiser] gemotiveerd bestreden. Zij
heeft daarbij onder meer aangevoerd dat het aan de verbouwing van de
woning bestede bedrag, evenals de onrendabele top waarvan vergoeding
wordt gevorderd, exorbitant hoog zijn en dat nergens uit blijkt dat het
nodig was om een dermate hoge investering te doen.
Nu Univé de stellingen van [eiser] gemotiveerd heeft betwist, rust op
[eiser] de bewijslast van zijn stellingen. Hem zal in dit verband
worden opgedragen te bewijzen dat hij het gestelde bedrag van €
231.978,- in het appartement heeft geïnvesteerd, dat hij dit bedrag -
gelet op zijn levensstandaard en gezinssituatie - in redelijkheid in
het appartement heeft mogen investeren en dat deze investering heeft
geleid tot de door haar gestelde onrendabele top van € 105.392,- .
Alvorens aan [eiser] bewijs wordt opgedragen, zal hij in de gelegenheid
worden gesteld om bij akte aan te geven of hij dit bewijs door
overlegging van stukken, door het horen van getuigen en/of door het
inschakelen van een deskundige denkt te gaan leveren.
4.31. In voornoemd rapport van Van der Eijk is voor het jaar 2006
uitgegaan van € 10.000,- aan onderhoudskosten per jaar (pagina 16). Met
gas, water, licht en servicekosten bedragen de huisvestingskosten over
dit jaar volgens het rapport in totaal € 15.411,-.
Nu in het rapport van Pott van 24 juni 2008 (productie 4 bij conclusie
van antwoord, zie bijlage) wordt uitgegaan van een bedrag van dezelfde
hoogte, dient bij de schadeberekening uitgegaan te worden van genoemd
bedrag aan huisvestingskosten over het jaar 2006.
4.32. Van der Eijk heeft over de jaren vanaf 2007 rekening gehouden met
een totaalbedrag van € 15.874,- aan huisvestingskosten (rapport van 21
september 2007, p. 6, productie 7 bij dagvaarding). Daarbij is
uitgegaan van een bedrag aan onderhoudskosten van € 10.000,- per jaar
(pagina 4 van het rapport). Nu Pott in zijn rapport van 24 juni 2008 is
uitgegaan van een hoger bedrag aan onderhoudskosten vanaf 2007, geldt
dat de juistheid van de door [eiser] opgevoerde bedragen aan
huisvestingskosten over de jaren vanaf 2007 onvoldoende is betwist,
zodat met deze bedragen rekening dient te worden gehouden in de
schadeberekening. LJN BI7728