Overslaan en naar de inhoud gaan

GHARL 061020 Aansprakelijkheid atp na dodelijk ongeval met door verzekerde gebouwde pallet sorteer machine. afgewezen; verkeerde atp aangesproken?

GHARL 061020 Aansprakelijkheid atp na dodelijk ongeval met door verzekerde gebouwde pallet sorteer machine. afgewezen; verkeerde atp aangesproken?
2

De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten, die tussen partijen niet in geschil zijn.

2.1.
PSS is een fabrikant van pallet sorteersystemen. MBP is een assurantietussenpersoon die zich bezig houdt met het adviseren over en bemiddelen bij de totstandkoming van verzekeringen.

2.2.
In 2013 heeft PSS een machine, te weten een pallet sorteerlijn, geleverd aan de Belgische onderneming NV Ets Franz Colruyt (hierna: Colruyt) in Halle. Op 27 april 2015 is een werknemer van Colruyt tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden als operator beklemd geraakt in het door PSS geleverde pallet sorteersysteem als gevolg waarvan hij is overleden. Ten tijde van het dodelijke ongeval was PSS via haar huisbankier Rabobank bij Interpolis verzekerd tegen bedrijfsaansprakelijkheid met een zogeheten claims-made-dekking (wat inhoudt dat er uitsluitend dekking is indien zowel de schadeveroorzakende omstandigheid als de aanspraak en de melding daarvan aan de verzekeraar plaatsvindt gedurende de looptijd van de dekking) met een beperkte uitloop voor aanspraken als die gedurende de geldigheidsduur van de verzekering zijn gemeld (hierna: de omstandighedenmelding). In de verzekeringsvoorwaarden is in artikel 5 lid 1 sub b. over de omstandighedenmelding opgenomen: "Als tijdens de geldigheidsduur van de verzekering een omstandigheid voor de eerste maal schriftelijk bij ons is aangemeld en door ons is ontvangen, beschouwen wij de aanspraak die daaruit voortvloeit, ongeacht op welk tijdstip, als ontvangen op de datum van ontvangst van de melding van deze omstandigheid."

2.3.
PSS (in de persoon van [A] , hierna: [A] ) en MBP (in de persoon van [B] , hierna: [B] ) hebben elkaar op 18 juni 2015 op het kantoor van MBP gesproken. In dat gesprek heeft [A] ter sprake gebracht dat een ongeval met een door PSS geleverde machine had plaatsgevonden. [A] heeft daarbij opgemerkt dat PSS niets viel te verwijten en dat het bedrijf waar PSS de machine aan had geleverd, dit bevestigt. [A] heeft in dat gesprek [B] gevraagd om een offerte voor het oversluiten van verzekeringen van PSS omdat PSS van huisbankier wisselde.

2.4.
In een brief van 27 augustus 2015 heeft de Belgische Arbeidsinspectie PSS gevraagd om haar bepaalde stukken toe te zenden. De Arbeidsinspectie heeft daarbij gemeld dat uit de feitelijke gang van zaken die tot het dodelijke ongeval heeft geleid, zou kunnen worden geconcludeerd dat bij de bouw van de machine niet is voldaan aan de wettelijke eisen.

2.5.
Op 7 september 2015 heeft MBP zonder enige toelichting van PSS een zogeheten hazop (hazard and operability)-rapport ontvangen over de door PSS aan Colruyt geleverde machine.

2.6.
Op 8 september 2015 hebben PSS ( [A] ) en MBP ( [B] ) elkaar weer op het kantoor van MBP gesproken. PSS heeft daarna bij verzekeraar De Noorderlinge een aanvraagformulier ingediend voor een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. Bij het invullen van het aanvraagformulier heeft [A] de vraag 'of verwacht werd dat er binnen afzienbare tijd conflicten ontstaan met onder andere leveranciers, opdrachtgevers of afnemers' met 'nee' beantwoord. Ook de vraag 'of PSS nog feiten of omstandigheden bekend zijn die bij het beoordelen van het risico door De Noordelinge relevant kunnen zijn' heeft [A] met 'nee' beantwoord.

2.7.
Op 25 november 2015 heeft MBP per e-mail aan PSS laten weten dat de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bij Interpolis per 1 februari 2016 zal zijn overgezet. De e-mail luidt, voor zover hier van belang:

"De huidige polis bij Interpolis ( ... ) is nog actief. De polis zou eerder door ons worden opgezegd. Uit ons dossier blijkt dat met het oversluiten van de verzekeringen uit tactische overwegingen is gewacht in verband met het schadedossier van een relatie uit België. Om te voorkomen dat er problemen (bijvoorbeeld indien rechtsbijstand nodig was) komen met de dekking bij de nieuwe verzekeraar (wij noemen dit het inlooprisico) is besloten te wachten met oversluiten. Uit het telefonisch onderhoud met [B] blijkt dat het schadedossier in België door uzelf is opgelost. Wij hadden onze redenatie (het wachten met oversluiten) wellicht even moeten communiceren. Onze excuses hiervoor. Het was echter zakelijk goed bedoeld."

2.8.
Op 12 januari 2016 heeft PSS van AXA Belgium N.V. (hierna: AXA), de verzekeraar van Colruyt, een brief ontvangen met de volgende inhoud:

De omstandigheden van het ongeval zijn de volgende:

"operator is geklemd geraakt tussen stapelaar en corresponderende induwer"

Na analyse van het gerechtelijk dossier zijn wij van mening dat uw aansprakelijkheid mede betrokken is. Immers, bij de bouw van de bewuste machine is niet voldaan aan al de essentiële eisen van het KB betreffende het op de markt brengen van machines. Zo heeft de operator zich kunnen begeven naar de beveiligde zone zonder de installatie uit te schakelen. Wij baseren ons hierbij op de inhoud van de brief dd 27 augustus 2015 U toegezonden door de Federale Overheidsdienst Toezicht op het welzijn en op het werk. U vindt deze in bijlage.
( ... )

Wij achten u mede aansprakelijk voor dit arbeidsongeval en nodigen U hierbij uit ons kennis te willen geven van uw regelingsinzichten.

Het is aangewezen om deze brief aan uw verzekeraar Burgerlijke aansprakelijkheid Uitbating te bezorgen en ons hiervan de gegevens over te maken (naam van de maatschappij en polisnummer of schadenummer)."

2.9.
Na ontvangst van deze aansprakelijkstelling heeft PSS (in de persoon van [A] ) op 18 januari 2016 telefonisch contact opgenomen met een schadebehandelaar van AXA. Diezelfde dag heeft PSS die schadebehandelaar per e-mail een samenvatting van dat telefoongesprek toegestuurd waarin onder meer is opgenomen: "Wij stellen dat PSS niet aansprakelijk is, zoals in de dagen na het ongeval door Colruyt is aangegeven en later ook door de Belgische arbeid inspectie is aangegeven".

Op 19 januari 2016 heeft PSS (in de persoon van [A] ) de schadebehandelaar van AXA een volgende e-mail gestuurd met daarin, voor zover hier van belang, de volgende tekst:

"Zoals wij telefonisch besproken hebben, gaf u aan dat u zich kon vinden in de afwijzing van PSS aangaande het schrijven.

En dat u het dossier zou sluiten, naar aanleiding van ons gesprek en mail.

Ik zou hiervan graag uw bevestiging ontvangen."

2.10.
Op 27 januari 2016 heeft Interpolis - door tussenkomst van de Rabobank - per e-mail aan PSS bevestigd dat PSS de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering per 1 februari 2016 heeft opgezegd. Dit bericht luidt verder, voor zover hier van belang:

"Verder ga ik er vanuit dat u per 1 februari de dekkingen voor uw risico's elders hebt geregeld. U kunt namelijk dan geen beroep meer doen op genoemde polis. "

2.11.
De bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van PSS bij Interpolis is per 1 februari 2016 geëindigd. Tijdens de looptijd van de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van PSS bij Interpolis heeft PSS geen omstandighedenmelding bij Interpolis gedaan. Per 1 februari 2016 is de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van PSS bij De Noorderlinge, met ASR als risicodrager, ingegaan.

2.12.
In een brief van 29 mei 2017 heeft de advocaat van AXA PSS aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval.

2.13.
Op 13 juni 2017 heeft Interpolis per e-mail aan MBP laten weten geen dekking te verlenen voor de aansprakelijkheidsclaim van AXA op PSS, omdat de verzekering per 1 februari 2016 is geroyeerd en de schade buiten de looptijd van de verzekering is gemeld.

2.14.
PSS heeft - door tussenkomst van MBP - de aansprakelijkheidsclaim van AXA vervolgens bij De Noorderlinge gemeld en verzocht om vergoeding van schade onder de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. In een brief van 1 augustus 2017 heeft De Noorderlinge PSS gemeld dat dit schadegeval door de verzekering niet wordt gedekt.

2.15.
In een brief van 19 september 2017 heeft PSS MBP aansprakelijk gesteld vanwege onzorgvuldig handelen c.q. nalaten als assurantietussenpersoon.

3
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
PSS heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd dat de rechtbank:

primair
– voor recht verklaart dat MBP jegens PSS toerekenbaar tekort is geschoten in de uitoefening van haar taken als assurantietussenpersoon en MPB veroordeelt de schadeclaim van AXA op PSS af te wikkelen alsof zij Interpolis was, althans:
– voor recht verklaart dat MBP PSS dient te vrijwaren voor de schadeclaim van AXA, althans dat MBP die claim voor eigen rekening en risico procedureel en materieel dient af te wikkelen en dient te dragen, althans:
– voor recht verklaart dat MBP schadeplichtig is jegens PSS en gehouden is tot schadevergoeding tot en voor zover Interpolis PSS dekking zou hebben verleend ter zake de schadeclaim van AXA;

subsidiair voor recht verklaart dat MBP jegens PSS toerekenbaar tekort is geschoten en MBP veroordeelt PSS de schade die zij daardoor heeft geleden te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet primair en subsidiair met vergoeding van buitengerechtelijke kosten en van proceskosten, inclusief nakosten.

3.2.
In het tussenvonnis van 10 oktober 2018 heeft de rechtbank aan PSS een bewijsopdracht verstrekt, inhoudende dat PSS enkele dagen na ontvangst van de in rov. 2.8 vermelde brief van AXA van 12 januari 2016 de in die brief vermelde claim van AXA met MBP heeft besproken en haar de brief heeft laten lezen. PSS heeft afgezien van bewijslevering. In het eindvonnis van 19 december 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van PSS afgewezen, met veroordeling van PSS in de proceskosten.

4
De vorderingen in hoger beroep

4.1.
PSS vordert in hoger beroep, samengevat, dat het hof het tussenvonnis en het eindvonnis vernietigt en haar vordering alsnog toewijst met veroordeling van MBP in de kosten van beide instanties.

4.2.
MBP verzoekt de grieven ongegrond te verklaren en de vonnissen te bekrachtigen met veroordeling van PSS in de (na)kosten, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad.

5
De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
MBP heeft bij haar memorie van antwoord producties overgelegd die deels al eerder in de procedure zijn overgelegd en deels nieuw zijn. Het hof stelt vast dat nu de zitting geen doorgang heeft gevonden, PSS niet de gelegenheid heeft gehad te reageren op de nieuwe producties. Het hof zal de nieuwe producties daarom niet bij zijn oordeel in deze zaak betrekken. Uit het navolgende zal blijken dat MBP daar geen nadeel van ondervindt.

5.2.
Tussen partijen is in geschil of PSS de in de brief van 12 januari 2016 vervatte claim van AXA wel (PSS) of niet (MBP) onder de aandacht van MBP heeft gebracht. In het tussenvonnis heeft de rechtbank PSS toegelaten te bewijzen dat zij de claim van AXA met MBP heeft besproken en MBP de brief van AXA heeft laten lezen. PSS heeft afgezien van bewijslevering waarna de rechtbank heeft overwogen dat de stelling van PSS niet is komen vast te staan. PSS komt met grief II tegen dat oordeel op. De grief slaagt niet. PSS volstaat in hoger beroep met het enkel herhalen van haar stelling dat zij de brief wel met MBP heeft gedeeld. Dit is onvoldoende, gelet op de gemotiveerde betwisting van MBP van die stelling van PSS. Omdat PSS in eerste aanleg van bewijslevering heeft afgezien en in hoger beroep geen concreet bewijsaanbod op dit punt heeft gedaan, gaat ook het hof er - net als de rechtbank - van uit, dat PSS (de inhoud van de) brief van 12 januari 2016 niet aan MBP heeft (door)gegeven en heeft besproken.

5.3.
De grieven I en III strekken ertoe dat MBP in haar zorgplicht is tekortgeschoten en leggen de vraag naar het (al dan niet) tekortschieten van MBP in haar zorgplicht in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven samen behandelen en zal daarbij, waar nodig, ook de in eerste aanleg verworpen of onbesproken gebleven stellingen van MBP betrekken.

5.4.
PSS legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de elkaar opvolgende bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraars (Interpolis en De Noorderlinge) weigeren dekking te verlenen voor de claim die AXA tegen PSS heeft ingesteld. Interpolis verleent geen dekking omdat de claim is gemeld na de beëindigingsdatum van de verzekering en er evenmin tijdens de looptijd van de verzekering een omstandighedenmelding heeft plaatsgevonden. De Noorderlinge verleent geen dekking omdat het ongeval en de aansprakelijkstelling plaats hebben gehad vóór de ingangsdatum van de verzekering. PSS heeft daardoor schade geleden en voor deze schade houdt zij MBP verantwoordelijk, omdat MBP in haar zorgplicht is tekortgeschoten.

5.5.
De schending van haar zorgplicht door MBP bestaat er volgens PSS allereerst in dat MBP heeft nagelaten bij Interpolis van het ongeval een omstandighedenmelding te doen (1). MBP heeft ook nagelaten PSS te adviseren een dergelijke melding te doen (2). Ten slotte heeft MBP haar niet (voldoende) gewezen op de risico's die waren verbonden aan het oversluiten van een verzekering als de onderhavige in een situatie waarin, naar MBP bekend was, sprake was geweest van een dodelijk bedrijfsongeval bij een door PSS geleverde machine en dus van een aansprakelijkheidsrisico (3), aldus PSS.

5.6.
Het hof stelt voorop dat PSS geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank in rov. 6.2. van het tussenvonnis van 10 oktober 2018 gehanteerde maatstaf voor de zorgplicht van een assurantietussenpersoon. Ook MBP heeft geen bezwaar gemaakt tegen wat de rechtbank op dit punt heeft overwogen, te weten:
Volgens vaste jurisprudentie dient een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Hij dient te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Deze zorgplicht vergt naar het oordeel van de rechtbank een actieve en voortdurende bemoeienis van de assurantietussenpersoon met de tot zijn verzekeringsportefeuille behorende verzekeringen en dat hij - als deskundige op het gebied van verzekeringen - de verzekeringnemer waarschuwt in geval van het niet verzekerd zijn van bepaalde schades. Tot de taak van de assurantietussenpersoon behoort eveneens dat hij de verzekeringnemer tijdig attent maakt op de gevolgen die hem gebleken feiten voor de dekking van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kunnen hebben. Dit betekent - onder andere - dat de assurantietussenpersoon erop dient toe te zien dat door of namens de verzekeringnemer aan de verzekeraar tijdig alle mededelingen worden gedaan waarvan hij, als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon, behoort te begrijpen dat die de verzekeraar ervan kunnen weerhouden om een beroep te doen op het ontbreken van dekking. Hierbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn (gerechtshof Amsterdam, 28 juni 2016, ECL1:NL:GHAMS:2016:2492). De zorgplicht geldt ook met betrekking tot het begeleiden vóór, bij en na het sluiten van de verzekering voor de opdrachtnemer. De omvang van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval (gerechtshof 's-Hertogen[ X ] ch, 31 oktober 2017, ECL1:NL:GHSHE:2017:4695).
Het hof zal van deze maatstaf uitgaan.

5.7.
De rechtbank heeft in rov. 6.2 van het tussenvonnis van 10 oktober 2018 vervolgens overwogen dat een assurantietussenpersoon bekend mag worden verondersteld met het risico op een dekkingshiaat dat een verzekeringnemer loopt van wie het einde van de looptijd van een claims madeverzekering nadert en die een andere, opvolgende aansprakelijkheidsverzekering wenst, hetzij omdat voorgevallen schades nog niet zijn gemeld, hetzij omdat geen naloopdekking voor de lopende verzekering geldt, hetzij omdat geen inloopdekking voor de nieuwe te sluiten verzekering geldt. Om die reden diende MBP erop toe te zien dat door of namens PSS aan Interpolis als aansprakelijkheidsverzekeraar tijdig alle meldingen zouden worden gedaan om te voorkomen dat Interpolis zich later op het ontbreken van dekking zou beroepen vanwege de beëindiging van de verzekering per 1 februari 2016. Dit kon MBP doen door - in het kader van het oversluiten van de aansprakelijkheidsverzekering - bij PSS te inventariseren of er (mogelijke) claims waren en deze te (laten) melden bij Interpolis, aldus de rechtbank (rov. 6.3 van het tussenvonnis).

5.8.
Volgens PSS heeft de rechtbank de zorgplicht van MBP ten onrechte versmald door deze toe te spitsen op het oversluiten van de aansprakelijkheidsverzekering. Het hof volgt PSS daarin niet. Zoals MBP terecht heeft aangevoerd was zij ten aanzien van de aansprakelijkheidsverzekering niet de assurantietussenpersoon van PSS. PSS had tot 1 februari 2016 een aansprakelijkheidsverzekering bij Interpolis en haar tussenpersoon ten aanzien van deze verzekering was Rabobank. De aansprakelijkheidsverzekering behoorde dan ook tot 1 februari 2016 niet tot de portefeuille van MBP, zodat MBP niet verplicht was te waken voor de belangen van PSS bij deze verzekering en PSS op dit punt te waarschuwen en of te adviseren.
Wel rustte op MBP de verplichting om PSS volledig te adviseren over het oversluiten van de aansprakelijkheidsverzekering en de risico’s die daaraan verbonden waren, waaronder het risico op een dekkingshiaat. In het verlengde daarvan diende MBP PSS ook te adviseren om bestaande schades tijdig, dat wil zeggen uiterlijk voor het einde van de looptijd van de verzekering, bij Interpolis te melden.

5.9.
Uit het voorgaande volgt dat het eerste in rov. 5.5. onderscheiden verwijt betreffende de zorgplichtschending niet terecht is. Niet MBP was assurantietussenpersoon bij de bedrijfsaansprakelijkheidspolis van PSS bij Interpolis, maar Rabobank, de toenmalige huisbankier van PSS. Om die reden was MBP niet verplicht om gedurende de looptijd van de aansprakelijkheidsverzekering bij Interpolis een omstandighedenmelding te doen. Voor het tweede verwijt, dat MBP PSS niet heeft geadviseerd zo’n melding te doen, geldt hetzelfde voor zover het verwijt gebaseerd is op de (naar het oordeel van het hof dus onjuiste) grondslag dat op MBP een zorgplicht rustte jegens PSS die verband houdt met de aansprakelijkheidsverzekering van PSS bij Interpolis. Deze verzekering maakte geen deel uit van de portefeuille van MBP, zodat op MBP geen zorgplicht rustte betreffende de uitvoering van deze verzekering.

5.10.
Dat laatste is anders voor zover het tweede verwijt is gebaseerd op de, op zich wel juiste, grondslag dat MBP PSS volledig diende te informeren over het oversluiten van de aansprakelijkheidsverzekering en de daaraan verbonden risico’s, waaronder het dekkingshiaat. In zoverre valt dit tweede verwijt, zoals MBP terecht opmerkt, samen met het derde verwijt, dat PSS niet (voldoende) heeft gewezen op de risico's die waren verbonden aan het oversluiten van de aansprakelijkheidsverzekering in een situatie waarin, naar MBP bekend was, sprake was geweest van een dodelijk bedrijfsongeval bij een door PSS geleverde machine en dus van een aansprakelijkheidsrisico. Beide verwijten komen er immers in de kern op neer dat MBP PSS niet heeft gewaarschuwd voor het dekkingshiaat dat zou ontstaan indien PSS het ongeval niet tijdig, voor 1 februari 2016, zou hebben gemeld bij Interpolis.

5.11.
MBP heeft gemotiveerd betwist dat zij op dit punt is tekortgeschoten. Zij stelt dat zij PSS - hoewel dit volgens haar niet uit haar zorgplicht voortvloeit toch - heeft gewezen op de risico’s die verbonden konden zijn aan oversluiten, (in dat kader) heeft gewezen op het belang van een omstandighedenmelding betreffende het ongeval van 27 april 2015 en meer specifiek dit onderwerp en deze mogelijkheid uitdrukkelijk heeft benoemd voor de rechtsbijstandverzekering, nog daargelaten dat PSS ook al van deze risico’s op de hoogte was.
MBP heeft niet alleen bestreden dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door PSS niet te waarschuwen en/of te adviseren een omstandighedenmelding te doen, maar zij heeft ook aangevoerd dat PSS ook bij voldoende waarschuwing voor de risico’s van het oversluiten van een verzekering en/of voor een mogelijke claim vanwege het arbeidsongeval geen omstandighedenmelding bij Interpolis zou hebben gedaan of zou hebben laten doen, omdat PSS er van overtuigd was dat zij niet aansprakelijk was voor dat ongeval. Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat MBP, gelet op wat haar bekend was over het arbeidsongeval, PSS niet voldoende heeft gewaarschuwd, zou het nadeel voor PSS (geen dekking door het niet tijdig melden) zijn ontstaan. Er is daardoor volgens MBP geen causaal verband tussen aan haar gemaakte verwijt en de door PSS gestelde schade.

5.12.
Het hof zal eerst ingaan op het causaliteitsverweer. Als dit verweer slaagt, kan in het midden blijven of MBP wel of niet aan haar waarschuwingsplicht, zoals hiervoor is omschreven, heeft voldaan. Bij de beoordeling van het causaal verband acht het hof navolgende feiten en omstandigheden van belang.

5.13.
Niet in geschil is dat PSS tijdens het gesprek van 18 juni 2015 op het kantoor van MBP ervan overtuigd was dat Colruyt haar niet aansprakelijk zou stellen voor de gevolgen van het ongeval. [A] heeft in dat gesprek tegen [B] gezegd dat PSS niets te verwijten viel en dat dit door het bedrijf waar zij de machine aan had geleverd (Colruyt) is bevestigd.

De brief van de Belgische Arbeidsinspectie van 27 augustus 2015, waarmee PSS (mede) aansprakelijk gesteld voor het arbeidsongeval en haar werd geadviseerd melding daarvan te maken bij haar verzekeraar, is vervolgens voor PSS geen aanleiding geweest om daarover contact op te nemen met haar toenmalige verzekeraar Interpolis of haar toenmalige assurantietussenpersoon Rabobank.

MBP heeft daarna op 25 november 2015 aan PSS gemeld dat zij met het oversluiten van de verzekering bij Interpolis had gewacht in verband met het schadedossier van een relatie van PSS in België; dit om problemen te voorkomen met de dekking bij de nieuwe verzekeraar. Omdat nu blijkt dat PSS het schadedossier zelf heeft opgelost, zal MBP de verzekeringen van Interpolis per 1 februari 2016 overzetten, aldus deze brief.

Vervolgens is PSS met de brief van 12 januari 2016 door de verzekeraar van Colruyt toch aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het arbeidsongeval in België. In de brief van 12 januari 2016 is PSS daarnaast meegedeeld dat het ‘aangewezen’ is de in de brief vervatte aansprakelijkstelling aan haar verzekeraar door te geven. PSS betwist niet dat zij dit advies heeft genegeerd en de (inhoud van de) brief van 12 januari 2016 niet aan Interpolis heeft (door)gegeven en evenmin aan haar tussenpersoon Rabobank. Als vaststaand heeft verder te gelden dat PSS de inhoud van de brief niet met MBP heeft gedeeld.

PSS heeft na ontvangst van de brief van 12 januari 2016 het belang van die brief onderkend en daar zich een oordeel over gevormd. PSS heeft immers zelf op 18 januari 2016 contact opgenomen met de schadebehandelaar van AXA met de mededeling dat PSS niet aansprakelijk is en dat Colruyt en de Belgische arbeidsinspectie ook die mening zijn toegedaan. Vaststaat verder dat PSS een dag later, op 19 januari 2016, de schadebehandelaar van AXA per mail heeft gevraagd te bevestigen dat AXA zich kan vinden in afwijzing van de claim en dat AXA overgaat tot sluiting van het dossier. Die bevestiging heeft PSS niet gekregen. Die uitblijvende bevestiging is voor PSS geen reden geweest uitvoering te geven aan de in de brief van 12 januari 2016 gegeven aanwijzing om de brief aan Interpolis door te sturen. Evenmin is dit voor PSS aanleiding geweest om Rabobank en/of MBP op de hoogte te stellen van de inhoud van de brief.

Vervolgens heeft Interpolis - in reactie op de opzegging van de verzekering - PSS in de brief van 27 januari 2016 laten weten dat zij per 1 februari 2016 geen beroep meer kan doen op de bij Interpolis afgesloten bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en dat Interpolis er vanuit gaat PSS haar risico’s inmiddels elders heeft ondergebracht. Ook dit bericht is voor PSS geen aanleiding geweest om de (inhoud van de) brief van 12 januari 2016 (alsnog) aan Interpolis (door) te geven en/of over de brief contact op te nemen met tussenpersonen Rabobank en/of MBP.

5.14.
Uit het voorgaande volgt dat PSS onvoldoende heeft onderbouwd dat zij - ondanks de genoemde aansporingen en mededelingen van 27 augustus 2015, 12 januari 2016 en 27 januari 2016 - toch tijdig zou zijn overgegaan tot het (laten) doen van een omstandighedenmelding bij Interpolis wanneer MBP haar dat zou hebben geadviseerd en haar in dat verband zou hebben gewaarschuwd voor de risico's die waren verbonden aan het oversluiten zonder zo’n melding vanwege een mogelijke claim als gevolg van het ongeval. Bij deze stand van zaken is er verder onvoldoende gesteld om er, zoals PSS betoogt, voorshands vanuit te gaan dat PSS tijdig zou zijn overgegaan tot een omstandighedenmelding indien MBP haar dat zou hebben geadviseerd. Aan een bewijsopdracht komt het hof dan ook niet toe, nog daargelaten dat een daarop toegespitst aanbod van PSS ontbreekt.

5.15
De slotsom is dan ook dat PSS onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden een oorzakelijk verband heeft onderbouwd tussen de beweerde beroepsfout(en) van MBP en de door haar gestelde schade. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of MBP in haar zorgplicht is tekortgeschoten.

6
De slotsom

6.1.
Op grond van het voorgaande kunnen de grieven, ook als één of meer ervan slagen, niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen, zodat de grieven voor het overige onbesproken kunnen worden gelaten. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. ECLI:NL:GHARL:2020:8087