RBLIM 040220 Koerdisch meisje met hersenletsel; schade broer, optredende als tolk/vertaler voor ouders; deels wel en deels niet onder art. 6:107 BW
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 040220 Koerdisch meisje met hersenletsel; schade broer, optredende als tolk/vertaler voor ouders; deels wel en deels niet onder art. 6:107 BW
- eventuele fout van moeder van minderjarige kan niet als eigen schuld worden toegerekend aan [minderjarige]
- verzocht 19 x € 265,-- ex btw, zowel uren als tarief bovenmatig, toegewezen 15 uur x € 230,- = € 3.450,00, incl. btw
- niet kan worden verlangd dat minderjarige zich, ter beperking van haar schade, laat begeleiden door InReha
2 De feiten
2.1.
Verzoekers (verder te noemen: [verzoekers] c.s.) zijn de ouders en wettelijke vertegenwoordigers van hun dochter [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ). [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] , is op 17 juli 2012 slachtoffer geworden van een ernstig verkeersongeluk. Zij is toen aangereden door een auto, waarvan de bestuurder een WAM-verzekering had afgesloten bij De Goudse.
2.2.
[minderjarige] heeft als gevolg van dat ongeluk ernstig letsel opgelopen.
2.3.
Na het ongeval heeft de oudste zoon van [verzoekers] c.s., [naam zoon verzoekers] , zijn ouders intensief bijgestaan, onder andere op het vlak van de begeleiding van administratieve zaken met betrekking tot het ongeval van [minderjarige] . Na het inschakelen van rechtshulp verzorgde en verzorgt hij de communicatie tussen zijn ouders en de voormalige en huidige advocaat van [verzoekers] c.s. en treedt daarbij tevens op als tolk/vertaler ten behoeve van zijn ouders.
2.4.
Bij e-mail van 5 juni 2013 (productie 5 verzoekers) schrijft de schaderegelaar van De Goudse, [naam schaderegelaar] , namens De Goudse, voor zover van belang:
“(…)
De Goudse Verzekeringen meent dat op grond van de huidige gegevens primair moet worden geconcludeerd dat zij, aan de zijde van haar verzekerde, op grond van (vaste jurisprudentie inzake) artikel 185 WVW, gehouden is om de gehele schade van [minderjarige] te vergoeden.
Tegelijk meent de Goudse Verzekeringen het standpunt in dat er sprake is van mede aansprakelijkheid aan de zijde van de moeder van [minderjarige] wegens het niet betrachten van voldoende oplettendheid bij het oversteken. (…)”.
2.5.
In juni 2016 zijn [verzoekers] c.s. met hun jongste kinderen, onder wie [minderjarige] , verhuisd naar [woonplaats] .
3 Het geschil
In conventie
3.1.
[verzoekers] c.s. maken aanspraak op vergoeding van kosten gemaakt door [naam zoon verzoekers] , die hen intensief heeft moeten bijstaan bij hun optreden als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] . [naam zoon verzoekers] heeft volgens hen daarbij als hun tolk/vertaler en namens hen als aanspreekpunt gefungeerd, nu zij weinig onderwijs hebben genoten en de Nederlandse taal in geschrifte niet en mondeling nauwelijks machtig zijn en in feite analfabeet zijn: de ouders [verzoekers] zijn van Koerdische afkomst en wonen pas sedert 1995 in Nederland.
3.2.
[verzoekers] c.s. maken primair op de voet van artikel 6:107 BW aanspraak op vergoeding van de kosten die hun zoon [naam zoon verzoekers] heeft gemaakt, bestaande in reis- en telefoonkosten, en vergoeding van de tijd die hij heeft moeten besteden om op te treden als tolk ten behoeve van zijn ouders en daarmee indirect ten behoeve van [minderjarige] . De kosten hebben betrekking op de periode van 1 juni 2013 tot 6 februari 2019.
3.3.
Als vergoeding van gemaakte telefoonkosten maakt [naam zoon verzoekers] aanspraak op een bedrag van € 4.836,--. Als vergoeding voor de tijd besteed aan het uitvoeren van vertaalwerkzaamheden, het voeren van correspondentie met de advocaat van zijn ouders en het voeren van telefoongesprekken maakt [naam zoon verzoekers] aanspraak op een vergoeding van € 7.647,50. Ten slotte maakt [naam zoon verzoekers] aanspraak op vergoeding van reiskosten, in verband met reizen naar de voormalige advocaat van [verzoekers] c.s., en de vergoeding van de tijd gespendeerd aan overleg met de voormalige en huidige advocaat van [verzoekers] c.s. De kilometerkosten en de vergoeding van de gespendeerde tijd aan het reizen naar en het overleg met de advocaten en het verlies aan verlofdagen door [naam zoon verzoekers] wordt door [verzoekers] c.s. in totaal begroot op € 7.605,34. [verzoekers] c.s. verzoeken verder betaling van € 1.080,- voor (eigen) reiskosten in verband met bezoeken door de ouders aan diverse instanties en het schoolvervoer over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019.
3.4.
Op grond van het vorenstaande en na wijziging, verzoeken [verzoekers] c.s. dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [verzoekers] c.s. recht hebben op door De Goudse te betalen vergoeding van tolk- en vertaalkosten, voor zover die kosten in causaal verband staan met het verkeersongeval waarvoor De Goudse aansprakelijkheid heeft erkend;
De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 4.836,-- wegens de door [naam zoon verzoekers] gemaakte telefoonkosten over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019;
De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 7.647,50 wegens de door [naam zoon verzoekers] verrichte tolk-/vertaalwerkzaamheden over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019;
De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden een bedrag van € 7.605,34 wegens de door [naam zoon verzoekers] gemaakte reiskosten en overlegtijd in verband met de diverse bezoeken aan de toenmalige advocaat in Meerssen en daarna opvolgend advocaat in Gulpen over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019;
De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 1.080,-- wegens de door [verzoekers] c.s. gemaakte reiskosten in verband met de bezoeken aan diverse instanties en het schoolvervoer over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019;
De Goudse veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder – naar de rechtbank begrijpt bij vermeerdering van het verzoek – begrepen de kosten van de werkzaamheden van de tolk ter zitting, ten bedrage van € 475,38;
In reconventie
3.5.
De Goudse stelt dat zij [verzoekers] c.s. heeft voorgesteld om [minderjarige] , die inmiddels met haar ouders naar Duitsland is verhuisd, te laten ondersteunen door InReha, een in Duitsland gevestigd instituut dat zich bezig houdt met de multidisciplinaire begeleiding van (jonge) kinderen met hersenletsel, door het bevorderen van de cognitieve en maatschappelijke ontwikkeling van het kind zelf, maar ook het ontzorgen van het gezin.
3.6.
Volgens De Goudse weigeren [verzoekers] c.s. om volgens De Goudse voor haar onbegrijpelijke redenen, in te stemmen met de inschakeling van InReha.
3.7.
Door die weigering in te stemmen met de inschakeling van InReha, dan wel een andere in onderling overleg aan te wijzen en met InReha vergelijkbare organisatie, wordt volgens De Goudse een deugdelijke begeleiding van [minderjarige] ten onrechte gefrustreerd.
3.8.
Op grond van het vorenstaande verzoekt De Goudse dat de rechtbank [verzoekers] c.s. veroordeelt om binnen één maand na deze beschikking mee te werken aan, althans in te stemmen met de inschakeling van InReha, dan wel een andere daarmee vergelijkbare organisatie.
4 De beoordeling
In conventie
4.1.
De Goudse heeft allereerst als verweer aangevoerd dat [verzoekers] c.s. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek, omdat in dit deelgeschil niet vergoeding wordt gevraagd van kosten die door [minderjarige] , dan wel haar ouders zijn gemaakt, maar van kosten gemaakt door [naam zoon verzoekers] , die echter geen partij is in deze procedure.
4.2.
Dat verweer moet worden verworpen. Uit de inhoud van het verzoekschrift volgt dat [verzoekers] c.s. vergoeding verzoeken van kosten en werkzaamheden die [naam zoon verzoekers] ten behoeve van [minderjarige] en haar ouders stelt te hebben moeten maken, respectievelijk te verrichten, als verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 BW. Artikel 6:107 BW biedt juist de mogelijkheid dat het slachtoffer (lees: [minderjarige] ) vergoeding vordert van kosten die een derde (lees: [naam zoon verzoekers] ), anders dan krachtens een verzekering, ten behoeve van het slachtoffer heeft gemaakt, die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen.
4.3.
Uit die bepaling volgt derhalve dat het slachtoffer ten behoeve van de derde de vergoeding van diens – de derde – gemaakte kosten kan vorderen. Niet vereist is derhalve dat die derde zelf (als procespartij) een vordering instelt (vergelijk Hoge Raad: 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998/NJ 2009, 387, Rijnstate/R.).
4.4.
De vervolgvraag, of [minderjarige] vergoeding van de door [naam zoon verzoekers] gemaakte kosten, indien zij deze zelf zou hebben gemaakt, kan vorderen van De Goudse, zal hierna worden beantwoord.
4.5.
De Goudse heeft daarnaast als verweer aangevoerd dat het verzoek zich niet voor toewijzing leent, omdat toewijzing niet zal leiden tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. In dat verband verwijst De Goudse naar de stelling van [verzoekers] c.s., dat de schade van [minderjarige] doorloopt totdat zij lichamelijk/geestelijk volgroeid is. Daarmee staat volgens De Goudse vast dat ook in de optiek van [verzoekers] c.s. het sluiten van een vaststellingsovereenkomst juist niet aan de orde is.
4.6.
De rechtbank verwerpt dat verweer, nu het uitgaat van een te beperkte uitleg van de strekking van de deelgeschillenregeling. Niet noodzakelijk is dat met de beslissing in een deelgeschil het onderliggende geschil definitief en geheel kan worden opgelost. De Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, p. 2) vereist slechts dat de uitspraak partijen in staat moet stellen om de buitengerechtelijke onderhandelingen weer op te pakken en mogelijk (cursivering door de rechtbank) definitief af te ronden. Het gaat er dus om dat de beslissing in een deelgeschil partijen in staat moet stellen de onderhandelingen weer op te pakken en niet ook dat deze vervolgens met behulp van de beslissing in de deelgeschilprocedure tot een vaststellingsovereenkomst moet leiden.
4.7.
Een deelgeschil kan ook tot onderwerp hebben het verzoek tot vergoeding van gemaakte en nog te maken kosten in het kader van een buitengerechtelijke regeling. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, p.16) wordt met zoveel woorden bepaald dat in een deelgeschil ook de vraag aan de orde kan komen of de verzekeraar in een concreet geval mag weigeren de advocaatkosten van de benadeelde tussentijds te betalen. Naar analogie daarvan kan derhalve ook de vraag aan de rechter worden voorgelegd of door het slachtoffer gemaakte of te maken tolk-/vertaalkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Toekenning van een dergelijke vergoeding maakt immers ook mogelijk dat een verzoekende partij kan beschikken over de noodzakelijke financiën nodig voor het voortzetten van onderhandelingen die kunnen leiden tot een buitengerechtelijke vaststellingsovereenkomst.
4.8.
De Goudse heeft verder aangevoerd dat het verzoek onder a een verklaring voor recht inhoudt, die, indien deze wordt toegewezen, volgens De Goudse nog steeds geen duidelijkheid verschaft over de toewijsbaarheid en verschuldigdheid van gemaakte kosten en daarmee het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. Indien het verzoek zal worden toegewezen, zal dat volgens De Goudse niet leiden tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
4.9.
Ook dit verweer moet worden verworpen. Het verzoek onder a strekt er toe om duidelijkheid te krijgen omtrent de concrete vraag of [verzoekers] c.s. recht hebben op vergoeding door De Goudse van gemaakte en toekomstige tolk- en vertaalkosten, voor zover die in causaal verband staan met het verkeersongeval waarvoor De Goudse de aansprakelijkheid heeft erkend.
4.10.
Het verzoek onder a dient er derhalve toe in abstracto vast te stellen of [verzoekers] c.s. recht hebben op vergoeding van die kosten en niet om te bepalen wat deze kosten zijn en of deze kosten in causaal verband staan met het verkeersongeval. Of dat causaal verband er is, zal steeds moeten komen vast te staan en kan eventueel onderwerp worden van een volgend deelgeschil. Deze vraag die met het verzoek onder a wordt opgeworpen leent zich voor beantwoording in een deelgeschilprocedure, omdat het in 4.7. overwogene ook in dit geval van toepassing is.
4.11.
De Goudse heeft verder aangevoerd dat de verzoeken onder b tot en met e enkel het karakter hebben van een incassovordering, waarvoor de deelgeschilprocedure niet is bedoeld. De afwikkeling van de overige schadeposten is daarmee volgens De Goudse ook niet opgelost, terwijl met de verzoeken ook geen enkel inzicht in de aard en omvang van al die overige posten wordt verkregen.
4.12.
Ook dit verweer moet worden verworpen, omdat ook dit uitgaat van een te beperkte uitleg van het doel van de deelgeschillenregeling. De beslissing over vergoeding van de bedoelde kosten kan er immers toe leiden dat [verzoekers] c.s. ook in toekomst kunnen beschikken over financiële middelen om eventueel kosten voor te schieten in het kader van de afwikkeling van de schade met De Goudse. Ook in dit verband geldt dat niet de eis mag worden gesteld dat de beslissing in een deelgeschilprocedure leidt tot een vaststellingsovereenkomst.
4.13.
De Goudse stelt zich verder op het standpunt dat een deugdelijke beslissing over het verzochte slechts mogelijk is, indien ter zake nadere bewijslevering plaatsvindt, waarvoor een deelgeschilprocedure zich niet leent. Zonder bewijslevering is volgens De Goudse geen concrete uitspraak mogelijk over de uiteindelijke omvang (en het aandeel van de moeder van [minderjarige] daarin) van de aansprakelijkheid van De Goudse, zodat niet alleen het verzochte onder a, maar ook de volledige vergoeding van het verzochte onder b t/m f niet mogelijk is.
4.14.
Kennelijk wil De Goudse daarmee betogen dat eerst de omvang van de aansprakelijkheid van de moeder van [minderjarige] moeten worden vastgesteld, voordat een oordeel kan worden gegeven over de diverse verzoeken. Dit verweer berust op het impliciete, onjuiste standpunt dat een eventuele fout van de moeder van [minderjarige] als eigen schuld zou kunnen worden toegerekend aan [minderjarige] (vergelijk Hoge Raad: 31 mei 1985, NJ 1986, 690, Boon/Prenger). Bovendien, indien de moeder van [minderjarige] en de bestuurder van de auto die [minderjarige] heeft aangereden beiden onrechtmatig jegens [minderjarige] zouden hebben gehandeld, zijn dezen hoofdelijk jegens [minderjarige] aansprakelijk, hetgeen inhoudt dat [minderjarige] beiden voor de gehele schade kan aanspreken (zie artikel 6:102 BW). De vaststelling van de eventuele mate van schuld van de moeder van [minderjarige] is derhalve niet relevant.
4.15.
De verzoeken lenen zich volgens De Goudse ook niet voor een beoordeling in een deelgeschillenprocedure, omdat in dat kader zal moeten worden beoordeeld of [verzoekers] c.s. de Nederlandse taal voldoende machtig zijn en of de omstreden kosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Beide vragen kunnen volgens De Goudse niet zonder bewijslevering worden beantwoord. Voor bewijslevering bestaat in een deelgeschilprocedure echter geen ruimte.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [verzoekers] c.s. de Nederlandse taal niet voldoende machtig zijn, zodat bewijslevering te dien aanzien niet aan de orde is. [verzoekers] c.s. hebben voldoende onderbouwd aangevoerd dat zij de Nederlandse taal niet voldoende machtig zijn, terwijl uit hetgeen De Goudse omtrent die taalbeheersing heeft aangevoerd onvoldoende kan worden afgeleid dat [verzoekers] c.s. zodanig de Nederlandse taal beheersen dat zij zonder meer en in voldoende mate en met voldoende zekerheid de (medische) subtiliteiten van de Nederlandse taal begrijpen. Zie ook hetgeen hierna in rov. 4.22. is vermeld.
4.17.
Ten aanzien van het opgevoerde kosten overweegt de rechtbank dat deze in dit stadium van het geschil tussen partijen bij gebreke van bewijsmiddelen ook kunnen worden geschat, zodat bewijslevering niet nodig is.
4.18.
De Goudse stelt voorts dat, behalve ten aanzien van de vergoeding van tolk-/vertaalwerkzaamheden, [verzoekers] c.s. geen juridische grondslag hebben aangevoerd voor de overige verzoeken.
4.19.
Dit verweer houdt geen stand. Uit hetgeen [verzoekers] c.s. in 6.2 van het verzoekschrift hebben gesteld, volgt dat de te vorderen vergoedingen, die volgens het daar gestelde betrekking hebben op specifiek tolk-/vertaalwerkzaamheden, en daarnaast, op niet nader omschreven werkzaamheden die door derden ten behoeve van [minderjarige] zijn gemaakt, volgens [verzoekers] c.s. kunnen worden gebaseerd primair op artikel 6:107 BW, dan wel subsidiair op artikel 6:96 BW. Uit de hele context van het verzoekschrift volgt dat de niet-specifiek omschreven kosten betrekking hebben op telefoonkosten, reiskosten en kosten van gespendeerde tijd (van [naam zoon verzoekers] ).
4.20.
De Goudse heeft betwist dat de kosten waarvan [verzoekers] c.s. vergoeding verzoeken zijn te beschouwen als verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 BW. Toewijzing van de verzochte schadevergoeding(en) leidt volgens De Goudse tot verhoging van de totale schadelast, nu het volgens haar niet gaat om kosten die anders door [minderjarige] zouden zijn gemaakt, maar kosten die zijn gemaakt omdat de ouders van [minderjarige] de Nederlandse taal niet machtig zouden zijn en in verband daarmee eigen kosten hebben gemaakt. Daarnaast is van verplaatste schade volgens De Goudse pas sprake in geval van hulp waarvoor het inschakelen van professionals normaal en gebruikelijk is.
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat er wél sprake is van verplaatste schade. Daartoe overweegt zij het volgende. Als wettelijke vertegenwoordigers van [minderjarige] behartigen [verzoekers] c.s. de belangen van hun dochter [minderjarige] . Voldoende aannemelijk is dat [verzoekers] c.s. de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn en zelfs analfabeet zijn. Het is dan begrijpelijk dat zij in onderhandelingen met De Goudse en hun contacten met hun advocaat bijstand nodig hebben van een tolk/vertaler die de Nederlandse taal (voldoende) machtig is. Omdat [verzoekers] c.s. optreden als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] , moeten de kosten van [verzoekers] c.s. worden beschouwd als kosten gemaakt door [minderjarige] zelf. De kosten die ten behoeve van [verzoekers] c.s., en daarmee indirect ten behoeve van [minderjarige] zijn gemaakt, zijn derhalve te beschouwen als verplaatste schade van [minderjarige] .
4.22.
Dat [verzoekers] c.s. voor deelname aan het maatschappelijke verkeer nooit eerder professionele, betaalde hulpverleners zouden hebben ingeschakeld, zoals De Goudse stelt, is niet relevant. Het gaat hier immers niet om contacten die zijn te vergelijken met doorsnee contacten in het maatschappelijke verkeer, doch om contacten met juridisch complexe onderwerpen, die meer taalvaardigheid vereisen dan bij doorsnee sociale en maatschappelijke contacten. De Goudse heeft ook niet gesteld dat [verzoekers] c.s. in vergelijkbare eerdere gevallen niet gebruik hebben hoeven te maken van bijstand door een tolk/vertaler.
4.23.
De hulp, bestaande in tolk-/vertaalwerkzaamheden, is in de gegeven omstandigheden ook als normaal en gebruikelijk te beschouwen, nu [verzoekers] c.s. – wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige] – de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn en dus in hun taak als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] zijn aangewezen op hulp van een tolk/vertaler bij de contacten met hun eigen advocaat en met De Goudse. Het was ook redelijk dat [verzoekers] c.s. hun zoon [naam zoon verzoekers] als tolk/vertaler inschakelden, omdat juist daardoor kosten werden bespaard, nu de kosten van de door [naam zoon verzoekers] verrichte werkzaamheden lager zijn dan indien die werkzaamheden zouden zijn verricht door een professioneel tolk/vertaler.
4.24.
De Goudse voert verder als verweer aan, dat er voor vergoeding van de schade op de voet van artikel 6:96 BW geen ruimte bestaat. Ten eerste volgens De Goudse niet omdat het niet gaat om kosten die door [minderjarige] zijn gemaakt, dan wel om schade die door [minderjarige] is geleden. Indien de omstreden kosten door [minderjarige] zelf zouden zijn gemaakt, dan zouden deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten slotte stelt De Goudse in dit verband dat de door de voormalige en huidige advocaat van [verzoekers] c.s. gemaakte kosten geheel zijn vergoed.
4.25.
De werkzaamheden die door [naam zoon verzoekers] zijn verricht, zijn verricht in het kader van het streven van [verzoekers] c.s. om buiten rechte vergoeding te krijgen van de door [minderjarige] geleden schade en dus zijn de kosten van die werkzaamheden te beschouwen als kosten van verkrijging van voldoening buiten rechte, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW.
4.26.
Nu de werkzaamheden van [naam zoon verzoekers] zijn verricht ten behoeve van [verzoekers] c.s., die op hun beurt zijn opgetreden als wettelijk vertegenwoordigers van [minderjarige] , moeten de kosten van [naam zoon verzoekers] worden beschouwd als door [minderjarige] gemaakt. Ter beantwoording van de vraag of is voldaan aan het vereiste van artikel 6:107 BW, dat het slachtoffer de kosten, indien hij ze zelf zou hebben gemaakt, zou moeten kunnen vorderen van de veroorzaker van de schade, moet worden uitgegaan van de hypothetische situatie dat [minderjarige] meerderjarig zou zijn geweest en zij het Nederlands evenmin voldoende machtig zou zijn geweest en derhalve zou zijn aangewezen op de bijstand van een tolk/vertaler in de communicatie met haar advocaat en met De Goudse.
4.27.
Dat alle door de voormalige en huidige advocaat van [verzoekers] c.s. gemaakte kosten zijn vergoed door De Goudse, is niet relevant. Het gaat in deze procedure immers niet om de vergoeding van de kosten van juridische bijstand, maar om de vergoeding van, onder andere, kosten van tolk- en vertaalwerkzaamheden om de communicatie van [verzoekers] c.s. met hun advocaat en met De Goudse in het kader van de onderhandelingen over regeling van de schade mogelijk te maken.
4.28.
Ten gronde hebben De Goudse de volgende verweren aangevoerd tegen de verzochte kostenvergoedingen. De Goudse betwist de noodzaak van het maken van de kosten, nu volgens haar de moeder van [minderjarige] de Nederlandse taal voldoende machtig is, hetgeen volgens De Goudse volgt uit het feit dat zij in het kader van het opstellen van een proces-verbaal door de politie niet is ondersteund door een tolk. Daarnaast is volgens De Goudse niet onderbouwd dat de kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd ook daadwerkelijk zijn gemaakt. De Goudse betwist verder het causale verband tussen de telefoongesprekken, waarvan vergoeding wordt gevorderd, en het ongeval van [minderjarige] , nu ook zonder dat ongeval er telefonisch contact zou zijn geweest. Ook zijn volgens De Goudse de telefoonkosten ten onrechte gemaakt, omdat via Skype of WhatsApp kosteloos had kunnen worden getelefoneerd, zodat [verzoekers] c.s., door dat niet te doen, niet voldaan hebben aan hun schadebeperkingsplicht. Onduidelijk is volgens De Goudse hoe de kosten van de tolk/vertaalwerkzaamheden zijn begroot. Duidelijk is volgens De Goudse wel dat voor die kosten geen tarieven mogen worden gehanteerd als door een professioneel tolk/vertaler, nu [naam zoon verzoekers] dat niet is. Ten slotte stelt De Goudse dat niet begrijpelijk is dat [verzoekers] c.s. voor het verrichten van de omstreden tolk/vertaalwerkzaamheden niet een van de inwonende kinderen, die het Nederlands wel machtig zijn, hebben ingeschakeld.
4.29.
Het verweer dat geen noodzaak zou bestaan voor [verzoekers] c.s. om zich te laten bijstaan door een tolk/vertaler, omdat tenminste de moeder van [minderjarige] het Nederlands voldoende machtig is, is hierboven reeds verworpen. De rechtbank wijst kortheidshalve naar hetgeen zij hierboven daaromtrent heeft overwogen.
4.30.
Juist is dat verifieerbare stukken ter onderbouwing van de schadeposten niet zijn overgelegd. Aannemelijk is echter wel dat diverse soorten kosten zijn gemaakt en werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank zal de diverse kostenposten derhalve naar redelijkheid vaststellen. Daarbij is het volgende van belang.
4.31.
Ten aanzien van de vergoeding van de telefoonkosten en reiskosten overweegt de rechtbank inleidend het volgende. De rechtbank begrijpt uit productie 6 bij het verzoekschrift dat de gevorderde telefoonkosten mede betrekking hebben op gesprekken met familie in Turkije, om deze op de hoogte te brengen en te houden over de ontwikkelingen met betrekking tot [minderjarige] . Dergelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze niet zien op hulp waarvoor het inschakelen van professionals normaal en gebruikelijk is (vergelijk Hoge Raad: 28 mei 1999, NJ 1999, 564, Johanna Kruidhof), doch op het binnen familiale kring uitwisselen van informatie die betrekking heeft op het wel en wee van de familieleden.
4.32.
Ten aanzien van het verweer dat [verzoekers] c.s. niet aan hun schadebeperkingsplicht hebben voldaan, doordat niet kosteloos via Skype of WhatsApp is getelefoneerd en zij niet hun inwonende kinderen, die het Nederlands machtig zijn, doch in plaats daarvan de verder van huis, in Duitsland wonende, [naam zoon verzoekers] tolk/vertaalwerkzaamheden hebben laten verrichten, overweegt de rechtbank het volgende.
4.33.
Zoals hierboven al overwogen, rust op het slachtoffer van een onrechtmatige daad in beginsel de verplichting om zijn schade te beperken. Een vordering tot veroordeling om schade te beperken kan in beginsel niet worden toegewezen, wel kunnen aan het niet-nakomen van de schadebeperkingsplicht consequenties worden verbonden. In redelijkheid kan echter niet worden verlangd dat het slachtoffer daarbij in het kader van de afwikkeling van de schade steeds de goedkoopste keuze maakt ten aanzien van – zoals in het onderhavige geschil relevant – de wijze waarop en de persoon van wie [verzoekers] c.s. gebruik maken in de communicatie met hun advocaat en De Goudse.
4.34.
Het is immers te wijten aan het onrechtmatige handelen van de verzekerde van De Goudse dat [verzoekers] c.s. in de situatie worden gebracht, waarin dezen zich verplicht zien om de kosten van de schadeafwikkeling te beperken ten behoeve van De Goudse. Slechts indien de keuzes die [verzoekers] c.s. hebben gemaakt in het kader van de schadeafwikkeling onredelijk zijn, in die zin dat zij onnodige en onredelijke kosten hebben veroorzaakt – en tot voor De Goudse te vergoeden schade leiden – kan sprake zijn van het verzaken van de schadebeperkingsplicht die consequenties heeft voor hen.
4.35.
Dat [naam zoon verzoekers] niet kosteloos via Skype of WhatsApp heeft getelefoneerd met zijn ouders, de advocaat van [verzoekers] c.s. of De Goudse, maar in plaats daarvan niet-kosteloos heeft getelefoneerd, of zelf naar een gesprekspartner is gereisd om met deze in een persoonlijk gesprek aan tafel te communiceren, acht de rechtbank niet onredelijk. Hetzelfde geldt voor het feit dat [verzoekers] c.s. hun zoon [naam zoon verzoekers] , die tijdens de contacten al in Duitsland woonde, hebben ingeschakeld en niet de toen nog in Nederland bij hen inwonende kinderen die het Nederlands ook machtig zijn. Daarbij speelt ook nog een rol dat [verzoekers] c.s. wellicht bewust voor [naam zoon verzoekers] hebben gekozen als tolk/vertaler/intermediair, omdat zij hem daartoe geschikter achten dan hun andere kinderen, of om andere persoonlijke redenen, die De Goudse niet aangaan.
4.36.
Ten aanzien van de door [verzoekers] c.s. gemaakte reiskosten in verband met de bezoeken aan diverse instanties en schoolvervoer over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019, overweegt de rechtbank het volgende. Juist is dat deze post niet is onderbouwd. Wel aannemelijk is echter dat deze kosten zijn gemaakt. Dit zijn, in ieder geval wat betreft de kosten in verband met de bezoeken aan diverse instanties, kosten die niet zien op hulp waarvoor het inschakelen van professionals normaal en gebruikelijk is.
4.37.
De rechtbank zal deze kosten, evenals de telefoonkosten, de kosten van de verrichte tolk- en vertaalwerkzaamheden en de kosten van het reizen naar en de tijd voor overleg met de voormalige en huidige advocaat van [verzoekers] c.s. telkens in redelijkheid begroten op de helft van de respectieve verzochte bedragen.
4.38.
Conclusie uit het vorenstaande is dat het verzoek niet prematuur, dan wel ten onrechte is ingesteld. Nu De Goudse gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld en omdat zulks wordt verzocht, kan De Goudse worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
4.39.
Ten aanzien van de door [verzoekers] c.s. begrote kosten van deze procedure heeft De Goudse aangevoerd dat het door [verzoekers] c.s. opgevoerde aantal uren (19, tot en met de mondelinge behandeling) en het gehanteerde uurtarief (€ 265,-- exclusief btw) buitenproportioneel zijn.
4.40.
De rechtbank acht het door de advocaat van [verzoekers] c.s. gehanteerde uurtarief bovenmatig. In plaats daarvan zal zij het redelijk te achten tarief van € 230,-- p/u inclusief btw hanteren. Ten aanzien van het aantal gedeclareerde uren overweegt de rechtbank dat gelet op de moeilijkheidsgraad van het geschil een aantal van 15 uur als redelijk kan worden beschouwd. [verzoekers] c.s. hebben derhalve recht op een vergoeding van € 3.450,-- voor kosten van de advocaat, en € 914,-- aan griffierecht.
4.41.
De verzochte vergoeding in verband met de kosten van de tolk komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. Uit het hiervoor overwogene blijkt immers dat [verzoekers] c.s. het Nederlands onvoldoende begrijpen om zonder bijstand van een tolk te kunnen communiceren ter zitting. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen onder 4.22. is overwogen, hetgeen ook in dit verband relevant is. Wat de hoogte van de vordering van de kosten betreft, overweegt de rechtbank dat de gedeclareerde reiskosten zijn gebaseerd op de door de tolk die de dienst volgens productie 20 van [verzoekers] c.s. heeft aangenomen, te weten [naam tolk] , te reizen kilometers. Deze heeft ter zitting getolkt. Kennelijk was geen andere tolk – die dichter bij de rechtbank woont – bereid of in staat de werkzaamheden te verrichten. De Goudse heeft ook niet gesteld welke andere tolk in de taal Kermandji dichter bij de rechtbank is gevestigd en bereid en in staat was te tolken. Dat de vergoeding voor de tolk bovenmatig is, is door De Goudse niet onderbouwd. De in rekening gebrachte tolktijd komt de rechtbank redelijk voor. Ten slotte is ter zitting gebleken dat de heer [naam tolk] een beëdigd tolk/vertaler is.
In reconventie
4.42.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek in reconventie moet worden afgewezen.
4.43.
In beginsel kan van een slachtoffer van onrechtmatig handelen worden verlangd dat het slachtoffer zijn schade beperkt. Niet steeds kan worden verlangd dat het slachtoffer feitelijk zijn schade beperkt, maar heeft het niet-nakomen van de schadebeperkingsverplichting gevolgen voor de omvang van de toe te kennen schadevergoeding.
4.44.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval echter niet worden verlangd dat [minderjarige] zich, ter beperking van haar schade, laat begeleiden door InReha. Het ingrijpende karakter van die begeleiding acht de rechtbank in strijd is met het (medische) zelfbeschikkingsrecht. Dit laat onverlet dat als te zijner tijd duidelijk wordt dat als [minderjarige] eerder en/of tijdig begeleid zou zijn door een instituut als InReha, haar schade minder hoog zou zijn, een beroep van De Goudse op de schadebeperkingsplicht succesvol kan zijn.
4.45.
Daarnaast hebben [verzoekers] c.s. terecht geweigerd om in te stemmen met de begeleiding door InReha, of een andere soortgelijke organisatie. Die weigering heeft immers niet als grond dat [verzoekers] c.s. daarmee De Goudse willen pressen tot betaling van de posten waarvan in conventie betaling wordt verzocht, zoals De Goudse stelt, maar het feit dat het zich laten begeleiden door een (Duits) instituut als door De Goudse bedoeld [verzoekers] c.s. zal confronteren met aanvullende kosten van noodzakelijke vertaal- en tolkwerkzaamheden, die zij niet kunnen betalen, terwijl volgens [verzoekers] c.s. De Goudse al niet bereid is gebleken de noodzakelijk gemaakte kosten van tolk- en vertaalwerkzaamheden door [naam zoon verzoekers] te betalen. [verzoekers] c.s. zijn immers het Duits niet machtig en zijn, als door De Goudse niet voldoende gemotiveerd betwist, te beschouwen als analfabeten, niet alleen ten aanzien van de Nederlandse taal, maar ook ten aanzien van de Duitse taal.
4.46.
De rechtbank begroot de kosten van de procedure in reconventie op nihil. ECLI:NL:RBLIM:2020:944