Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 041115 beroepsaansprakelijkheid assurantietussenpersoon, beëindiging autoverzekering zonder daartoe gegeven opdracht

Rb Amsterdam 041115 beroepsaansprakelijkheid assurantietussenpersoon, beëindiging autoverzekering zonder daartoe gegeven opdracht

2 De feiten

2.1.
[eiser] heeft door tussenkomst van Abn Amro (destijds Fortis Bank Nederland genaamd) op 13 januari 2010 een autoverzekeringsovereenkomst (hierna: de autoverzekering) gesloten met ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR).

2.2.
De autoverzekering had betrekking op een Mercedes Benz, kenteken [kenteken] (hierna: het voertuig), en had als polisnummer [polisnummer] , met een maandpremie van EUR 8,33.

2.3.
In het door de Rijksdienst voor het Wegverkeer gehouden kentekenregister staat aangetekend dat de registratie van het voertuig op 1 februari 2010, om 13.37 uur, is gewijzigd van [eiser] naar zijn echtgenote [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ).

2.4.
[eiser] heeft op 1 februari 2010 een Abn Amro-kantoor te Schagen bezocht. Hij heeft daar gesproken met een baliemedewerker. [eiser] had op dat moment een vrijwaringsbewijs bij zich.

2.5.
[naam] (hierna: [naam] ), werkzaam bij het Abn Amro-kantoor te Schagen, heeft dezelfde dag per e-mail van 14.24 uur aan het “Loket Acceptatie Particulier Schade” van ASR het volgende geschreven:

“De heer [eiser] heeft vandaag de auto met kenteken [kenteken] verkocht. Een kopie van de vrijwaring heb ik ontvangen. Echter kan ik via Cockpit de verzekering niet beëindigen. Het polisnummer is mij ook niet geheel duidelijk, excuus.
Het betreft de heer [eiser] en meneer woont op de [adres 1] . Kunt u de verzekering per vandaag royeren?”

2.6.
ASR heeft de autoverzekering per 1 februari 2010 geroyeerd. Zij heeft de schriftelijke bevestiging van de beëindiging van de autoverzekering op 9 februari 2010 aan het adres [adres 2] gezonden. [eiser] heeft deze bevestiging niet ontvangen.

2.7.
Het voertuig is op 21 augustus 2010 betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). [eiser] was op dat moment de bestuurder van het voertuig.

2.8.
[echtgenote] is – als kentekenhoudster van het voertuig – bij brief van 29 oktober 2010 aangeschreven door het Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het Waarborgfonds). Het Waarborgfonds heeft in deze brief medegedeeld dat zij een verzoek om schadevergoeding heeft ontvangen, omdat – volgens het RDW – het voertuig ten tijde van het ongeval niet verzekerd was. Het Waarborgfonds heeft [echtgenote] gevraagd enkele vragen met betrekking tot het ongeval te beantwoorden.

2.9.
[eiser] heeft in reactie op de brief van 29 oktober 2010 aan het Waarborgfonds medegedeeld dat het voertuig bij ASR verzekerd was. Na verificatie bij ASR – die volgens het Waarborgfonds had medegedeeld dat het voertuig niet verzekerd was – is het Waarborgfonds bij haar standpunt gebleven.

2.10.
Het Waarborgfonds heeft zowel [eiser] als [echtgenote] bij brief van 12 februari 2013 verzocht aan haar EUR 101.939,93 te betalen, het bedrag dat zij aan de bij haar claimende partij had vergoed.

2.11.
[eiser] heeft Abn Amro, bij brief van 28 mei 2013 van zijn toenmalige advocaat, verzocht en voor zover nodig gesommeerd om de schade in behandeling te nemen. Abn Amro heeft aansprakelijkheid afgewezen.

3 Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat Abn Amro tegenover [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten, dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door de autoverzekering te beëindigen en aansprakelijk is voor de daardoor door [eiser] ontstane schade ter hoogte van een bedrag van EUR 101.939,93;
2. Abn Amro veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 101.939,93, althans een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. Abn Amro veroordeelt tot betaling aan [eiser] van EUR 1.794,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. Abn Amro veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten.

3.2.
[eiser] legt – onder verwijzing naar de door hem gestelde feiten en in het geding gebrachte producties – aan zijn vordering ten grondslag, dat Abn Amro is tekortgeschoten in de nakoming van de met haar bestaande overeenkomst van opdracht, dan wel onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld, doordat zij de op haar rustende zorgplicht tegenover [eiser] heeft geschonden. [eiser] heeft hierdoor schade geleden, die hij begroot op EUR 101.939,93, te vermeerderen met wettelijke rente. Verder heeft [eiser] buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, die hij begroot op EUR 1.794,40. Abn Amro dient ook deze kosten te vergoeden.

3.3.
Abn Amro voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

zorgplichtschending

4.1.
De door de rechtbank te beantwoorden vraag is of Abn Amro jegens [eiser] een op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.

4.2.
De rechtsverhouding tussen [eiser] en Abn Amro moet worden aangemerkt als een voortvloeiend uit een overeenkomst van opdracht. Als assurantietussenpersoon dient Abn Amro jegens [eiser] , op grond van artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek, bij haar werkzaamheden de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt voor zover kenbaar voor de tussenpersoon.

4.3.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] op 1 februari 2010 naar het Abn Amro-filiaal is gegaan en dat hij daar met een baliemedewerker heeft gesproken over de verzekering en dat [eiser] Abn Amro een opdracht heeft gegeven. Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag welke opdracht [eiser] aan Abn Amro heeft gegeven.

4.4.
Abn Amro heeft aangevoerd dat [eiser] aan haar opdracht heeft gegeven om de verzekering te beëindigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] op 1 februari 2010 op het kantoor te Schagen is geweest, naar aanleiding waarvan [naam] de e-mail van 1 februari 2010 aan ASR heeft gezonden (zie onder 2.5). [eiser] had zijn voertuig verkocht, had in dat kader een vrijwaringsbewijs aan Abn Amro overhandigd en had verzocht om beëindiging van de verzekering, aldus Abn Amro. [eiser] betwist dat hij zijn voertuig had verkocht en dat hij Abn Amro opdracht heeft gegeven om de verzekering te beëindigen. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij tegen de baliemedewerker heeft gezegd dat hij de autoverzekering op naam van zijn vrouw wilde zetten.

4.5.
In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een mondelinge opdracht, brengt de zorgplicht van een assurantietussenpersoon naar het oordeel van de rechtbank mee, dat de assurantietussenpersoon de opdracht zodanig vastlegt dat daaruit ondubbelzinnig de betreffende wens van de verzekeringnemer kan worden afgeleid. Verder brengt de zorgplicht met zich dat de assurantietussenpersoon de opdracht aan de verzekeringnemer bevestigt. Van de verzekeringnemer mag worden verwacht dat hij de schriftelijke bevestiging van de opdracht en de polis controleert en terstond reclameert indien de opdracht niet overeenkomstig zijn wens is uitgevoerd

4.6.
Uit de e-mail van [naam] – die, zo staat tussen partijen vast, niet de baliemedewerker is die op 1 februari 2010 met [eiser] had gesproken – aan ASR blijkt niet ondubbelzinnig dat het de wens van [eiser] was om de verzekering te beëindigen. Dit volgt in ieder geval niet uit de passage “Kunt u de verzekering per vandaag royeren?”. Abn Amro heeft geen andere stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat aan de beëindiging van de verzekering de wens van [eiser] daartoe ten grondslag lag. Tevens ontbreekt een schriftelijke bevestiging van de opdracht aan [eiser] . Gelet op het vorenstaande houdt de rechtbank het ervoor dat [eiser] geen opdracht aan Abn Amro heeft gegeven tot beëindiging van de verzekering.

4.7.
Door zonder opdracht van [eiser] aan ASR te verzoeken tot beëindiging van de verzekering over te gaan, heeft Abn Amro bij de uitvoering van haar werkzaamheden niet de zorg te betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht. Daarmee is Abn Amro haar zorgplicht niet nagekomen en is zij – in beginsel – aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade.

schade

4.8.
De rechtbank volgt Abn Amro niet in haar verweer dat [eiser] reeds geen schade heeft geleden omdat slechts [echtgenote] door het Waarborgfonds wordt aangesproken. [eiser] heeft als productie de brief van het Waarborgfonds van 21 augustus 2010 in het geding gebracht. Uit deze brief blijkt dat het Waarborgfonds ook [eiser] aanspreekt tot schadevergoeding.

4.9.
Abn Amro heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de toedracht van het ongeval niet vaststaat en dat uit het door [eiser] in het geding gebrachte overzicht van de door het Waarborgfonds verrichte betalingen niet kan worden opgemaakt of deze betalingen zien op de vergoeding van schade. Ook deze verweren slagen niet. In dit verband wordt van belang geacht dat Abn Amro geen aanknopingspunten heeft aangereikt die tot het oordeel moeten leiden dat [eiser] ten onrechte door het Waarborgfonds wordt aangesproken. [eiser] heeft een overzicht in het geding gebracht met de door het Waarborgfonds verrichte betalingen, tot vergoeding waarvan hij wordt aangesproken. Gelet op de wettelijke taak van het Waarborgfonds – het vergoeden van schade aan benadeelden – valt bezwaarlijk in te zien waarom de in dit overzicht vermelde betalingen niet zouden zien op vergoeding van schade. Abn Amro heeft ook niet concreet gesteld waarom de in het overzicht opgenomen betalingen niet uit betalingen ter vergoeding van schade bestaan.

4.10.
Het verweer van Abn Amro dat ASR dekking moet bieden omdat zij niet rechtsgeldig de verzekering heeft beëindigd faalt. Abn Amro heeft aan dit verweer ten grondslag gelegd dat het royementsaanhangsel [eiser] niet heeft bereikt. Daarmee gaat zij echter ten onrechte eraan voorbij, dat volgens haar eigen stellingen [eiser] om beëindiging van de verzekering heeft verzocht. In dat geval is voor de beëindiging van de verzekering niet noodzakelijk dat het royementsaanhangsel [eiser] heeft bereikt en is het niet meer dan een schriftelijke bevestiging door ASR van het einde van de verzekering. Het verweer van Abn Amro dat de beweerde opzegging door [eiser] niet rechtsgeldig is omdat zij niet rechtstreeks aan ASR was gericht, treft geen doel. Via Abn Amro is de verzekering immers ook tot stand gekomen, zodat niet valt in te zien – Abn Amro heeft dit ook niet onderbouwd – waarom zij niet de beweerde opzegging in ontvangst kon nemen. De rechtbank moet het er derhalve voor houden dat de verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en ASR door het verzoek van Abn Amro, die als tussenpersoon namens [eiser] optrad, tot beëindiging tot een einde is gekomen.

4.11.
Tot slot heeft Abn Amro aangevoerd dat de door [eiser] geleden schade op grond van eigen schuld aan zijn zijde voor zijn rekening moet blijven. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat [eiser] zelf eerder op grond van de hoogte van de betaalde verzekeringspremies en de terugbetaling door de Belastingdienst van motorrijtuigenbelasting had kunnen zien dat de autoverzekering was beëindigd. Volgens Abn Amro lag het, gelet op deze omstandigheid, op de weg van [eiser] om navraag te doen bij Abn Amro dan wel ASR of de autoverzekering was beëindigd.
Ook dit laatste verweer treft geen doel. Namens [eiser] is ter comparitie onbetwist aangevoerd dat de hoogte van de maandpremies per maand verschilde en dat de premiebedragen werden geïncasseerd onder vermelding van een pakketnummer en niet onder vermelding van een polisnummer. Dat [eiser] niet als gevolg van een lagere maandpremie opmerkte dat de verzekering was beëindigd, is dan niet verwonderlijk en kan hem niet worden tegengeworpen. Verder is namens [eiser] onbetwist aangevoerd dat de Belastingdienst geen terugbetaling kan hebben gedaan, omdat – op grond van de leeftijd van het voertuig – [eiser] niet motorrijtuigenbelastingplichtig was.

4.12.
De conclusie is dat Abn Amro tegenover [eiser] aansprakelijk is ter zake van het schenden van haar zorgplicht en dat zij de als gevolg van deze schending door [eiser] geleden schade dient te vergoeden. De vorderingen onder 1 en 2 zijn daarmee toewijsbaar. Ook de door [eiser] over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente is, als onbetwist, toewijsbaar. ECLI:NL:RBAMS:2015:7153