Cassatieblog 061020 door Floor Veldhuis; Wanneer is sprake van een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 lid 1 EVO?
- Meer over dit onderwerp:
Cassatieblog 061020 door Floor Veldhuis; Wanneer is sprake van een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 lid 1 EVO?
HR 18 september 2020 ECLI:NL:HR:2020:1443
In deze Caribische zaak staat de vraag centraal of een dwingende bepaling van Frans verzekeringsrecht kan worden beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht als bedoeld in artikel 7 lid 1 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: “EVO”), en daarmee het toepasselijk recht op de verzekeringsovereenkomst kan doorkruisen.
Het bedrijf JLA heeft op Sint Maarten via een tussenpersoon een aansprakelijkheidsverzekering voor een bedrijfsauto afgesloten bij verzekeraar Nagico. In de polisvoorwaarden is een dekkingslimiet opgenomen. Een werknemer van JLA is met de bedrijfsauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval in Saint Martin (Franse deel van Sint Maarten). De benadeelde heeft een procedure tegen JLA en Nagico ingesteld bij de Franse rechter in Guadeloupe. De Franse rechter heeft geoordeeld dat de dekkingslimiet in strijd is met dwingend bepaling van Frans recht waarin een verbod voor dekkingsbeperkingen is opgenomen ten aanzien van lichamelijk letsel. JLA en Nagico zijn (hoofdelijk) veroordeeld tot schadeloosstelling van de benadeelde. De door JLA in vrijwaring jegens Nagico ingestelde vordering tot terugbetaling van de door JLA aan de benadeelde betaalde bedragen is afgewezen.
In deze procedure vordert JLA (opnieuw) veroordeling van de schade van JLA voortvloeiend uit het verkeersongeval. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (“het Gerecht”) heeft de vordering toegewezen en het Hof heeft dat vonnis bevestigd.
Het Hof heeft (voor zover het oordeelde over de afwijzing van de eerder in vrijwaring door JLA tegen Nagico ingestelde vordering tot terugbetaling) overwogen dat het eindarrest van de Franse rechter (in Guadeloupe) niet kan worden erkend op grond van de Gazprom-criteria. Het staat JLA vrij om op grond van art. 431 lid 2 Rv een nieuwe inhoudelijke beoordeling van het geschil te vragen.
Volgens het Hof is op de verzekeringsovereenkomst het recht van Sint Maarten van toepassing. Het Franse verbod op een dekkingsbeperking is volgens het Hof een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 lid 1 EVO: een regel aan de inachtneming waarvan zoveel belang wordt gehecht voor de handhaving van politieke, sociale of economische organisatie van het Franse deel van Sint Maarten, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht van toepassing is op de overeenkomst. Volgens het Hof zou een ernstige onevenwichtigheid in het Franse verzekeringsrecht (waarin dekkingsbeperkingen niet zijn toegestaan) optreden als de keuze die de Sint Maartense wetgever heeft gemaakt (waarin dekkingsbeperkingen zijn toegestaan) zou doorwerken in de Franse rechtssfeer.
Art. 7 lid 1 EVO bevat twee componenten: (i) is sprake van een dwingende bepaling die moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer van die bepaling valt, ongeacht welk recht op de overeenkomst van toepassing is (“de kwalificatie”) en (ii) moet aan deze dwingende bepaling gevolg worden toegekend, gelet op de aard en strekking van die bepaling, alsmede de gevolgen die uit toepassing of niet-toepassing zouden voortvloeien (“de toepassing”). In cassatie wordt in het principaal beroep (slechts) over de toepassing van de tweede component van artikel 7 lid 1 EVO geklaagd. Het Hof zou geen rekening hebben gehouden met de aard en strekking van de bepaling, noch met de gevolgen die uit toepassing of niet-toepassing zouden voortvloeien. Die klacht acht de Hoge Raad gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof heeft verzuimd een afweging te maken tussen enerzijds de belangen die worden gediend door toepassing van de dwingende bepaling (inhoudend: een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor bepaalde categorieën verkeersdeelnemers met een verbod op een dekkingsbeperking voor lichamelijk letsel) en anderzijds de belangen die worden gediend door toepassing te geven aan het recht van Sint Maarten (inhoudend: een verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor bepaalde categorieën verkeersdeelnemers, waarbij een betrekkelijk lage dekkingsbeperking is toegestaan teneinde een hogere dekkingsgraad te bewerkstelligen door lagere premiestelling), een en ander in het licht van de omstandigheid dat de verzekeringsovereenkomst wordt beheerst door het recht van Sint Maarten. De Hoge Raad oordeelt voorts dat het Hof niet kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken dat de toepassing van de dwingende bepaling van een ander land gerechtvaardigd moet zijn door haar aard en strekking, en dat artikel 7 lid 1 EVO strikt moet worden uitgelegd volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU.
De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst terug naar het Hof. De overige klachten en het incidenteel cassatieberoep verwerpt de Hoge Raad zonder nadere motivering.
Verder zij verwezen naar de lezenswaardige conclusie van A-G Vlas, waarin de verschillende typen voorrangsregels uit het internationaal privaatrecht uiteen worden gezet (par. 2.5 e.v.). Over de onjuistheid van het oordeel van het Hof is hij explicieter dan de Hoge Raad (in par 2.14): volgens hem heeft het Hof ten onrechte uitsluitend in zijn oordeel betrokken wat de gevolgen zijn van de toepassing van het recht van Sint Maarten in de Franse rechtssfeer, maar niet wat de gevolgen zijn van de toepassing van het Franse recht in de rechtssfeer van Sint Maarten, nu het recht van Sint Maarten zowel lex fori (het recht van de aangezochte rechter, zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 EVO) als lex causae (het recht dat van toepassing op de overeenkomst is) is. Volgens hem heeft het hof evenmin in de overwegingen betrokken de vraag of het te beschermen belang van de benadeelde voldoende zwaarwegend is om van het recht van Sint Maarten (als lex causae) af te wijken, nu ook dit recht de bescherming van de benadeelde en de verzekerde op het oog heeft, zij het dat deze bescherming op een andere wijze wordt gerealiseerd dan in het Franse recht. A-G Vlas lijkt het verwijzingshof daarmee al een bepaalde richting op te (willen) sturen, terwijl de Hoge Raad dat – vermoedelijk juist met het oog op die verwijzingsprocedure – niet doet.
Wordt vervolgd. cassatieblog.nl