Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220720 VAV zelfst. loodgieter met beperkt mogelijkheden in wzh elders; geen schending schadebeperkingsplicht; nader ad- en rekenkundig onderzoek nodig

RBROT 220720 VAV zelfst. loodgieter met beperkt mogelijkheden in wzh elders; geen schending schadebeperkingsplicht; nader ad- en rekenkundig onderzoek nodig
- smartengeld 29 jarige zelfstandig loodgieter; pijnklachten en functiebeperking linker elleboog en linkerhand; € 30.000,00

- bgk onvoldoende betwist en toegewezen; € 285,00 ex BTWvoor gespecialiseerd advocaat redelijk;
- geen korting op bgk kosten vanwege vanwege opvolgende belangenbehartigers,; overnamekosten redelijk vanwege keuzevrijheid

2.
De feiten

2.1.
Sinds december 2005 heeft [eiser] samen met zijn compagnon de heer [naam compagnon] (hierna: [naam compagnon] ) een vennootschap onder firma genaamd [naam loodgietersbedrijf] .

2.2.
Op 8 april 2010 vond een verkeersongeval plaats waarbij [eiser] en een verzekerde van Allianz betrokken waren.

2.3.
[eiser] was op het moment dat het ongeval plaatsvond 29 jaar oud. [eiser] heeft als gevolg van het ongeval (in ieder geval) ribfracturen, een fractuur van de linker ellepijp, een breuk van het middenhandsbeentje en miltletsel opgelopen.

2.4.
Allianz heeft aansprakelijkheid voor de aan het ongeval toe te rekenen schade erkend. Allianz heeft € 290.000,00 als voorschot onder algemene titel, € 5.000,00 als voorschot op het smartengeld en € 48.844,90 aan buitengerechtelijke kosten betaald.

2.5.
Orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] (hierna: [naam orthopedisch chirurg] ) heeft op verzoek van partijen [eiser] onderzocht en over dit onderzoek op 26 mei 2014 een rapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:

“ Beantwoording van de vragen:

Ad vraag 1:

De diagnose op orthopedisch vakgebied luidt:
- Pijnklachten linker clavicula bij ongestoorde functie na doorgemaakte clavicula fractuur links ten gevolge van een ongeval dd 8-4-2010.
- Pijnklachten en functie beperking van de linker elleboog na een doorgemaakte ulnaschacht fractuur ten gevolge van een ongeval dd 8-4-2010.
- Pijnklachten en functiebeperking van de linker hand na een doorgemaakte fractuur van metacarpale V ten gevolge van een ongeval dd 8-4-2010.

Ad vraag 2a:

De huidige klachten en restverschijnselen bestonden naar mijn mening niet voor het ongeval dd 8-4-2010 en zouden ook niet op enig moment ontstaan zijn als het ongeval betrokkene niet was overkomen.

Ad vraag 2b:

De door betrokkene aangegeven restklachten en de bij lichamelijk onderzoek gevonden rest verschijnselen bestaan op medische gronden als gevolg van het doorgemaakte ongeval dd 8-4-2010.

Ad vraag 3:

Er is thans sprake van een definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalsgevolgen.

Het percentage blijvende functionele invaliditeit vastgesteld conform de 6de editie van de AMA gids adviseer ik vast te stellen op:
- Voor de linker schouder: 0% van de bovenste extremiteit.
- Voor de linker elleboog: 8% van de bovenste extremiteit.
- Voor de hand: 34 gecombineerd met 14 maakt 43% van de pink. Dit komt overeen met 4% van de hand en met 4% van de bovenste extremiteit.

Ad vraag 4a:

Betrokkene stelt bij activiteiten van het dagelijks leven geen feitelijke beperkingen te ondervinden.

In de vrije tijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening stelt hij beperkingen te ondervinden bij zwaar tillen met de linker arm, krachtig trekken met de linker arm en krachtig duwen met de linker arm.

Verder stelt hij ook beperkingen te ervaren bij die activiteiten waarbij supineren van de onderarm noodzakelijk is.

Ad vraag 4b:

Op orthopedisch vakgebied stel ik als gevolg van het ongeval medische beperkingen vast ten aanzien van zwaar tillen met de linker arm, krachtig trekken met de linker arm en krachtig duwen met de linker arm en ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden waarbij supineren van de linker onderarm noodzakelijk is.

Ad vraag 4c:

Er zijn geen andere, niet door betrokkene aangegeven, beperkingen op orthopedisch vakgebied als gevolg van het ongeval waarmee bij de beoordeling van deze casus rekening dient te worden gehouden.

Ad vraag 4d:

Medische beperkingen ten gevolge van het ongeval zijn er ten aanzien van zwaar tillen met de linker arm, krachtig duwen met de linker arm en krachtig trekken met de linker arm.

Tevens zijn er medische beperkingen ten aanzien van het verrichten van die werkzaamheden waarbij supineren noodzakelijk is.

Ad vraag 4e

Een wijziging van de situatie valt niet te verwachten.

Ad vraag 5:

Therapeutische suggesties dan wel andere op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van deze casus van belang kunnen zijn, heb ik niet.

2.6.
Partijen hebben in december 2014 arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] (hierna: [naam arbeidsdeskundige 1] ) ingeschakeld. Deze heeft op zijn beurt revalidatiearts [naam revalidatiearts] (hierna: [naam revalidatiearts] ) verzocht nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden en beperkingen van [eiser] op basis van het deskundigenrapport van [naam orthopedisch chirurg] . [naam revalidatiearts] heeft op 23 april 2015 een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat [eiser] beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Wel zijn er beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. In een Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) heeft [naam revalidatiearts] de beperkingen van [eiser] nader beschreven en kwantitatief beoordeeld.

2.7.
[naam arbeidsdeskundige 1] heeft op 7 juli 2015 een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. [naam arbeidsdeskundige 1] concludeert onder meer: “Betrokkene is volledig ongeschikt tot het verrichten van alle ambachtelijke taken die behoren tot het werk van loodgieter.

2.8.
Op 10 mei 2017 heeft [naam arbeidsdeskundige 2] (hierna: [naam arbeidsdeskundige 2] ), arbeidsdeskundige, op verzoek van partijen een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht nadat hem specifiek is gevraagd om [eiser] te begeleiden bij het realiseren van zijn resterende arbeidsmogelijkheden. Op 4 augustus 2017, 5 april 2018 en 19 april 2018 heeft [naam arbeidsdeskundige 2] aanvullende rapporten uitgebracht. In het rapport van 10 mei 2017 staat onder meer het volgende vermeld:

• Ten aanzien van de begeleiding en de kansen op de arbeidsmarkt:
Bij een eventuele begeleiding van betrokkene, krijgen wij te maken met enkele belangrijke kwade kansen:
- Betrokkene is vakgericht opgeleid en heeft een vrij eenzijdige werkervaring;
- Betrokkene heeft nare ervaringen met het werken in loondienst, wat naar verluidt een belangrijke reden is geweest om als zelfstandig ondernemer verder te gaan;
- Betrokkene vindt het moeilijk aan te geven in welke andere richtingen hij zijn arbeidzaam leven zou willen vervolgen. Dieren, de natuur en geschiedenis hebben zijn interesse, maar hij meent ook het liefst solo te willen werken, niet met andere mensen te hoeven werken. Dat is in de praktijk bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk te realiseren, zeker niet in loondienst;
- Betrokken is nauwelijks computervaardig ( ... );
- Betrokkene is al weer lange tijd uit het arbeidsproces ( ... );
- Betrokkene heeft een specifieke mening over werk en de samenleving ( ... );
- Betrokkene heeft weliswaar aangegeven voor begeleiding open te staan, maar meent ook dat er van die begeleiding geen sprake zou hoeven zijn, als partijen in de letselschaderegeling zouden doen wat zij volgens hem zouden moeten doen; zo snel mogelijk regelen. De vraag is dan of betrokkene over zijn bezwaren kan heenstappen, zich volledig en zonder reserves wil inzetten tijdens een begeleiding.

( ... )

CONCLUSIE:
In uw opdracht werd een arbeidsdeskundig onderzoek verricht, gericht op de mogelijkheden voor betrokkene te re-integreren in voor hem passend werk. Dat dit niet eenvoudig is, zal na lezing van dit rapport duidelijk zijn.

Betrokkene heeft hulp nodig bij het zoeken naar een voor hem passende werkplek, zoveel is zeker.

De vraag is dan wel of betrokkene die hulp wil accepteren, zoals eerder al opgemerkt, zonder reserves vooraf?

( ... )

3.
Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-Allianz te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de door het ongeval op 8 april 2010 geleden en nog te lijden immateriële schade, te begroten op een bedrag van € 50.000, met rente;
-Allianz te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de door het ongeval van 8 april 2010 geleden en nog te lijden materiële schade, begroot op primair een bedrag van € 2.931.143,59, subsidiair € 2.749.791,59, meer subsidiair € 2.255.631,59, uiterst subsidiair € 2.120.087,59, tertiair € 1.987.637,59, meer tertiair € 1.870.164,59, met rente;
-te oordelen dat Allianz aan [eiser] binnen zes weken na datum vonnis een belastinggarantie dient af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- Allianz te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.

3.2.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn vordering - zeer kort weergegeven - het volgende aangevoerd. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Uit de diverse deskundigenberichten volgt dat sprake is van beperkingen als gevolg van het ongeval. De materiële en immateriële schade die [eiser] hierdoor lijdt dient Allianz te vergoeden.

3.3.
Het verweer van Allianz strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, met rente, en nakosten.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.
De beoordeling

Verlies van arbeidsvermogen

4.1.
Het voornaamste geschilpunt tussen partijen betreft de omvang van het verlies van arbeidsvermogen. De rechtbank zal dit punt daarom als eerste behandelen.

4.2.
[eiser] voert in dit verband het volgende aan. Hij was van plan om met zijn compagnon [naam compagnon] hun bedrijf tot de pensioengerechtigde leeftijd voort te zetten. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat er geen mogelijkheden zijn voor [eiser] om buiten zijn onderneming een inkomen te genereren. Binnen zijn onderneming kan hij nog wel beperkt werkzaamheden verrichten. De deskundige [naam arbeidsdeskundige 2] heeft in dit verband geadviseerd de winstdeling tussen [eiser] en [naam compagnon] te stellen op 7% respectievelijk 93%. Voor het ongeval maakte [eiser] aanspraak maken op 50% van de winst. Het winstdeel dat [eiser] sinds het ongeval misloopt dient Allianz te vergoeden. [eiser] wijst hierbij op de berekeningen die [naam register-expert] , register-expert, en [naam rekenkundig expert] , rekenkundig expert, beiden werkzaam bij [naam register-expert] Letselschade Experts B.V. (hierna: [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] ) hebben gemaakt ten aanzien van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen.

4.3.
Allianz betwist primair de wijze waarop [eiser] het verlies van arbeidsvermogen wil berekenen. Allianz meent dat dit verlies berekend dient te worden door de kosten van het in loondienst nemen van een loodgieter/dakdekker te verminderen met de loonwaarde van [eiser] in zijn eigen onderneming. Het bedrag dat resteert is de te vergoeden schade.

Subsidiair stelt Allianz zich op het standpunt dat [eiser] zijn restverdiencapaciteit buiten zijn eigen onderneming te gelde kan maken en dat zijn gemis aan winstdeel van de eigen onderneming met deze inkomsten verminderd dient te worden.

Allianz meent dat een arbeidsdeskundige benoemd moet worden om te beoordelen in hoeverre [eiser] zijn ondernemerstaken binnen zijn onderneming (primaire verweer) en buiten zijn onderneming (subsidiaire verweer) kan aanwenden. Voor het bepalen van het verlies van arbeidsvermogen is daarnaast dan ook nog een bedrijfseconomisch onderzoek nodig naar onder andere de omzetontwikkeling van de onderneming.

Allianz voert verder aan dat bij toekenning van (een deel van) de vordering ten aanzien van verlies van arbeidsvermogen, de vordering in ieder geval moet worden beperkt tot een periode van 10 jaar. Dit wegens het schenden van de schadebeperkingsplicht door [eiser] .

I. Primaire verweer Allianz

4.4.
Allianz meent dat het gangbaar is om het verlies van arbeidsvermogen van een zelfstandige die zijn onderneming wenst te behouden, te berekenen aan de hand van de kosten van het in loondienst nemen van een werknemer/zzp-er die de ambachtelijke taken van de ondernemer kan uitvoeren. Allianz verwijst in dit verband naar een tweetal hofarresten. Daarbij komt dat bij deze wijze van het berekenen van de schade er geen aannames hoeven te worden gedaan over de omvang van de ondernemerstaken van [eiser] , noch in de situatie voor het ongeval noch in de situatie na het ongeval. Dit in tegenstelling tot de berekening die [eiser] hanteert, waarin veel aannames zijn gedaan over de taakverdeling, kosten en het verloop van de omzet. Niet vaststaat dat deze aannames juist zijn, aldus nog steeds Allianz.

4.5.
[eiser] spreekt tegen dat het verlies aan arbeidsvermogen op de door Allianz voorgestelde wijze moet plaatsvinden en voert aan dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de samenwerking met zijn medevennoot [naam compagnon] op het spel staat. Niet valt in te zien wat het voordeel voor [naam compagnon] is als een zzp-er wordt ingehuurd die de ambachtelijke taken van [eiser] overneemt. Het betreft een onderneming met maar weinig ondernemerstaken. Dit betekent dat met het inhuren van een zzp-er de rol van [eiser] zo klein wordt, dat niet valt in te zien wat zijn toegevoegde waarde dan nog is.

4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding dient dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid, kan in bijzondere gevallen van een of meer omstandigheden van het geval worden geabstraheerd.

De stelling van Allianz, dat het gangbaar is om het verlies aan arbeidsvermogen van een zelfstandige te berekenen aan de hand van de kosten van het inhuren van zzp-er die de ambachtelijke taken uitvoert waar de zelfstandige niet meer toe in staat is, kan niet worden gevolgd. In het arrest van het Hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2011:5194) waar Allianz naar verwijst werd deze wijze van schadeberekening weliswaar toegepast, echter hier was de feitelijke situatie daarmee in overeenstemming: de zelfstandige had zzp-ers ingehuurd om zijn werkzaamheden te verrichten in de periode dat hij tijdelijk arbeidsongeschikt was. Voor wat betreft het andere arrest waarnaar Allianz heeft verwezen, het arrest van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:1998:AJ6509), geldt dat hier de door Allianz voorgestane berekening werd genoemd als een mogelijke methode om de schade te berekenen. Uit deze door Allianz genoemde arresten kan dan ook niet worden opgemaakt dat de door haar voorgestane wijze van schadeberekening gangbaar is waar het gaat om het de berekening van het verlies van arbeidsvermogen van zelfstandigen. Dit zou ook niet in overeenstemming zijn met het uitgangspunt dat de schade moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Het dossier biedt (vooralsnog) geen aanknopingspunten die erop duiden dat de concrete situatie van [eiser] gelijkenissen vertoont met de wijze waarop Allianz meent de schade te moeten berekenen. Op dit moment is de situatie – naar de rechtbank begrijpt – zo dat [eiser] nog steeds gelden uit de onderneming ontvangt. Deze zijn echter niet of niet geheel aan te merken als winstuitkering maar (ook) als lening van de onderneming aan [eiser] (zie onder meer de pleitaantekeningen van mrs. Van Dijk en Dekker randnummer 3 en het rapport van [naam arbeidsdeskundige 2] , pagina 7). Dat duidt erop dat [eiser] en [naam compagnon] mogelijk tot andere afspraken over de winstdeling zijn gekomen vanwege de beperktere inbreng van [eiser] als gevolg van het ongeval. Indien dat het geval is, is de schade die [eiser] lijdt in beginsel gelijk aan het verschil tussen het winstaandeel dat hij zou hebben ontvangen als het ongeval niet had plaatsgevonden en hij zijn werkzaamheden als loodgieter en vennoot op de gebruikelijke wijze had voortgezet en het winstaandeel dat hij thans ontvangt. De exacte wijze van schadeberekening zal in een later stadium aan de orde komen. Het primaire verweer van Allianz wordt gepasseerd.

II. Subsidiaire verweer Allianz

4.7.
Allianz meent dat [eiser] zijn restverdiencapaciteit buiten zijn eigen onderneming te gelde kan maken en dat zijn gemis aan winstdeel van de eigen onderneming met deze inkomsten verminderd dient te worden.

4.8.
[eiser] betwist dat sprake is van restverdiencapaciteit buiten zijn eigen onderneming. Hij meent dat de ingeschakelde deskundigen hebben geconcludeerd dat er geen sprake is van een reële mogelijkheid om zijn beperkte arbeidscapaciteit op een andere wijze, bijvoorbeeld in loondienst, te benutten. Deze mogelijkheid is daarom ook niet verder onderzocht. Partijen waren het erover eens dat re-integratie in de eigen onderneming de enige reële optie was, hetgeen blijkt uit de e-mail van mr. Dekker van 8 november 2017. Dat Allianz dit nu anders ziet, is niet eerder door haar aan de orde gesteld. Allianz stelt zich dan ook na 2 jaar op een ander standpunt, hetgeen niet redelijk is.

4.9.
Anders dan [eiser] , is de rechtbank van oordeel dat nog niet kan worden vastgesteld dat [eiser] geen mogelijkheden heeft zijn resterende arbeidscapaciteit buiten de onderneming te benutten. Hiertoe wordt het volgende overwogen. [naam revalidatiearts] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat [eiser] beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden. Het rapport van [naam arbeidsdeskundige 1] ziet op onderzoek naar de werkzaamheden van [eiser] binnen de onderneming, zowel voorafgaand aan het ongeval als de (mogelijke) werkzaamheden daarna. De opdracht tot onderzoek naar inzet van de arbeidscapaciteit van [eiser] op de arbeidsmarkt is, zo blijkt uit dit rapport, geparkeerd tot na de eerste rapportage. Dat onderzoek heeft vervolgens nooit plaatsgevonden. Uit het rapport van [naam arbeidsdeskundige 2] van 10 mei 2017 blijkt dat aan hem de opdracht is verstrekt tot het verrichten van een arbeidsdeskundig onderzoek, waarbij specifiek wordt gevraagd [eiser] te begeleiden bij het realiseren van zijn resterende arbeidsmogelijkheden. [naam arbeidsdeskundige 2] definieert een aantal kwade kansen ten aanzien van de mogelijkheden van [eiser] op de arbeidsmarkt. [naam arbeidsdeskundige 2] acht het niet eenvoudig [eiser] te re-integreren in passend werk en meent dat hij daar hulp bij nodig heeft. [naam arbeidsdeskundige 2] vraagt zich af of [eiser] deze hulp zal accepteren. [naam arbeidsdeskundige 2] concludeert niet dat er geen sprake is van restverdiencapaciteit of dat het onmogelijk is voor [eiser] deze te gelde te maken buiten zijn eigen onderneming. De rechtbank stelt dan ook vast dat een onderzoek naar de restverdiencapaciteit van [eiser] buiten de eigen onderneming en de concrete mogelijkheden om deze te gelde te maken nog niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet hierin aanleiding zich op dit punt te laten voorlichten door een arbeidsdeskundige. Dat Allianz in het verleden het standpunt zou hebben ingenomen dat [eiser] niet beschikt over arbeidsmogelijkheden buiten de eigen onderneming wordt door Allianz betwist en blijkt niet uit de e-mail waarnaar [eiser] verwijst. Dit verweer wordt dan ook gepasseerd.

4.10.
Het rapport van [naam orthopedisch chirurg] van 26 mei 2014 en het rapport van [naam revalidatiearts] van 23 april 2015 en de daarin opgenomen FML kan de te benoemen arbeidsdeskundige als uitgangspunt nemen bij zijn onderzoek. Partijen twisten niet over de inhoud van deze rapporten, behoudens dat Allianz meent dat er geen aanwijzingen zijn voor een beperking wat betreft gebruik toetsenbord en geen aanwijzingen voor een gestoorde fijne vingermotorriek. Allianz verwijst hierbij naar de bevindingen van haar medisch adviseur van 5 juni 2015. De rechtbank volgt Allianz hierin niet. Het deskundigenrapport van [naam revalidatiearts] is op gezamenlijk verzoek van partijen opgesteld en partijen zijn in beginsel gebonden aan de inhoud daarvan, tenzij er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen de totstandkoming of inhoud van dat rapport. De rechtbank leidt uit het door [naam revalidatiearts] opgestelde rapport af dat hij zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De medisch adviseur van Allianz motiveert niet waarom de FML op het bewuste punten niet juist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding af te wijken van de door [naam revalidatiearts] opgestelde FML.

4.11.
Partijen twisten eveneens over de loonwaarde van de ondernemerstaken die [eiser] binnen de eigen onderneming kan uitvoeren. Hierbij voert Allianz aan dat de onderneming sinds het ongeval substantieel is gegroeid, waardoor ook de ondernemerstaken zullen zijn toegenomen. Ook meent Allianz dat er onduidelijkheid is over de situatie van de onderneming zonder het ongeval en betwist Allianz de uitgangspunten in de door [eiser] overgelegde schadeberekening, zoals de gehanteerde omzet, de kosten van personeel, de financiële lasten enzovoort. De rechtbank ziet hierin aanleiding naast de te benoemen arbeidsdeskundige, die mede over de voormelde loonwaarde zal kunnen rapporteren, eveneens een deskundige te benoemen die een bedrijfseconomisch onderzoek kan doen naar deze punten.

4.12.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich - in het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen - uit te laten over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n). De rechtbank verzoekt partijen hierover in overleg te treden, zodat zo mogelijk een eensluidend voorstel aan de rechtbank wordt gedaan. De rechtbank zal partijen eveneens in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

4.13.
De rechtbank is voornemens in ieder geval de volgende vragen aan de arbeidsdeskundige voor te leggen;

Zijn er, gelet op de beperkingen van [eiser] , zoals die volgen uit de rapporten van [naam orthopedisch chirurg] en [naam revalidatiearts] en rekening houdend met de door hem genoten opleiding, passende arbeidsmogelijkheden voor [eiser] te duiden buiten de eigen onderneming? Zo ja, welke en voor hoeveel uur per week? Zo nee, waarom niet?

In het geval u vraag 1 bevestigend beantwoordt: wat is het reële verdienvermogen, zowel bruto als netto, van de door u bij dat antwoord aangegeven arbeid?

In het geval u vraag 1 ontkennend beantwoordt: ziet u, rekening houdend met de beperkingen van [eiser] , zoals die blijken uit de rapporten van [naam orthopedisch chirurg] en [naam revalidatiearts] , en de door [eiser] genoten opleiding, mogelijkheden tot (verdere) omscholing? Zo ja, welke opleiding(en) kom(t)(en) daarvoor in aanmerking, wat is de duur en wat zijn de kosten van die opleiding(en)?

Indien vraag 3 aan de orde is en door u in bevestigende zin is beantwoord, wat zou het te verwachten verdienvermogen, zowel bruto als netto, van [eiser] zijn na voltooiing van de door u in dat antwoord genoemde nadere omscholing en aan welk carrièreverloop zou dan volgens u gedacht kunnen worden?

Wat zijn, gelet op de huidige omvang en aard van de werkzaamheden van de eigen onderneming van [eiser] , de ondernemerstaken die [eiser] binnen de eigen onderneming kan uitvoeren en hoeveel uur schat u dat daarmee per week zijn gemoeid?

Zijn er nog andere voorzieningen te treffen die het verdienvermogen van [eiser] , al dan niet na omscholing als hiervoor onder 4 bedoeld, kunnen verhogen? Zo ja, welke voorzieningen zijn dat en wat zijn de kosten daarvan, voor zover deze niet op grond van bestaande regelingen worden vergoed?

Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?

III. Primair en subsidiair verweer

4.14.
Allianz meent dat [eiser] door zijn houding tijdens het schaderegelingstraject zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, zodat de looptijd van zijn vordering ter zake van verlies van arbeidsvermogen teruggebracht moet worden naar een periode van maximaal 10 jaar. Allianz voert ter onderbouwing aan dat [eiser] niet bereid is geweest om mee te werken aan een onderzoek naar de vraag of hij buiten zijn eigen onderneming arbeid kan verrichten. [eiser] had dit wel moeten doen en in dit verband professionele begeleiding moeten accepteren. Hij had zich al vanaf 2015 onder begeleiding van [naam arbeidsdeskundige 1] kunnen richten op re-integratie buiten zijn eigen onderneming. Door dit na te laten heeft [eiser] niet voldaan aan zijn verplichting om binnen de grenzen van de redelijkheid zijn schade te beperken. Het betreft hier een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, zodat de schade ex art 6:101 BW moet worden verminderd.

4.15.
[eiser] voert verweer. Hij stelt dat hij wel degelijk heeft meegewerkt aan de tot op heden verrichtte onderzoeken en dat, voor zover dat niet het geval was, dat niet was omdat hij niet mee wilde werken maar omdat hij dat niet kon.

4.16.
Uit het rapport van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] van 7 juli 2015 blijkt dat [eiser] : ‘Door de boosheid … zich niet [kan] openstellen voor alternatieven’; nog volop in de verwerking van het ongeval lijkt te zitten’ en als gevolg daarvan ‘lijkt er geen ruimte te zijn om met een bredere en open blik naar de toekomst te kijken’. [naam arbeidsdeskundige 1] stelt een traject voor om te onderzoeken of [eiser] in staat is tot andere werkzaamheden, echter dit onder het voorbehoud dat er geen sprake is van blokkades bij [eiser] . Die blokkades zijn er op dat moment blijkbaar (nog) wel. Dat dit traject (op een later moment) concreet aan [eiser] is voorgesteld en dat hij heeft geweigerd daaraan mee te werken, blijkt niet uit de verschillende deskundigenrapportages.

[naam arbeidsdeskundige 2] heeft [eiser] begeleid bij het in kaart brengen van de werkzaamheden die hij nog wel binnen de onderneming kan verrichten. [naam arbeidsdeskundige 2] schrijft in zijn vervolgrapport van 5 april 2018: ‘De samenwerking met betrokkene is in mijn beleving prima verlopen. Er werden afspraken gemaakt en betrokkene is die afspraken nagekomen’.

Al met al blijkt uit deze rapportages niet dat [eiser] zijn medewerking heeft geweigerd. Volgens [naam arbeidsdeskundige 2] was de samenwerking zelfs prima. Dat er sprake is, of is geweest, van weerstand bij [eiser] tegen eventueel verder onderzoek naar zijn restverdiencapaciteit en dat hij heeft gezegd dat hij zichzelf volledig arbeidsongeschikt acht, mag zo zijn, echter hiermee is geen sprake van schending van de schadebeperkingsplicht. Van een concrete weigering van [eiser] tot medewerking aan nader onderzoek is immers niet gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer.

Smartengeld

4.17.
[eiser] vordert een bedrag van € 50.000,00 aan smartengeld te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum ongeval.

[eiser] voert in dit verband aan dat bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld de volgende aspecten van belang zijn:
- [eiser] heeft vanaf zijn 29ste levensjaar dagelijks te kampen met pijnklachten en beperkingen;
- [eiser] kan ten gevolge van het ongeval niet langer zijn werk als loodgieter uitoefenen en zijn rol als ondernemer is gemarginaliseerd;
- [eiser] heeft zijn droom - samen met jeugdvriend [naam compagnon] een onderneming drijven - grotendeels moeten opgeven;
- [eiser] is sinds de datum van het ongeval niet langer in staat om zijn hobby's (motorrijden, kickboksen, tennis, zaalvoetbal, spinning) te beoefenen.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat vast staat dat zowel belangenbehartigers van slachtoffers als vertegenwoordigers van verzekeringsmaatschappijen van mening zijn dat het in Nederland toegekende smartengeld doorgaans te laag is. Hierbij verwijst [eiser] naar verschillende expertmeetings die hebben plaatsgevonden over de vaststelling van smartengeld, waarin werd geconstateerd dat de totstandkoming van het smartengeld niet de aandacht krijgt die het verdient. Vaak wordt volstaan met verwijzing naar enkele nummers uit de Smartengeldgids, zonder dat specifieke factoren die voor het individuele slachtoffer van belang zijn, goed worden uitgewerkt. Daarnaast krijgt het effect van geldontwaarding onvoldoende aandacht. [eiser] meent dat dit signaal ook in de rechtspraak weerklank heeft gevonden en verwijst naar een aantal uitspraken (ECLI:NL:RBOBR:2014:4093ECLI:NL:GHARL: 2014:6223ECLI:NL:RBROT:2017: 2139ECLI:NL: RBROT:2011: BQ7057ECLI:NL:RBROT:2013 :CA2955ECLI: NL: RBROT:2014:9243).

4.18.
Allianz meent dat de smartengeldvergoeding ex 6:106 BW naar billijkheid dient te worden vastgesteld en dat de leidraad bij het vaststellen van de hoogte van het smartengeld de uitspraken van rechters in vergelijkbare zaken zijn. Aan de hand van eerdere uitspraken in soortgelijke gevallen, is Allianz tot de conclusie gekomen dat een smartengeldvergoeding van € 22.500,00 inclusief wettelijke rente, een meer dan redelijke vergoeding is. Hierbij verwijst Allianz naar nrs. 166 en 2213 en 169 van het ANWB Smartengeldboek.

4.19.
Bij de begroting van het smartengeld dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient de rechter te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met inachtneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed. Daarbij belet geen rechtsregel de rechter mede acht te slaan op de ontwikkelingen in andere landen met betrekking tot de toegekende bedragen, zij het dat deze ontwikkelingen niet beslissend kunnen zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

4.20.
Ter zake de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde van [eiser] als gevolg van het verkeersongeval, zijn de volgende omstandigheden uit het procesdossier relevant.

[eiser] heeft, zoals blijkt uit het onderzoek van [naam orthopedisch chirurg] , als gevolg van het ongeval pijnklachten en er is sprake van functiebeperking van de linker ellenboog en de linkerhand. Er zijn beperkingen ten aanzien van zwaar tillen, krachtig trekken en krachtig duwen met de linker arm en ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden waarbij supineren van de linker onderarm noodzakelijk is. [eiser] ervaart, zo blijkt eveneens uit het rapport van [naam orthopedisch chirurg] , bij activiteiten in het dagelijks leven geen feitelijke beperkingen. Op basis van de door [naam orthopedisch chirurg] geconstateerde beperkingen acht de rechtbank het aannemelijk dat, zoals [eiser] stelt, hij niet (dan wel beperkt) in staat is bepaalde hobby’s uit te oefenen, zoals bijvoorbeeld kickboksen en tennis. Van belang is dat [eiser] ten tijde van het ongeval relatief jong was, te weten 29 jaar, en dat een wijziging in de situatie van [eiser] volgens [naam orthopedisch chirurg] niet valt te verwachten.

Ook is de rol van [eiser] binnen de onderneming veranderd als gevolg van de beperkingen die hij heeft opgelopen door het ongeval. Hoe en in welke mate dit het geval is, is op dit moment onvoldoende duidelijk. Dat [eiser] zijn droom om samen met [naam compagnon] een onderneming te drijven grotendeels heeft moet opgeven – zoals hij stelt – staat voor de rechtbank dan ook niet vast. Dit laat onverlet dat de rechtbank aanneemt dat de gewijzigde rol binnen de onderneming bij [eiser] tot verdriet en gederfde levensvreugde heeft geleid, hetgeen de rechtbank meeweegt bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld.

4.21.
Waar het gaat om de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van [eiser] heeft [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld. Vast staat dat [eiser] , als motorrijder, is aangereden door een auto waarvan de bestuurder geen voorrang verleende. Allianz is als verzekeraar van de bestuurder van de auto aansprakelijk voor de schade.

4.22.
Vervolgens is van belang welke bedragen aan smartengeld door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. In de uitspraken met nummers 101 uit het jaar 2000 en 359 uit het jaar 2007 uit het ANWB Smartengeldboek is respectievelijk een bedrag van € 19.914,00 (geïndexeerd) en € 10.000,00 (niet-geïndexeerd) aan smartengeld toegekend. Het betrof in beide gevallen ondernemers van 57 jaar oud die als gevolg van een ongeval blijvend letsel hadden opgelopen waardoor zij hun onderneming niet meer konden uitoefenen dan wel de ambachtelijke taken binnen het bedrijf niet meer konden uitoefenen. Allianz verwijst onder meer naar de uitspraken met nummer 2213 en nummer 166 uit het ANWB Smartengeldboek. De rechter kende in de zaak met nummer 2213 in 2006 een bedrag van € 20.812,00 (geïndexeerd) aan smartengeld toe aan een vrouw van 27 jaar die als gevolg van een verkeersongeval onder meer blijvend polsletsel en een pijnsyndroom opliep waardoor zij niet meer kon werken. In de uitspraak met nummer 166 uit het ANWB Smartengeldboek werd in 2003 een bedrag van € 17.783,00 (geïndexeerd) toegewezen aan een 40-jarige man die aan een ongeval ernstig arm- en polsletsel overhield en als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt raakte.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze zaken als richtsnoer dienen bij het bepalen van de hoogte van het aan [eiser] toe te wijzen smartengeld. In twee van de bovengenoemde zaken is sprake van ondernemers die hun onderneming niet of niet op dezelfde wijze konden voortzetten. Hoewel de toekomst van [eiser] binnen zijn onderneming nog niet duidelijk is, staat wel vast dat zijn rol in het beste geval slechts klein zal zijn ten opzichte van de situatie voor het ongeval. De rechtbank acht de eerdergenoemde zaken dan ook in zoverre vergelijkbaar met de situatie van [eiser] .

De rechtbank zal verder rekening houden met het feit dat [eiser] (veel) jonger was op het moment van het ongeval dan drie van de vier personen in bovengenoemde zaken, hetgeen moet leiden tot een hogere smartengeldvergoeding dan in die zaken is toegewezen. Ook dient rekening te worden gehouden met het feit dat in de loop van de jaren de maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed zijn gewijzigd. Dit heeft in de jurisprudentie geleid tot een zekere stijging van de door de rechter toegekende bedragen. De rechtbank ziet ook hierin aanleiding het smartengeld hoger vast te stellen dan in de hiervoor genoemde soortgelijke zaken.

4.23.
Voor zover [eiser] meent dat bij het vaststellen van het smartengeld rekening moet worden gehouden met geldontwaarding, geldt dat, naast de indexatie in het Smartengeldboek, de wettelijke rente in beginsel het wettelijke instrument is om bij schadevergoeding rekening te houden met geldontwaarding. Dat dit instrument in dit geval niet toereikend zou zijn is door [eiser] niet gesteld.

4.24.
Tot slot is van belang dat [eiser] heeft aangevoerd dat het in Nederland toegekende smartengeld – in vergelijking met andere landen – doorgaans te laag is. De rechtbank onderkent dat in andere landen in vergelijkbare gevallen door de rechter hogere bedragen aan smartengeld worden toegekend dan in Nederland. In andere landen wordt echter niet steeds hetzelfde onderscheid tussen vermogensschade en smartengeld gemaakt als in Nederland. Daarbij kunnen ontwikkelingen in andere landen niet beslissend zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

4.25.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank een smartengeldvergoeding van € 30.000,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2010.

Medische kosten

4.26.
[eiser] vordert aan medische kosten een bedrag van € 16.811,00 en voert daartoe het volgende aan.

[eiser] is vanaf de datum van het ongeval gedurende een periode van 41 dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis. Uitgaande van een normbedrag van € 26,00 per dag bedraagt de totale daggeldvergoeding in verband met de ziekenhuisopname € 1.066,00.

[eiser] zal in de toekomst jaarlijks extra medische kosten maken onder meer in verband met de benodigde vaccin(s) wegens de miltverwijdering. Voor de begroting van de toekomstige medische kosten wordt rekening gehouden met de jaarlijkse eigen risicobedragen van 2018 tot en met 2055. Omdat onduidelijk is in hoeverre het eigen risico van de zorgverzekering in de toekomst verder zal stijgen is het eigen risico van [eiser] niet gekapitaliseerd. De schade bedraagt bij deze uitgangspunten € 385,00 per jaar x 37 jaar = € 14.245,00.

Tijdens zijn herstel heeft [eiser] veelvuldig gebruik gemaakt van pijnmedicatie en dit zal in de toekomst zo blijven. De schade in verband hiermee wordt geschat op € 500,00.

Tot slot voert [eiser] aan dat het in de rede ligt dat hij in de toekomst opnieuw kosten moet maken in verband met (bijvoorbeeld) fysiotherapeutische behandelingen. De schade in dat verband wordt geschat op € 1.000,00.

4.27.
Allianz heeft de onder a gevorderde post ad € 1.066,00 erkend, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De overige posten zijn door Allianz behoudens een post van € 50,00 voor pijnmedicatie betwist. Gelet op de betwisting door Allianz zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld deze posten bij akte na tussenvonnis nader te onderbouwen.

Kosten van verzorging

4.28.
[eiser] stelt dat zijn echtgenote in de periode 2010 tot en met 2014 gemiddeld zes uur per week heeft besteed aan zijn verzorging, verpleging en begeleiding. Gelet op de ernst van het letsel en het aantal operatieve ingrepen is dat volgens hem reëel. Voor het verrichten van hulp verleend door mantelzorgers is een tarief van € 12,50 tot € 25,00 per uur gebruikelijk, zodat het redelijk is om uit te gaan van een uurtarief van € 15,00. De schade in verband hiermee wordt begroot op 6 uren per week x 208 weken x € 15,00 per uur = € 18.720,00. [eiser] vordert betaling van dit bedrag door Allianz.

4.29.
Allianz stelt zich op het standpunt dat er geen ruimte is voor vergoeding waar het gaat om bezoek aan het ziekenhuis. Verder betwist Allianz dat [eiser] bij elke poliklinische afspraak of afspraak met de fysiotherapeut gehaald en gebracht moest worden.

Tot slot meent Allianz dat een tarief van € 15,00 per uur niet redelijk is maar dat moet worden aangesloten bij het uurtarief voor mantelzorgers zoals opgenomen in de richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad, te weten € 9,50, in aanmerking genomen het feit dat de activiteiten van de echtgenote van [eiser] minder zwaar zijn geweest dan het verrichten van huishoudelijke hulp.

4.30.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] het aantal uren waarvoor vergoeding wordt gevorderd niet heeft onderbouwd. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld dit bij akte na tussenvonnis alsnog te doen. Hierbij tekent de rechtbank aan dat voor vergoeding van kosten gemaakt voor bezoek aan [eiser] in het ziekenhuis geen plaats is. Voorts wordt [eiser] , gelet op het verweer van Allianz, in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het uurtarief.

Verlies van zelfwerkzaamheid

4.31.
[eiser] stelt dat uit de deskundigenrapporten blijkt dat sprake is van ernstige klachten en beperkingen, hetgeen heeft geleid tot schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid. Voor de datum van het ongeval werd het onderhoud van de woning en de tuin door [eiser] gedaan, slechts grote onderhoudsklussen werden uitbesteed. Op basis van de toepasselijke richtlijn van de Letselschade Raad wordt uitgegaan van de norm voor een koopwoning met tuin en alle onderhoud (rekenfactor 0,8). De verschenen schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid over de periode van 2010 tot 2014 bedraagt derhalve € 1.080,00 x 0,8 x 4 jaar = € 3.456,00. De schade over de periode van 2014 tot 2018 bedraagt € 1.140,00 x 0,8 x 4 jaar = € 3.648,00. Per 1 januari 2018 bedraagt het normbedrag € 1.197,00 per jaar. De gekapitaliseerde toekomstige schade bedraagt derhalve € 1.197,00 x 0,8 x 38 jaar = € 24.456,00. Totaal vordert [eiser] een bedrag van € 31.560,00 ter zake verlies van zelfwerkzaamheid.

4.32.
Allianz betwist de door [eiser] gevorderde schade. Allianz voert aan dat [eiser] heeft aangevoerd dat hij grote onderhoudsklussen voorafgaand aan het ongeval uitbesteedde. Het is dan ook niet reëel om uit te gaan van het volledige normbedrag als opgenomen in de richtlijn van de Letselschade Raad. Daarbij betwist Allianz dat [eiser] als gevolg van het ongeval voor 100% beperkt is tot het doen van de kleine onderhoudsklussen in en om de woning. Tot slot meent Allianz dat de eindleeftijd 70 jaar zou moeten zijn in plaats van de door [eiser] gehanteerde leeftijd van 75 jaar en dat [eiser] zijn vordering ten onrechte niet heeft gekapitaliseerd.

4.33.
De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen zijn vordering bij akte na tussenvonnis nader toe te lichten. Hierbij dient [eiser] rekening te houden met het feit dat het verlies aan zelfwerkzaamheid slechts ziet op klein onderhoud, nu naar zijn eigen zeggen groot onderhoud werd uitbesteed. Daarbij dient [eiser] te onderbouwen in welke mate hij als gevolg van het ongeval beperkt is in het verrichtten van klein onderhoud in en om de woning. De vordering dient gekapitaliseerd te zijn en de rechtbank zal de vordering (in ieder geval) overeenkomstig de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid beperken tot de eindleeftijd van 70 jaar.

Reis-en parkeerkosten

4.34.
[eiser] en zijn vrouw hebben reis- en parkeerkosten moeten maken in verband met afspraken van [eiser] met medisch specialisten en therapeuten, alsmede in verband met de verschillende deskundigenonderzoeken. [eiser] schat dat in het eerste jaar na het ongeval totaal 1.000 kilometer is gereden, terwijl het gemiddelde aantal kilometers voor de periode 2011 tot en met 2018 250 per jaar bedraagt. Uitgaande van de richtlijn kilometervergoeding van de Letselschade Raad (en in afwijking van de berekening in de dagvaarding waarin over een periode van 4 jaren met 1.000 kilometer is gerekend) bedragen de daarmee gepaard gaande kosten in 2010 1.000 x € 0,24 = € 240,00. De kosten in de jaren 2011, 2012 en 2013 bedragen 250 x € 0,24 x 3 = € 180,00. De kosten over de jaren 2014, 2015 en 2016 bedragen 250 x € 0,29 x 3 jaar = € 217,50. Over de jaren 2017 en 2018 bedragen de kosten 250 x € 0,26 x 2 jaar = € 130,00. Totaal komt dit neer op € 767,50. De gemaakte parkeerkosten worden geschat op € 500,00. De toekomstige reis- en parkeerkosten worden geschat op € 750,00.

4.35.
Allianz erkent dat [eiser] reis- en parkeerkosten heeft gemaakt. Allianz betwist dat de gemaakte parkeerkosten € 500,00 bedragen en betwist het door [eiser] gestelde aantal gereden kilometers. Eveneens betwist Allianz dat [eiser] in de toekomst € 750,00 aan reis- en parkeerkosten zal maken. Allianz meent dat de totale schadepost in dit verband dient te worden vastgesteld op € 1.750,00.

4.36.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.017,50. Allianz betwist niet dat [eiser] kosten voor de hier gestelde posten heeft gemaakt en de door [eiser] gevorderde kosten komen de rechtbank aannemelijk voor.

Financiële planning

4.37.
[eiser] stelt dat bij de begroting van de schade rekening is gehouden met het behalen van een rendement op de te ontvangen schadevergoeding. [eiser] heeft behoefte aan professionele ondersteuning voor het beheer daarvan. Uit een offerte van [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] blijkt dat zij deze ondersteuning kunnen bieden tegen eenmalig € 2.703,00 en vervolgens jaarlijks € 700,00. [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] schatten de totale kosten voor de financiële planning inclusief de fiscale schade op een bedrag van € 20.988,00.

4.38.
Allianz verzet zich tegen toewijzing van deze gevorderde schade. Allianz meent dat een eenmalig financieel advies volstaat en meent dat de daarvoor in de offerte van [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] opgenomen 20 uur onredelijk veel is.

4.39.
Zoals hiervoor overwogen wordt in dit vonnis nog niet beslist op de vordering die ziet op het verlies van arbeidsvermogen van [eiser] . Pas na beoordeling van dit deel van de vordering is duidelijk wat het totaal van de aan [eiser] uit te keren schadevergoeding is. Op dat moment kan ook worden beoordeeld of en in hoeverre aan [eiser] een vergoeding ter zake financiële planning dient te worden toegewezen. De beslissing wordt op dit punt aangehouden.

Overige kosten

4.40.
[eiser] vordert een bedrag van € 500,00 als gevolg van toegenomen nutslasten, dit als gevolg van het feit dat hij langdurig thuis heeft moeten verblijven. Daarnaast stelt [eiser] gedurende de afgelopen jaren extra telefoon- en portokosten te hebben gemaakt als gevolg van het ongeval. Deze kosten worden begroot op € 250,00. In totaal vordert [eiser] derhalve € 750,00.

4.41.
Allianz voert hiertegen verweer. Zij voert aan dat [eiser] de hogere nutslasten niet heeft onderbouwd middels nota’s en dat het niet voor de hand ligt dat sprake is van een stijging van de kosten, nu de echtgenote van [eiser] maar beperkt buitenshuis werkt en aannemelijk is dat zij veel thuis is. Correspondentie vindt tegenwoordig meestal per e-mail plaats waaraan geen kosten zijn verbonden en telefoonkosten zijn aanzienlijk verminderd. Ook deze post heeft [eiser] niet onderbouwd middels bijvoorbeeld nota’s, aldus Allianz.

4.42.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] niets tegen dit verweer van Allianz heeft ingebracht. Dit deel van de vordering zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.

Fiscale schade

4.43.
[eiser] stelt dat bij uitkering van de schadevergoeding ineens jaarlijks fiscale schade zal ontstaan in verband met heffing van inkomstenbelasting in box 3 en vordert betaling van deze schade. Als deze belasting niet zou worden meegenomen in de schadeberekening, zou dat ertoe leiden dat [eiser] een aanzienlijk deel van de ongeval gerelateerde schade zelf draagt. Om die reden is door [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] berekend welk bedrag [eiser] aan belasting verschuldigd zal zijn.

4.44.
Allianz stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt van de berekening van de fiscale schade, te weten dat [eiser] vanaf 1 januari 2019 in het geheel geen restverdiencapaciteit heeft, onjuist is.

4.45.
De rechtbank kan nu nog niet op dit deel van de vordering beslissen, alleen al omdat niet vaststaat of en in hoeverre het totaal door [eiser] gevorderde bedrag aan schadevergoeding zal worden toegewezen. De beslissing wordt aangehouden.

Rekenkundige uitgangspunten

4.46.
Partijen twisten over de te hanteren rekenrente. De rechtbank zal in een later stadium op dit punt beslissen.

BGK

4.47.
[eiser] vordert een bedrag van € 18.943,47 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten. Daarnaast vordert [eiser] een bedrag van € 12.867,62 inclusief btw aan kosten in verband met het opstellen van de berekeningen door [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] .

4.48.
Allianz weerspreekt de vordering. Allianz stelt zich op het standpunt dat door haar al een bedrag van € 48.844,90 aan buitengerechtelijke kosten is betaald en dat daarmee de redelijke kosten zijn betaald. Voorts voert Allianz aan dat [eiser] diverse keren van belangenbehartiger is gewisseld en dat het niet redelijk is om de daarmee gepaard gaande dubbele kosten voor rekening van Allianz te laten komen. Ter zake de thans overgelegde nota’s, waaruit blijkt dat er steeds twee advocaten aan de zaak hebben gewerkt, meent Allianz dat de zaak niet dermate ingewikkeld is dat het de inzet van twee advocaten rechtvaardigt. De kosten die daarmee gemoeid zijn, zijn niet redelijk. Ook de gehanteerde uurtarieven van gemiddeld € 285,00 exclusief btw zijn niet redelijk. Daarbij komt dat veelvuldig meer tijd wordt geschreven dan daadwerkelijk aan het dossier is besteed doordat per afzonderlijke verrichting minstens 6 minuten in rekening wordt gebracht, terwijl niet elke activiteit 6 minuten in beslag heeft genomen. Tot slot voert Allianz aan dat de kosten in verband met de rapportages van [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat dit geen redelijke kosten ter vaststelling van de schade zijn. Allianz heeft op voorhand te kennen gegeven niet akkoord te gaan met de inschakeling van rekenkundigen.

4.49.
De rechtbank oordeelt als volgt. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand of andere expertisekosten die onder de noemer van artikel 6:96 lid 2, sub b en c BW vallen voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn. Dat Allianz in het verleden reeds buitengerechtelijke kosten heeft vergoed laat onverlet dat de thans gevorderde kosten eveneens als redelijke kosten kunnen worden aangemerkt en daarmee voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Daarbij geldt dat de omstandigheid dat [eiser] van belangenbehartiger is gewisseld niet maakt dat de daarmee eventueel gepaard gaande ‘dubbele’ kosten voor zijn rekening blijven. Immers, er dient te worden uitgegaan van een keuzevrijheid wat betreft de juridische bijstand en de kosten daarvan dienen door de aansprakelijke partij te worden gedragen. Dit zou eventueel anders kunnen zijn als zou komen vast te staan dat [eiser] veelvuldig en zonder enige goede grond van belangenbehartiger is gewisseld, maar dit is gesteld noch gebleken.

Voor wat betreft de inzet van twee advocaten geldt dat 4,7 uur – het aantal uren dat door twee advocaten voor dezelfde werkzaamheden is gedeclareerd – door de advocaat van [eiser] zal worden gecrediteerd zodat deze uren – naar de rechtbank begrijpt – van de vordering dienen te worden afgetrokken.

Het gehanteerde uurtarieven van gemiddeld € 285,00 exclusief btw acht de rechtbank redelijk, nu een dergelijk uurtarief voor een gespecialiseerd advocaat niet ongebruikelijk is. Waar Allianz meent dat de kosten van de rapportages van [naam rekenkundig expert] en [naam register-expert] niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij op voorhand heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de inschakeling van rekenkundigen, geldt dat ook kosten die gemaakt zijn zonder dat de aansprakelijke partij deze vooraf heeft geaccordeerd, als redelijke kosten kunnen worden aangemerkt. Argumenten waarom dat in dit geval niet zo zou zijn, zijn door Allianz niet aangevoerd. Dit had wel op haar weg gelegen.

Tot slot geldt dat – waar Allianz aanvoert dat de door de advocaat gefactureerde kosten niet redelijk zijn – van Allianz mocht worden verwacht dat zij haar betwisting toespitst op specifieke posten en daarbij zou aangeven waarom het verrichten van bepaalde werkzaamheden onredelijk was of waarom bepaalde werkzaamheden te veel tijd hebben gekost. Dit temeer nu partijen al uitgebreid hebben gecorrespondeerd over de buitengerechtelijke kosten en de advocaat van [eiser] Allianz er op gewezen heeft dat het aan Allianz is aan te geven welke specifieke werkzaamheden onredelijk zouden zijn. Allianz heeft dat destijds nagelaten en doet dit ook thans niet, zij betwist slechts in algemene termen de hoogte van de nota. Hiermee is haar verweer onvoldoende specifiek zodat dit wordt gepasseerd. De vordering voor wat betreft de advocaatkosten wordt toegewezen tot een bedrag van € 17.322, 68 inclusief btw (4,7 uur x € 344,85 inclusief btw is van het door [eiser] gevorderde bedrag van € 18.943,47 inclusief btw afgetrokken). Het gevorderde bedrag van € 12.867,72 inclusief btw als vergoeding voor de kosten van [naam register-expert] en [naam rekenkundig expert] zal worden toegewezen.

Belastinggarantie

4.50.
Aangezien het denkbaar is dat de Belastingdienst (een deel van) de schadevergoeding zal beschouwen als belastbaar inkomen uit werk en woning in de zin van box 1 van de Wet Inkomstenbelasting, vordert [eiser] dat Allianz een belastinggarantie zal afgeven.

4.51.
Allianz heeft zich bereid verklaard om een belastinggarantie te verstrekken, maar wil enkele aanpassingen aanbrengen in het tekstvoorstel dat [eiser] daartoe heeft opgesteld. [eiser] heeft geen bezwaar tegen deze aanpassingen, met dien verstande dat de termijn van twee weken die Allianz voorstelt moet worden aangepast in een termijn van drie weken. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de belastinggarantie op deze wijze zullen aanpassen en dat Allianz deze dienovereenkomstig zal afgeven. De rechtbank zal te zijner tijd in het dictum van het eindvonnis een bepaling met deze strekking opnemen.

Wettelijke rente

4.52.
Partijen twisten over de vraag of en per wanneer wettelijke rente verschuldigd is door Allianz. Eveneens twisten partijen over de vraag per wanneer over de fiscale component van de eventueel toe te wijzen schadevergoeding rente moet worden berekend. De rechtbank houdt de beslissing op dit punt aan.

Conclusie

4.53.
De volgende gevorderde posten zullen worden toegewezen:
- smartengeld: € 30.000,00;
- medische kosten: € 1.066,00;
- reis- en parkeerkosten: € 2.017,50;
- BGK van € 17.322,68 en € 12.867,62.

4.54.
Ter zake de volgende posten zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld deze bij akte na tussenvonnis (nader) te onderbouwen:
- medische kosten, voor zover deze niet al zullen worden toegewezen zoals bepaald in r.o. 4.27;
- de kosten van verzorging, met inachtneming van hetgeen in r.o. 4.30 is overwogen;
- verlies van zelfwerkzaamheid, met inachtneming van hetgeen in r.o. 4.33 is overwogen.

Allianz zal hierop bij antwoordakte na tussenvonnis mogen reageren.

4.55.
Tot slot zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich bij genoemde akten na tussenvonnis - bij voorkeur eensluidend - uit te laten over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n). Partijen kunnen zich eveneens uitlaten over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.

4.56.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2020:7541