Overslaan en naar de inhoud gaan

RBZWB 300419 uurtarief in verband met intensieve zorg die door de partner van de benadeelde wordt gegeven € 30,00

RBZWB 300419 uurtarief in verband met intensieve zorg die door de partner van de benadeelde wordt gegeven € 30,00
- verzocht 24,1 uur, toegewezen 10 uur x € 225,00 + 5%

Het verzoek

2.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, na wijziging van het verzoek, om voor recht te verklaren dat hij jegens [verweerster] recht heeft op een vergoeding van € 30,00 per uur voor de met de stoma gerelateerde zorg tot een gezamenlijk door partijen dan wel bij latere onherroepelijke rechterlijke uitspraak te bepalen datum in de toekomst. Het voorlopige karakter van het verzoek heeft [verzoeker] aldus toegelicht dat partijen op die manier nog wel een modus behouden om zo nodig tot een aanpassing te kunnen komen, mede gezien de te verwachten duur van de toekomstige zorg. Daarnaast verzoekt [verzoeker] de kosten van het deelgeschil te begroten.

2.2.
[verweerster] concludeert tot afwijzing van het verzoek.

De beoordeling

3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:

Op 26 juni 2009 is [verzoeker] (geboren op 27 juli 1984) met een mes in de borstkas gestoken, in verband waarmee hij is behandeld in het Admiraal de Ruyter ziekenhuis in Vlissingen en vervolgens in het door [verweerster] geëxploiteerde ziekenhuis in Rotterdam. Tijdens de behandeling in Rotterdam is (kennelijk) als gevolg van het inbrengen van een Flexi-Seal (systeem voor de opvang van ontlasting) een perforatie van de darm ontstaan, als gevolg waarvan er een buikvliesontsteking is gevolgd en er blijvend een (ileo)stoma diende te worden aangebracht.

Op 19 mei 2014 heeft prof. dr. J.G. van der Hoeven, als hoofd van de Intensive Care afdeling verbonden aan het Radboud UMC te Nijmegen, als deskundige een rapport uitgebracht over – kort gezegd – de juistheid van de medische behandeling in Rotterdam. In het rapport is vermeld dat de behandelaars de darmperforatie eerder hadden moeten ontdekken.

[verweerster] heeft naar aanleiding van het rapport erkend aansprakelijk te zijn voor de gevolgen van de in het ziekenhuis gemaakte fout voor zover die “de problemen met de buik” betreffen.

[verzoeker] woont zelfstandig. De zorg en hulp die [verzoeker] in verband met zijn gezondheidssituatie nodig heeft, worden verstrekt door [partner verzoeker] , zijn partner en de moeder van zijn kinderen (in 2018 3 en 12 jaar oud). [partner verzoeker] en de kinderen wonen niet bij [verzoeker] in huis.

[verzoeker] ontvangt voor de persoonlijke verzorging een persoonsgebonden budget (PGB) krachtens de Zorgverzekeringswet voor 19 uur en 26 minuten per week, op basis van een uurtarief van € 23,00, zijnde het uurtarief voor ‘informele zorg’. Van deze geïndiceerde zorg betreft de zorg die nodig is als gevolg van de stoma 10 uur en 30 minuten. Een door partijen ingeschakelde deskundige (Trivium) heeft gerapporteerd dat met de zorg die [verzoeker] feitelijk nodig heeft in verband met de stoma 17 uur en 23 minuten per week gemoeid is.

3.2.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat een vergoeding van € 30,00 per uur voor de zorg die in verband met de stoma nodig is redelijk is. Hij voert aan dat de stoma ‘hoog-productief’ is waardoor het wisselen van de stoma dient te worden afgestemd op eten en drinken en op het verrichten van activiteiten door hem. Daarnaast zit de plak van de stoma op zijn heupbot waardoor deze snel loslaat terwijl hij daar zelf niet bij kan. Als gevolg van het een en ander is een juiste timing en coördinatie van de zorg nodig, dient vrij nauwkeurige zorg op afroep te worden gegeven gedurende zeven dagen per week en dient de zorg soms op niet reguliere momenten te worden verstrekt, bijvoorbeeld gedurende de nacht (enkele keren per week), zo stelt [verzoeker] . Daarnaast is het verlenen van zorg belastend voor de zorgverlener omdat hij vanwege zijn psychische toestand snel geïrriteerd en verbaal agressief kan zijn, aldus [verzoeker] . De wijkverpleging is volgens [verzoeker] in het verleden niet in staat gebleken om adequate zorg en verpleging te verstrekken en in verband met escalaties staat hij bij de wijkverpleging op ‘de zwarte lijst’. Hij kan, naar de rechtbank begrijpt, niemand vinden in het professionele circuit die bereid is om de benodigde zorg en verpleging te verlenen voor het uurtarief van € 23,00 dat hem vanuit het PGB wordt toegekend. Dankzij de opoffering van [partner verzoeker] , die haar baan als administratief medewerkster heeft opgezegd, is de afgelopen jaren in de zorg voorzien, maar die zorg is niet realistisch beloond. Het is waarschijnlijk dat [verzoeker] in de toekomst andere zorgverleners dan [partner verzoeker] moet inschakelen omdat [partner verzoeker] de zorgverlening niet zal kunnen volhouden – zij is al eens uitgevallen, kan niet op vakantie, moet in het weekend paraat zijn en moet de kinderen soms ’s nachts alleen laten. Professionele zorgverleners zal hij tenminste € 38,00 per uur moeten betalen, zijnde het uurtarief binnen het PGB voor ‘formele zorg’. Er is zelfs een gerede kans dat hij meer zal moeten betalen omdat diensten ’s nachts en in de weekenden normaliter met een toeslag worden belast, aldus steeds [verzoeker] .

3.3.
[verweerster] betwist de redelijkheid van het door [verzoeker] genoemde uurtarief. Met verwijzing naar arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2014 en 12 mei 2015 (ECLI:NL:GHARL:2014:181 en ECLI:NL:GHARL:2015:3369) stelt zij zich op het standpunt dat voor de vergoeding aansluiting moet worden gezocht bij het uurtarief van € 23,00 voor informele zorg dat in het kader van het PGB wordt vergoed. Zij wijst erop dat dit uurtarief een wettelijke basis kent in het Besluit Zorgverzekeringen en in de Regeling Zorgverzekering en wijst op de toelichting bij artikel 2.29a van de Regeling, waarin staat:

(…) Voor zorgverleners die geen zorgaanbieder in de zin van de Wmg zijn (bijvoorbeeld mantelzorgers) of geen tarieven in rekening brengen (bijvoorbeeld werknemers), kan de mate van vergoeding die de zorgverzekeraar de verzekerde ten hoogste mag bieden met het Zvw-pgb bij ministeriële regeling vastgesteld worden (artikel 2.15b Bzv). Met deze regeling wordt de maximale vergoeding voor deze zorgverleners binnen het Zvw-pgb gemaximeerd op 23 euro per uur. ( ... ) 
Wanneer de zorg wordt geleverd door een bloed- of aanverwante van de verzekerde in de eerste of tweede graad dan wel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, er altijd het informele tarief van maximaal 23 euro per uur geldt. In die situatie gaat de sociale context waaruit de zorgverlener de zorg biedt voor op de inschrijving in het BIG-register. Dit geldt ook wanneer de zorgverlener een zzp-er is. Deze valt op grond van het eerste lid al onder het informele tarief. Als zorg wordt geboden aan een naaste, gaat de sociale context voor en kan niet gesproken worden van beroeps- of bedrijfsmatig zorg verlenen, zoals bedoeld in de Wmg.

Verder wijst [verweerster] erop dat het uurtarief van € 23,00 ook redelijk is wanneer dit wordt vergeleken met bijvoorbeeld de uurlonen van een gediplomeerde verzorgende zoals de verzorgende C met een uurloon tussen € 11,17 en € 15,77 (FWG 30 CAO VVT) of de verzorgende IG met een uurloon tussen de € 11,75 en € 17,05 (FWG 35 CAO VVT).

3.4.
Indien de verzochte verklaring voor recht moet worden aangemerkt als een voorlopige voorziening is deze niet toewijsbaar. De rechtbank begrijpt het verzoek om voor recht te verklaren dat [verzoeker] recht heeft op een vergoeding van € 30,00 per uur voor de met de stoma gemoeide zorg gelet op de nadere toelichting ter zitting evenwel zo dat dit verzoek slechts in die zin ‘voorlopig’ is dat dit ziet op de huidige situatie waarin [partner verzoeker] de zorg verleent en dat dit geen rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen, zoals algemene loonontwikkelingen of met een situatie waarin een ander dan [partner verzoeker] de zorg verleent. De rechtbank zal het verzoek beoordelen zoals dit door haar is begrepen.

3.5.
[verweerster] heeft niet ontkend dat zij in beginsel gehouden is om de kosten van de zorg als gevolg van de stoma te betalen, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Het geschil tussen partijen betreft niet (langer) de vergoeding van de tijd van de zorgverlening die noodzakelijk is maar niet geïndiceerd – [verweerster] heeft verklaard dat zij bereid is om voor de niet geïndiceerde uren een vergoeding te betalen – maar betreft alleen nog de hoogte van de vergoeding.

3.6.
[verweerster] heeft niet weersproken dat de zorg die [partner verzoeker] verleent eerst werd verleend door wijkverpleegkundigen en dat [partner verzoeker] dezelfde zorg is gaan verlenen omdat de zorgverlening door de wijkverpleging onvoldoende kon worden toegesneden op de behoeftes van [verzoeker] en mitsdien niet adequaat was. [verzoeker] heeft mitsdien op redelijke gronden de in verband met zijn stoma noodzakelijke, blijvende intensieve verzorging en verpleging aan [partner verzoeker] toevertrouwd in plaats van aan de genoemde professionele hulpverleners. De redelijkheid brengt daarom mee dat bij de beantwoording van de vraag of [verzoeker] schade heeft geleden en op welk bedrag deze schade kan worden begroot, dient te worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de zorgtaken in feite niet door een professionele hulpverlener worden verricht en dat [partner verzoeker] jegens [verzoeker] geen aanspraak kan maken op een vergoeding die hoger is dan die welke zij met [verzoeker] in het kader van het PGB is overeengekomen (vgl. HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564). Wat die afgesproken vergoeding betreft, is van belang dat gebruikmaking van het PGB in feite een schade beperkende maatregel is en [verzoeker] nu eenmaal niet meer aan [partner verzoeker] kan betalen dan hij in het kader van het PGB krijgt.

3.7.
[verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat [partner verzoeker] voor de verpleging en verzorging van [verzoeker] haar baan als administratief medewerkster heeft opgezegd, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Verder staat als niet betwist vast dat [partner verzoeker] niet bij [verzoeker] in huis woont en dat zij in staat is om (met opoffering van haar vakanties en nachtrust en met het risico dat zij haar kinderen soms alleen in huis moet laten) – kort gezegd – zorg op maat te geven die de professionele hulpverleners niet kunnen verlenen. [partner verzoeker] geeft mitsdien dezelfde soort verzorging en verpleging als de professionele hulpverleners voorheen hebben gedaan, maar toegesneden op de specifieke problemen waar [verzoeker] mee kampt. Gelet op dit een en ander wordt de zorg die [partner verzoeker] verleent niet slechts in een sociale context gegeven, maar heeft deze zorg juist een overwegend beroeps- of bedrijfsmatig karakter. Bij de begroting van de schade ligt het daarom eerder in de rede aan te knopen bij het ‘formele tarief’ van de Zorgverzekeringswet dat geldt voor wijkverpleegkundigen dan bij het ‘informele tarief’ dat geldt voor in een sociale context verleende zorg. Niet weersproken is dat het formele tarief dat geldt voor zorg door wijkverpleegkundigen € 38,00 per uur is, zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Met het oog daarop komt de rechtbank een vergoeding van € 30,00 per uur voor de zorgverlening van [partner verzoeker] op dit moment (dus afgezien van toekomstige ontwikkelingen) redelijk voor. De verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen zoals hierna is geformuleerd.

3.8.
Bij haar oordeel heeft de rechtbank er rekenschap van gegeven dat uit voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat de rechter bij de begroting van de schade geen hogere vergoeding ter zake de verpleging en verzorging zal mogen toewijzen dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van professionele hulp. Dat de door [verweerster] genoemde ‘verzorgende C’ en de ‘verzorgende IG’ te beschouwen zijn als professionele hulpverleners die, zoals de in het verleden ingeschakelde wijkverpleegkundigen, in staat zijn de hier aan de orde zijnde zorg te verlenen, is evenwel onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Anders dan [verweerster] kennelijk bepleit, kan het inkomen van deze hulpverleners daarom niet dienen als plafond voor de vergoeding die aan [verzoeker] dient te worden gegeven.

3.9.
In het verzoekschrift heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht om de kosten van het deelgeschil te begroten op zes uur in verband met het voorbereiden en opstellen van het verzoekschrift en met de uren die nog gemoeid zullen zijn met de behandeling van het verzoek, zulks tegen een uurtarief van € 225,00, vermeerderd met 5% kantoorkosten en btw en voorts vermeerderd met het griffierecht. Tijdens de behandeling van het verzoek ter zitting heeft de raadsman van [verzoeker] meegedeeld dat met de behandeling van het verzoek bovenop de tijd die is besteed aan het voorbereiden en opstellen van het verzoekschrift nog 18,1 uur gemoeid is geweest, waaronder tijd in verband met minnelijk overleg. Tijdens de zitting heeft hij een urenoverzicht overgelegd.

3.10.
[verweerster] heeft naar voren gebracht dat zij zes uur voor de voorbereiding en het opstellen van het verzoekschrift niet onredelijk vindt en dat dit ook geldt voor het gehanteerde uurtarief, mits de kantoorkosten daarin zijn begrepen. [verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen het overleggen van het urenoverzicht door [verzoeker] ter zitting en heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om daarop behoorlijk te reageren.

3.11.
Op grond van artikel 1019aa Rv begroot de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek in de beschikking, waarbij hij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking neemt. De rechtbank zal deze kosten begroten op tien uur tegen een uurtarief van € 225,00, vermeerderd met 5% kantoorkosten en btw, waarbij zij uitgaat van zes uur in verband met de voorbereiding en het opstellen van het verzoekschrift, twee uur in verband met het bestuderen van het verweerschrift en de voorbereiding van de zitting en twee uur in verband met de mondelinge behandeling. Bij deze begroting slaat de rechtbank geen acht op het overgelegde urenoverzicht nu dit onvoldoende is toegelicht en in een zodanig laat stadium is overgelegd dat [verweerster] daarop niet heeft kunnen reageren.

3.12.
Het is niet ongebruikelijk voor letselschadeadvocaten dat zij een uurtarief van € 225,00 in rekening brengen bij hun cliënten en dat tarief vermeerderen met 5% kantoorkosten. Waarom dat in dit geval onredelijk is, heeft [verweerster] niet toegelicht. Een begroting op basis van voornoemd uurtarief vermeerderd met 5% kantoorkosten oordeelt de rechtbank niet onredelijk. ECLI:NL:RBZWB:2019:2502