Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 040419 verzekeraar niet gebonden aan rapport ad-er vanwege gebreken in opdracht en rapport zelf; volgt afwijzing verzoek om bevoorschotting

RBAMS 040419 verzekeraar niet gebonden aan rapport ad-er vanwege gebreken in opdracht en rapport zelf; volgt afwijzing verzoek om bevoorschotting 
- geen begroting van de kosten; advocaat had moeten inzien dat aan (eenzijdige) ad-rapportage niet de voorgestelde betekenis kon toekomen


De feiten

2.1.
Op 29 september 2009 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). [verzoeker] reed in een personenauto en werd vervolgens aan de linkerzijde door een andere personenauto, bestuurd door een verzekerde van Aegon, aangereden. [verzoeker] heeft door het ongeval rugletsel (een gebroken ruggenwervel) opgelopen.

2.2.
[verzoeker] was eind 2008 een bedrijf in ‘smart repair’, reparatie van kleine deukjes in auto’s, gestart.

2.3.
Aegon heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend en heeft een voorschot van € 63.000,- aan [verzoeker] betaald. Namens haar is de schaderegeling vervolgens ter hand genomen door [medewerker Andriessen Expertise] (hierna: [medewerker Andriessen Expertise] ) van Andriessen Expertise en namens [verzoeker] door mr. J.W. Klijnsma (hierna: mr. Klijnsma) van Pals Groep Letschelschadespecialisten.

2.4.
In overleg met [verzoeker] /mr. Klijnsma is door [medewerker Andriessen Expertise] medio 2010 aan arbeidsdeskundige H.J. Wibbens (hierna: Wibbens) de opdracht verstrekt om onderzoek naar de re-integratiemogelijkheden van [verzoeker] te doen en om een re-integratieplan op te stellen. Op 19 juli 2010 heeft Wibbens een eerste rapport uitgebracht. Dit eerste rapport vermeldt onder ‘planning’:

Ik zou willen voorstellen om tot en met mei 2011 de zaak te volgen voor wat betreft Smart Repair. Dit, om te kijken in hoeverre cliënt herstelt, cliënt dit werk weer op kan pakken en hij tussentijds een opleiding kan gaan volgen om als programmeur ook aan de slag te kunnen.

Cliënt stuurt mij de volgende informatie omtrent:
- De cursuskosten.
- De informatie over de markt.
- Een overzicht over de investeringen van 2009.
- Een begroting van 2008 en 2009.
- Een prijslijst van 2009.
- Alle overige informatie toe.
( ... .)

2.5.
Na op 9 november 2010 een vervolgrapport te hebben uitgebracht, heeft arbeidsdeskundige Wibbens op 11 juli 2011 een derde (vervolg)rapport uitgebracht. Dit rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

Mijn laatste formele rapportage dateert van 9 november 2010. Daarna heb ik, op verzoek van de opdrachtgever, in april jl. contact gehad met cliënt. Het doel hier van was om helder te krijgen wat het inkomstenpatroon van cliënt is geweest in de afgelopen tien jaar. In een mail van 16 mei 2011 laat cliënt weten dat hij hier erg veel moeite mee heeft. ( ... .)

We hebben opnieuw uitgebreid gekeken naar de cijfers van 2008 en 2009. Hieruit blijkt dat Spotrepair toch wel begon te lopen en dat cliënt daar graag zijn aandacht verder op had willen richten. Ook had cliënt zijn aandacht graag willen richten op zijn overige activiteiten, zoals het verder opbouwen van het schilderwerk. Cliënt gaf tijdens dit gesprek aan, dat hij toentertijd met een relatie vergaande gesprekken had gehad over een vorm van samenwerking. Dit ging om een relatie, de heer [naam relatie] ( ... .), welke hem ook de finesses en de fijne kneepjes van het vak van Spotrepair en Smartrepair zou hebben geleerd. De heer [naam relatie] zou thans werken bij firma [naam firma 2] . Hier zou hij een fantastische omzet weten te generen en ook een heel goed inkomen hebben. We hebben afgesproken dat ik de heer [naam relatie] nog eens zal informeren, ook om nog eens duidelijk te krijgen hoe de wereld van Smartrepair er op dit moment uitziet. ( ....)

Dit heb ik gedaan en met hem gesproken. De heer [naam relatie] werkte vroeger bij de [naam firma 1] , welke uiteindelijk met Smartrepair stopte. ( ... ) De heer [naam relatie] werkt nu als demonstrateur/ vertegenwoordiger/ schadehersteller bij de [naam firma 2] . Hij laat weten dat hier af en toe zeker een omzet is van € 1.500,- per dag, maar dat de gemiddelde omzet, door hem behaald, ongeveer ligt tussen de € 3.500,- en € 4.000,- per week. Smartrepair loopt weer prima. ( ... ) De heer [naam relatie] laat weten dat zijn salaris op dit moment bijna € 3.000,- bruto per maand bedraagt. Hij laat ook weten dat cliënt het zeker in de vingers had om dit werk te gaan doen. Zeker ook omdat cliënt een “pietje precies” was. De heer [naam relatie] laat weten dat hij zijn verklaring ook wel schriftelijk wil bevestigen. Ik kan mij voorstellen dat dit duidelijk maakt wat cliënt aan omzet had weten te behalen. ( ... )

2.6.
Per e-mail van 15 november 2011 heeft mr. Klijnsma, voor zover hier van belang, het volgende aan Wibbens (met [medewerker Andriessen Expertise] in de cc) bericht:

In haar brief van 10 mei jl. heeft (..) Andriessen Expertises u enkele vragen gesteld over ‘smartrepair’. In uw rapport van 11 juli geeft u aan dat [verzoeker] , als zelfstandige, aanzienlijk meer dan € 3.000,- bruto zou hebben verdiend. Graag verneem ik welk concreet bedrag hij naar uw inschatting zou hebben verdiend of tussen welke bedragen dit naar uw inschatting inligt. ( ... )

2.7.
Bij brief van 13 december 2011 heeft [medewerker Andriessen Expertise] , voor zover hier van belang, Wibbens het volgende bericht:

De belangenbehartiger de heer Klijnsma heeft u een aanvullende vraag gesteld met betrekking tot het inkomen dat de heer [verzoeker] zou hebben kunnen verdienen. Er is op dit moment discussie gaande over de causaliteit en ik zou daar toch in eerste instantie in zekere mate meer zekerheid over willen hebben voordat wordt ingegaan op de vraagstelling van de heer Klijnsma, hoewel het u natuurlijk vrijstaat om daar op te reageren, omdat ik uiteraard de heer Klijnsma niet kan verbieden u de vraag te stellen.

Ik vraag mij echter af of we op dit moment daarmee veel verder komen omdat de vraagstelling mijns inziens, even los van de causaliteitskwestie, veel te beperkt is. Ook uw onderzoek indertijd heeft zich eigenlijk alleen gericht op één partij en niet op de totale markt. Ik meen dan ook dat de conclusies die daaraan verbonden worden met betrekking tot het resultaat van het onderzoek, van een dermate grote importantie zijn dat het onderzoek op bredere basis zal moeten plaatsvinden en de huidige smalle basis daar niet de onderbouwing voor kan zijn.

Al met al heeft het mijn voorkeur op dit moment niet dat u inhoudelijk reageert op de vraag van de heer Klijnsma, althans ik zal vooralsnog de inhoud niet volgen, rekeninghoudend met de omstandigheid dat mijns inziens een anders ingestoken onderzoek zal moeten plaatsvinden. ( ... )

2.8.
Bij brief van 20 januari 2012 heeft Wibbens het volgende aan mr. Klijnsma geschreven:

“Op uw verzoek heb ik een vervolgberekening over de eventuele inkomsten van cliënt gemaakt. Hierbij ontvangt u mijn berekening. Ik ben uitgegaan van een loondienstsituatie met als uitgangspositie de cijfers uit mijn vorige rapportage. Daarnaast ben ik uitgegaan van de eventueel te behalen omzet binnen Spotrepair. ( ... )

De bijgevoegde vervolgberekening van Wibbens vermeldt het volgende:

Cijfers zoals deze zijn aangeleverd door de heer [verzoeker]

Er is naar de cijfers van 2008 en 2009 gekeken. Hieruit blijkt dat Spotrepair toch wel begon te lopen en dat cliënt daar graag zijn aandacht verder op had willen richten. (..) De heer [naam relatie] (..) laat weten dat hier af en toe zeker een omzet is van € 1.500,- per dag, maar dat de gemiddelde omzet, door hem behaald, ongeveer ligt tussen de € 3.500,- en € 4.000,- per week. Dit is een gemiddelde omzet van € 3.750,- per week. Dit geeft een jaaromzet bij 48 weken per jaar van € 180.000,00.

Zou hij in loondienst werken, dan zou hij ongeveer een salaris van € 3.000,- bruto per maand kunnen verdienen, maar als zelfstandig ondernemer zal dit aanzienlijk meer zijn geweest.

Dit geeft een bruto jaarinkomen van (12 x € 3.000,-) x 1,08 = € 38.880,00.

Advies/Conclusie

Ik heb gekeken naar de salarissen die gemiddeld worden betaald in soortgelijk werk. Het gestelde salaris van € 3.000,- geeft een gemiddeld beeld. Ten aanzien van de omzet moet ik concluderen deze behoorlijk aan de hoge kant te vinden. Om een duidelijk beeld van de netto-omzet en hoe deze is berekend te krijgen is inzage in de jaarstukken nodig. De gemiddelde omzet per product bedraagt € 115,-, dat betekent dat er per week gemiddeld 33 producten moeten worden gerepareerd om tot genoemde omzet te komen. Gemiddeld is de tijd dat men aan een product werkt, smart- en spotrepair, (tussen de 2 en 3 uur) 2,5 uur. Dat betekent dat er een werkweek van 82,5 uur (2,5 x 33) moet worden gemaakt om tot de genoemde omzet te komen. We mogen in dit soort gevallen geen omzet vergelijken met brutosalaris en zowel de omzet als het bruto-inkomen zal naar een netto niveau moeten worden omgerekend. Als we uitgaan van een bruto jaarinkomen van € 38.880,00 geeft dit bij benadering een nettoloon van (informatie via loonwijzer.nl) € 23.133,-. Als we uitgaan van een omzet van € 180.000,- zal dit een gemiddelde nettowinst na belasting opleveren van: [geen bedrag vermeld; de rb]. Hier zijn en moet worden afgetrokken de inkopen en andere bedrijfskosten. De resterende winst zal bij een eenmanszaak, na belasting als netto-inkomen kunnen worden gezien. Als we uitgaan van een percentage van 25% belasting over de winst voor belasting.

De resultatenrekening zou er als volgt uit kunnen zien:
Omzet € 180.000,-
Inkopen 50.000,-
/- --------------
Brutowinst € 130.000,-
Bedrijfskosten 40.000,-
/- ---------------
Winst voor belasting € 90.000,-
Belasting 25% 22.500,-
--------------
Nettowinst € 67.500,--

Ik moet hierbij opmerken dat dit een berekening is die bij benadering is gemaakt. Indien we een juiste weergave willen hebben zullen we de jaarstukken moeten analyseren en vergelijken met het nettoloon. ( ... )

2.9.
Omdat er in de tussentijd discussie was ontstaan over de medische causaliteit tussen het ongeval en de klachten van [verzoeker] , is in gezamenlijk overleg tussen partijen een expertise verricht door een orthopedisch chirurg en is daarna een verzekeringsarts ingeschakeld. Hierna heeft arbeidsdeskundige M.E.L. Bentum in opdracht van partijen een arbeidskundig onderzoek verricht. Bentum heeft in een op 9 april 2013 uitgebracht rapport onder meer vermeld dat het verrichten van werkzaamheden in smart repair, gezien de beperkingen van [verzoeker] , niet langer passend te achten is.

2.10.
In januari 2014 heeft Aegon een slotuitkering van € 61.500 aan [verzoeker] betaald en is mr. Klijnsma een bedrag van € 29.611,40 betaald ter vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke kosten. Per brief van 10 januari 2014 heeft [medewerker Andriessen Expertise] de onderhandelingen met [verzoeker] in opdracht van Aegon afgebroken. Als redenen hiervoor heeft hij - onder meer en kort samengevat - vermeld dat de re-integratieafspraken niet door [verzoeker] zijn nagekomen en dat [verzoeker] , ondanks meerdere verzoeken daartoe en het maken van afspraken daarover, geen adequate inkomensgegevens van voor de ongevalsdatum heeft overgelegd. Voorts is in die brief, onder verwijzing naar de brief van 13 december 2011 (zie 2.7), opgemerkt dat het resultaat van het onderzoek van Wibbens niet kan wordt gevolgd, omdat dat resultaat niet beantwoordt aan de vragen zoals die zijn gesteld en ook qua onderbouwing ver achter blijft.

2.11.
[verzoeker] heeft vervolgens advocaat mr. J. Schep ingeschakeld. Naar aanleiding van door hem gestelde vragen, heeft [medewerker Andriessen Expertise] mr. Schep bij brief van 11 juli 2018, voor zover hier van belang, het volgende bericht:

Rapport Wibbens

In de correspondentie is voldoende duidelijk om welke redenen het rapport van de heer Wibbens niet kan worden gevolgd. Ik zie niet in waarom mijn opdrachtgever gehouden is aan die rapportage. Het rapport is op essentiële onderdelen volstrekt onder de maat. Aegon acht zich dan ook niet op enige wijze gebonden.

( ... )

Overigens hebben wij een vervolgonderzoek door de heer Wibbens afgewezen. Ik neem aan dat u bekend bent met mijn bericht van 22 januari 2013 [bedoeld is vermoedelijk: 2014; de rb]. Vervolgonderzoek had alleen zin als het onderzoek opnieuw en door een deskundige was opgezet met een adequaat verifieerbaar marktonderzoek, verifieerbare gegevens van de heer [verzoeker] over het inkomen dat hij in het verleden heeft verdiend/kunnen verdienen et cetera. ( ... )


Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank - samengevat en na wijziging (beperking) van het verzoek ter zitting - om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de rapporten van Wibbens bindend zijn voor partijen en uitgangspunt zullen moeten zijn voor de bepaling van de schade en, voor zover rechtens mogelijk, Aegon te bevelen op basis daarvan de onderhandelingen voort te zetten;
II. te bepalen dat Aegon een aanvullend voorschot onder algemene titel van € 400.000 aan [verzoeker] betaalt, althans een door de rechtbank te bepalen voorschotbedrag;
III. te bepalen dat Aegon een aanvullend voorschot van € 4.864,37 op gemaakte buitengerechtelijke kosten aan [verzoeker] betaalt;
IV. de kosten van de onderhavige procedure te begroten op € 7.055,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na deze beschikking;
V. Aegon in de begrote kosten van dit deelgeschil te veroordelen.

3.2.
[verzoeker] legt - samengevat - het volgende aan zijn verzoeken ten grondslag. [verzoeker] en Aegon zijn reeds zeer langdurig met elkaar in onderhandeling over de vaststelling van de schade. Nadat Aegon liet weten zich niet te kunnen vinden in de uitkomsten van de rapporten van Wibbens, voor zover die rapporten uitsluitsel geven over het verdienvermogen van [verzoeker] in de situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden, zijn de onderhandelingen vastgelopen. Nu partijen beide als opdrachtgever van Wibbens hebben te gelden en in gelijke mate betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van zijn rapporten, moet de conclusie zijn dat beide partijen aan de uitkomsten daarvan gebonden zijn. Niettemin weigert Aegon de schade af te wikkelen op basis van de rapporten van Wibbens, meer specifiek op basis van de berekening van hetgeen [verzoeker] met zijn bedrijf in smart repair had kunnen verdienen. [verzoeker] heeft er dan ook belang bij dat de rapporten en berekening als bindend worden aangemerkt en dat Aegon wordt bevolen op basis daarvan de onderhandelingen met [verzoeker] te heropenen. Inmiddels zijn er bijna tien jaar sinds het ongeval gepasseerd. Uitgaande van de in de berekening van Wibbens vermelde bruto-jaarschade van € 67.500, beloopt het verlies aan verdienvermogen inmiddels meer dan € 600.000, zonder rekening te houden met belastingdruk. Tot nu is slechts een bedrag van € 124.500 voldaan. Een voorschot van € 400.000 is daarom alleszins redelijk, aldus [verzoeker] .

3.3.
Aegon voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.


De beoordeling

4.1.
Het verzoek van [verzoeker] berust op artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. Deze procedure biedt zowel de persoon die schade lijdt door dood of letsel, als degene die daarvoor aansprakelijk wordt gehouden, de mogelijkheid in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter te adiëren. Doel van de deelgeschilprocedure is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade.

4.2.
Aegon voert tot haar verweer aan dat [verzoeker] niet in zijn verzoeken kan worden ontvangen, omdat hij in het verzoekschrift - in strijd met artikel 1019x lid 3 sub c Rv - geen volledige beschrijving van de onderhandelingen heeft opgenomen en in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door selectief gegevens te overleggen.

4.3.
De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] een - weliswaar beperkt - overzicht van de onderhandelingen heeft gegeven. [verzoeker] heeft in dat overzicht evenwel ten onrechte vermeld dat er na januari 2014, toen Aegon een slotuitkering aan [verzoeker] had betaald en Aegon de onderhandelingen vervolgens bij brief van 10 januari 2014 had afgebroken, nog concrete onderhandelingen hebben plaatsgevonden. [verzoeker] heeft de door Aegon gemotiveerde betwisting dat daarvan sprake is geweest ter zitting immers onweersproken gelaten. De rechtbank stelt voorts vast dat [verzoeker] inderdaad niet volledig is geweest in het overleggen van beschikbare rapporten en informatie. Voor zover echter geoordeeld moet worden dat [verzoeker] met dit alles, niet zou hebben voldaan aan het bepaalde in artikel 1019x lid 3 sub c Rv en/of artikel 21 Rv, ziet de rechtbank daarin onvoldoende aanleiding om daaraan het gevolg te verbinden dat [verzoeker] niet kan worden ontvangen in zijn verzoeken. Het verweer wordt dan ook gepasseerd.

4.4.
Aegon voert voorts tot haar verweer aan dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een deelgeschil.

4.5.
Gezien het bepaalde in artikel 1019z Rv wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.

4.6.
Anders dan Aegon betoogt, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat er na januari 2014 geen concrete onderhandelingen meer tussen partijen hebben plaatsgevonden, in het onderhavige geval onvoldoende aanleiding om reeds op grond daarvan te oordelen dat een beoordeling van de verzoeken niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Hiertoe is het volgende redengevend.

4.7.
Uit het dossier komt duidelijk naar voren dat de kern van het probleem tussen Aegon en [verzoeker] bij de schadeafhandeling is (geweest) dat [verzoeker] onvoldoende informatie heeft verstrekt ter onderbouwing van zijn schade. Blijkens de overgelegde correspondentie en rapporten heeft [verzoeker] – ondanks herhaalde verzoeken daartoe en gemaakte afspraken daarover – steeds nagelaten om (afdoende) gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn arbeidsverleden in de periode van tien jaar voorafgaand aan het ongeval. Over de reden waarom hij dit heeft nagelaten, heeft hij (kennelijk) wisselend verklaard, maar in de kern komt zijn verklaring er op neer dat hij in elk geval thans niet (meer) over gegevens beschikt. Ook heeft [verzoeker] , ondanks herhaalde en concreet gedane verzoeken op dit punt, nagelaten inzichtelijk te maken hoe zijn bedrijf in smart repair, zijnde een startup, er in september 2009 voorstond, hoe destijds de markt in smart repair was, hoe hij in die markt stond (offertes, (potentieel) klantenbestand) en wat zijn concrete plannen met dat bedrijf waren. Hij heeft uitsluitend jaarrekeningen over 2008 en 2009 verstrekt. Zijn stelling is echter dat hij met dat bedrijf, het ongeval weggedacht, een zekere nettowinst had kunnen genereren en dat het wegvallen van die winst zijn schade is. Bij gebrek aan gegevens is het enige dat ter onderbouwing van die stelling kan dienen, de door Wibbens gedane uitspraken in het vervolgrapport van 11 juli 2011 over dat wat [verzoeker] , het ongeval weggedacht, met smart repair had kunnen verdienen (zie 2.5) en de door Wibbens in dat kader gemaakte berekening (zie 2.8). [verzoeker] heeft er daarom belang bij dat aan die uitspraken en berekening doorslaggevende betekenis wordt toegekend. Als die betekenis daaraan zou worden toegekend, zou dit de onderhandelingen mogelijk een nieuwe impuls kunnen geven.

4.8.
Aegon betoogt echter terecht dat de genoemde uitspraken en berekening van Wibbens bij de verdere schadeafhandeling niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen. Uit de verschillende rapporten van Wibbens valt immers af te leiden dat Wibbens (door [medewerker Andriessen Expertise] /Aegon) slechts de opdracht is verstrekt om onderzoek te doen naar de re-integratiemogelijkheden van [verzoeker] en om een re-integratieplan op te stellen. Anders dan [verzoeker] betoogt, kan uit de rapporten geenszins worden afgeleid dat Wibbens tevens door partijen gezamenlijk is verzocht om - in het kader van de schadeafhandeling - te berekenen wat het verdienvermogen van [verzoeker] zou zijn geweest als hij, het ongeval weggedacht, verder had kunnen gaan met (het opstarten van) zijn bedrijf in smart repair. Voor zover Wibbens in zijn rapporten uitspraken heeft gedaan over in hoeverre en in welke orde van grootte [verzoeker] met smart repair omzet en/of winst had kunnen genereren, is duidelijk dat die uitspraken zijn gedaan in het kader van het onderzoek naar de vraag of [verzoeker] dit werk (op termijn) weer zou kunnen oppakken en wat dit qua re-integratie voor hem zou betekenen. Dat [medewerker Andriessen Expertise] tegen de betreffende uitspraken geen bezwaar heeft gemaakt betekent, anders dan [verzoeker] meent, niet dat de vraagstelling daarmee stilzwijgend is uitgebreid naar het vaststellen van wat het verdienvermogen van [verzoeker] met smart repair zou zijn geweest als het ongeval zich niet zou hebben voorgedaan. Toen de belangenbehartiger van [verzoeker] eenzijdig (zie de e-mail onder 2.6) Wibbens verzocht hiernaar onderzoek te doen, heeft [medewerker Andriessen Expertise] daartegen ook direct bezwaar gemaakt en toegelicht waarom Aegon, als Wibbens dat verzoek zou inwilligen, zich aan de uitkomsten daarvan niet gebonden zou achten. [verzoeker] is hiervan in kennis gesteld. Er bestaat en bestond dan ook (ook voor [verzoeker] ) geen enkele aanleiding om aan te nemen dat Aegon zich aan de uitspraken over de mogelijkheden met smart repair en de vervolgens (toch) door Wibbens gemaakte berekening van het verdienvermogen bij de schadeafhandeling gebonden zou (moeten) achten.

4.9.
Ook in het geval geoordeeld zou zijn dat de hiervoor bedoelde uitspraken over het verdienvermogen en de gemaakte berekening wel onder de (gezamenlijke) vraagstelling aan Wibbens hadden kunnen worden geschaard, bestaat overigens ook dan geen aanleiding om Aegon aan die uitspraken en berekening gebonden te achten. Aegon heeft terecht betoogd dat sprake is van zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen de totstandkoming en inhoud daarvan. Uit het vervolgrapport van 11 juli 2011 (zie 2.5) en de toelichting van Wibbens op zijn berekening blijkt immers dat zijn uitspraken over de te behalen omzetten volledig en uitsluitend zijn gebaseerd op de door [verzoeker] overgelegde jaarrekeningen van zijn (eind 2008 opgestarte) bedrijf over 2008 en 2009 en op mededelingen van [naam relatie] , een aangetrouwde neef van [verzoeker] , die niet kenbaar zijn getoetst. De uitspraken en berekening ontberen daarmee een concrete en toetsbare onderbouwing. Als de toelichting op de berekening wordt gelezen in samenhang met het hiervoor genoemde vervolgrapport, valt voorts af te leiden dat Wibbens de aanname dat ook [verzoeker] de door [naam relatie] genoemde omzetten zou (hebben) kunnen behalen, uitsluitend heeft gebaseerd op de mededeling van diezelfde [naam relatie] dat [verzoeker] dit werk ‘in de vingers zou hebben omdat hij een pietje precies zou zijn’. De mededelingen van [naam relatie] over de omzetten en de capaciteiten van [verzoeker] zijn evenwel niet (kenbaar) getoetst. Daar komt bij dat Wibbens buiten beschouwing heeft gelaten in welke relatie [naam relatie] tot [verzoeker] staat en welke invloed dit (mogelijk) heeft op de beoordeling van de door [naam relatie] gedane mededelingen. Daarmee mist ook genoemde aanname een toereikende onderbouwing.

4.10.
Gelet op het voorgaande zal het verzochte onder I worden afgewezen.

Aanvullend voorschot schadevergoeding

4.11.
Nu uit het voorgaande volgt dat de rapporten van Wibbens, waaronder de berekening, niet tot uitgangspunt kunnen worden genomen bij de bepaling van de schade, is de conclusie dat nog altijd sprake is van een - ook door [verzoeker] erkend - gebrek aan informatie over dat wat hij voorafgaand aan het ongeval aan inkomsten heeft genoten en wat hij met zijn bedrijf in smart repair had kunnen verdienen. Er zijn nog altijd geen gegevens die tot een concrete schadevaststelling kunnen leiden. Onder die omstandigheden leent het verzochte onder II om een aanvullend voorschot (van € 400.000) vast te stellen zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat Aegon in 2014 (op basis van aannames) een aanzienlijk bedrag aan [verzoeker] heeft voldaan, terwijl [verzoeker] heeft nagelaten op enigerlei wijze te onderbouwen dat de door hem geleden en voor vergoeding in aanmerking komende schade daadwerkelijk meer bedraagt dan het bedrag dat Aegon inmiddels heeft uitgekeerd. Voorts wordt in aanmerking genomen dat tussen partijen ook nog discussie bestaat over - onder meer - de looptijd van de schade en de vraag in hoeverre [verzoeker] door wel of niet mee te werken aan zijn re-integratie, heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsverplichting. Het verzochte onder II zal daarom eveneens worden afgewezen.

(Aanvullend voorschot) buitengerechtelijke kosten

4.12.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het niet mogelijk vast te stellen of het - in aanvulling op het reeds betaalde bedrag van € 29.611,40 - gevorderde voorschot op buitengerechtelijke kosten voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. Het verzochte onder III zal dan ook eveneens worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.13.
Ook als het verzoek wordt afgewezen, dient in beginsel op grond van artikel 1019aa Rv begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Ook hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets te worden gehanteerd: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.

4.14.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift (oktober 2018) was het standpunt van Aegon aan [verzoeker] reeds gedurende ruim 4,5 jaar en genoegzaam bekend. Dit standpunt blijkt niet alleen uit de brief van 10 januari 2014 (zie 2.10), waarmee de onderhandelingen zijn afgebroken; uit (randnummer 6.5. van) het verzoekschrift kan worden afgeleid dat [medewerker Andriessen Expertise] namens Aegon ook in de mondelinge contacten met mr. Klijnsma (steeds) kenbaar heeft gemaakt dat Aegon de berekening van Wibbens niet zal volgen, reeds omdat Wibbens zich niet op voldoende concrete gegevens heeft gebaseerd. Ook in de brief van 11 juli 2018 (zie 2.11) is toegelicht dat en waarom de afgesloten onderhandelingen niet kunnen worden hervat. Van een advocaat, gespecialiseerd in letselschade, mag worden verwacht dat hij van die correspondentie kennisneemt en op voorhand inziet dat het aanwezige en erkende ‘informatiegat’ zich niet laat dichten door te verzoeken dat de hiervoor besproken uitspraken van een arbeidsdeskundige en diens op eenzijdig verzoek gemaakte berekening, waartegen op voorhand bezwaar is gemaakt en waaraan - kenbaar - geen concrete gegevens ten grondslag liggen, als bindend moeten worden beschouwd. Voorts mag worden verwacht dat hij inziet dat, zonder enige (overige) onderbouwing van de schade, een verzoek om een aanvullend voorschot bovenop een reeds betaald substantieel voorschot hoogstwaarschijnlijk niet zal kunnen worden toegewezen. [verzoeker] heeft niettemin het verzoek ingediend.

4.15.
Het voorgaande, bezien tegen de achtergrond dat de kosten van rechtsbijstand bij de behandeling van het verzoek in beginsel binnen redelijke grenzen integraal door de aansprakelijke wederpartij moeten worden vergoed, brengt de rechtbank tot het oordeel dat (de advocaat van) [verzoeker] in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot het maken van kosten voor de onderhavige verzoekschriftprocedure. Begroting blijft dus achterwege. Dit brengt met zich dat (ook) het verzoek om Aegon te veroordelen in de begrote kosten van dit deelgeschil zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBAMS:2019:2441