Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 280922 Eindvonnis; begroting VAV; bedrijf voor glasvezel en andere kabelwerken; vermindering werkweek tussen 62 en 68 geheel speculatief

RBAMS 280922 Eindvonnis; begroting VAV; bedrijf voor glasvezel en andere kabelwerken; vermindering werkweek tussen 62 en 68 geheel speculatief
Rb acht gezien arrest HR en aangekondigde stelselwijziging belastingheffing obv werkelijke rendement het meest juist
restitutierisico leidt tot gedeeltelijke uitvoerbaarheid bij voorraad, v.w.b. geleden schade € 689.000,00 + € 9.000,00 per maand vanaf 01-01-23

in vervolg op:
RBAMS 180522 geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren tegen rapport bedrijfseconoom;
- begroting VAV in bedrijf gericht op leggen van glasvezelkabels en andere kabelwerken
- pensioenleeftijd obv inschatting SVB: 68
- Wat de te gebruiken rekenrente betreft gaat Rb uit van de Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken

2
De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Zoals is overwogen in het tussenvonnis van 18 mei 2022 (hierna: het tussenvonnis) worden de vorderingen van NN afgewezen. Partijen zijn gebonden aan het rapport van Bolwijn.

2.2.
NN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 85,-
- salaris advocaat € 1.126,- (2,0 punten × tarief € 563,-)

Totaal € 1.211,-

De daarover gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.

in reconventie

2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat het rapport van Bolwijn bruikbaar is voor de berekening van het verlies aan verdienvermogen van [gedaagde] . Verder is in het tussenvonnis beslist op een aantal punten die van invloed zijn op de berekening. Het gaat om het volgende
- Er kan niet worden uitgegaan van een bedrag van € 5.099 per jaar aan pensioenopbouw.
- Als AOW-leeftijd moet worden uitgegaan van 68 jaar.
- Voor de waarde van Imposant wordt geschat op twee maal het gemiddelde gecorrigeerde resultaat na belasting over de jaren 2006-2011.
- Voor de te gebruiken rekenrente zal worden uitgegaan van de Aanbevelingen rekenrente in personenschadezaken.

2.4.
Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om een berekening te maken, met inachtneming van deze punten. Partijen hebben bij hun berekeningen verschillende uitgangspunten gebruikt en komen tot verschillende resultaten. Nadat [gedaagde] heeft ingestemd met de door NN gesignaleerde rekenfout zijn de navolgende geschilpunten over.

2.5.
NN is uitgegaan van de veronderstelling dat [gedaagde] vanaf zijn 62e verjaardag zijn werkweek stapsgewijs zou hebben verminderd, waardoor zijn netto inkomen met 15% zou zijn afgenomen. [gedaagde] betwist dat. De rechtbank volgt NN daarin niet, nu deze veronderstelling geheel speculatief is.

2.6.
NN gaat bij de fiscale component uit van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 over de vermogensrendementsheffing en betoogt op basis daarvan dat het fiscaal nadeel berekend moet worden op basis van het werkelijke rendement en niet op basis van een fictief rendement. Volgens [gedaagde] is nog niet duidelijk wanneer een mogelijke stelselwijziging in kan gaan, zodat zekerheidshalve van de huidige systematiek moet worden uitgegaan. De rechtbank acht gezien het arrest van de Hoge Raad en de aangekondigde stelselwijziging een berekening op basis van het werkelijke rendement het meest juist en zal dus NN op dit punt volgen. Dit leidt met gebruikmaking van de NLR-Rekentool tot een fiscale component van € 25.999,-. De berekening is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.

2.7.
NN betoogt dat de rechtbank zou moeten terugkomen op de waarde bij verkoop van de onderneming omdat [ D ] uit beeld is geraakt en dat los staat van het [gedaagde] overkomen ongeval. De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat zeer goed mogelijk is dat [ D ] uit beeld is geraakt omdat er in de onderneming geen activiteiten meer plaatsvonden, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat als [gedaagde] geen ongeval was overkomen [ D ] ook uit beeld zou zijn geraakt. Bovendien, zelfs als [gedaagde] nog in de onderneming werkte en [ D ] buiten beeld was, zou dat niet hebben betekend dat [gedaagde] zijn deel van de onderneming niet had kunnen verkopen.

NN betoogt dat over de verkoop van de aandelen een aanmerkelijk belang heffing van 26,9% verschuldigd zou zijn, zodat de schade niet € 183.191,- maar € 133.913,- is.
[gedaagde] heeft daar tegenover gesteld dat de heffing plaatsvindt over de met de verkoop gerealiseerde winst. [gedaagde] heeft echter geen bedrag gesteld dat ten laste van [gedaagde] is gekomen bij het begin van de vof en dat op de verkoopopbrengst in mindering zou moeten komen. De rechtbank volgt daarom de berekening van NN.

2.8.
NN stelt dat bij de berekening van het verschuldigde rekening moet worden gehouden met de verstrekte voorschotten en met de wettelijke rente. Zij stelt dat over de waardedaling van de aandelen geen wettelijke rente vergoed behoeft te worden, omdat [gedaagde] de aandelen ergens in de toekomst zou verkopen. [gedaagde] refereert zich op dit punt, al wijst zij erop dat deze na januari 2023 door zal lopen als deze kwestie niet is afgerond.

De rechtbank zal de door NN berekende wettelijke rente tot 1 januari 2023 aanhouden en NN tevens veroordelen tot de wettelijke rente over de totale schadevergoeding met ingang van 1 januari 2023 tot aan de voldoening.

2.9.
NN heeft gesteld dat zij vreest dat [gedaagde] niet in staat zal zijn het schadebedrag dat in dit vonnis wordt toegewezen (geheel) terug te betalen als het hof in hoger beroep anders beslist. Zij stelt dat er een groot restitutierisico is omdat bij verzoeken om bevoorschotting is gezegd dat [gedaagde] dringend geld nodig had. NN verzoekt daarom bij uitvoerbaarheid bij voorraad te bepalen dat voor het gehele bedrag althans een gedeelte daarvan zekerheid wordt gesteld, dan wel dat de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt beperkt tot het tot en met 2022 te betalen bedrag.

2.10.
[gedaagde] stelt dat de bevoorschotting slechts een deel dekt van de schade zoals die door Bolwijn is berekend. [gedaagde] heeft met hoge kosten te maken en heeft niets kunnen reserveren. Door zekerheid te eisen tot verhaal van het gehele bedrag ontzegt NN [gedaagde] zelfs maar een basis om te voorzien in zijn levensonderhoud. Een beperkte uitvoerbaarheid bij voorraad betekent dat hij niet in staat is een inkomensvoorziening voor de langere termijn te treffen.

2.11.
De rechtbank acht het door NN gestelde restitutierisico aanwezig; [gedaagde] stelt niet te hebben kunnen reserveren en is voor zijn levensonderhoud van de schadevergoeding van NN afhankelijk. Het restitutierisico is anderzijds beperkt omdat vast staat dat [gedaagde] door het ongeval inkomensschade heeft geleden die door NN moet worden vergoed, ook al zou over de precieze omvang in een eventueel hoger beroep anders geoordeeld kunnen worden. NN heeft dan ook voorschotten betaald.
De rechtbank zal de uitvoerbaarheid bij voorraad beperken tot een bedrag van € 689.000,-, ongeveer overeenkomend met de begrote schade tot en met 2022, en daaraan toevoegen een bedrag van € 9.000,- per maand, steeds te betalen voor de 28e van de maand, met ingang van de maand januari 2023, zodat [gedaagde] in zijn levensonderhoud kan voorzien, welk bedrag ongeveer overeenkomt met het begrote jaarlijkse schadebedrag. [gedaagde] stelt terecht dat hij op deze wijze nog niet in staat is een inkomensvoorziening voor de langere termijn te treffen, maar zijn belang daarbij weegt minder zwaar dan het belang van NN om indien het hof anders oordeelt dan de rechtbank het mogelijk te veel betaalde te kunnen terugvorderen.

2.12.
Het voorafgaande leidt tot de volgende vaststelling van de door [gedaagde] geleden schade:
Verlies verdienvermogen inclusief fiscale schade € 2.731.656
Waardedaling aandelen (minus heffing aanmerkelijk belang) € 133.913
Wettelijke rente € 25.502
Af: voorschotten € 290.000

€ 2.601.071

2.13.
NN zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] worden veroordeeld. Deze worden in reconventie begroot op € 3.999,- aan salaris advocaat (= 2 punten × 0,5× tarief € 3.999-). De daarover gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen.

in conventie en in reconventie

nakosten

2.14.
Tevens zal NN in de nakosten worden veroordeeld op de wijze zoals hierna is vermeld onder de beslissing.

3
De beslissing

De rechtbank

in conventie

3.1.
wijst het gevorderde af,

3.2.
veroordeelt NN in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.211,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,

in reconventie

3.3.
veroordeelt NN om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.601.071,- met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2023 tot aan de voldoening,

3.4.
veroordeelt NN in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.999,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,

3.5.
verklaart de onder 3.3 gegeven veroordeling gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad, te weten

- voor een bedrag van € 689.000,-,

- voor een maandelijks bedrag van € 9000,-, steeds te betalen voor de 28e van de maand, ingaande in de maand januari 2023, ECLI:NL:RBAMS:2022:5503