Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 130716 beroep verzekeraar op onverkorte nakoming van premiebetaling, terwijl de dekking is opgeschort naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

Rb Midden-Nederland 130716 beroep verzekeraar op onverkorte nakoming van premiebetaling, terwijl de dekking is opgeschort naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.


Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
Nationale-Nederlanden vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [bedrijf ] om aan Nationale-Nederlanden te voldoen € 9.805,02, bestaande uit € 9.033,74 aan hoofdsom, € 1.247,47 aan rente tot 3 december 2015 en € 1.000,29 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten, verminderd met reeds betaalde bedragen van in totaal € 1.476,48 en te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 december 2015 tot de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [bedrijf ] in de proceskosten.

3.2.
Nationale-Nederlanden stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij met [bedrijf ] een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan [bedrijf ] jegens haar periodiek premie was verschuldigd. [bedrijf ] heeft de premies van in totaal € 9.033,74 die zij in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 februari 2014 verschuldigd was, ondanks herhaalde sommaties niet volledig voldaan. [bedrijf ] is hierdoor jegens Nationale-Nederlanden toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. In verband met deze betalingsachterstand heeft Nationale-Nederlanden eerst de dekking van de verzekering opgeschort en vervolgens de verzekering beëindigd. Nationale-Nederlanden maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten nu [bedrijf ] in verzuim is geraakt, respectievelijk Nationale-Nederlanden de vordering uit handen heeft moeten geven.

3.3.
[bedrijf ] heeft niet betwist dat zij tot eind februari 2013 een premieachterstand had van € 4.652.46 ten aanzien van de verschuldigde premies over de periode augustus tot en met december 2012. [bedrijf ] heeft echter gesteld dat zij na februari 2013 gedurende 7 maanden betalingen heeft verricht van circa € 650,-- en dat deze vordering hiermee nagenoeg is voldaan. Nationale-Nederlanden heeft dit betwist. Zij heeft gesteld dat [bedrijf ] de gestelde betalingen niet heeft gespecificeerd en dat vrijwel alle incasso’s zijn gestorneerd. [bedrijf ] heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd. Gelet hierop is in deze procedure niet komen vast te staan dat [bedrijf ] meer heeft betaald dat het bedrag van € 1.476,48 dat Nationale-Nederlanden bij dagvaarding reeds op de vordering in mindering heeft gebracht. Dit onderdeel van de vordering zal daarom op de hierna te vermelden wijze worden toegewezen.

3.4.
Ten aanzien van de vordering met betrekking tot de premieachterstand over de periode van 1 mei 2013 tot en met 1 februari 2014 stelt [bedrijf ] zich onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 december 2012, LJN:BY9702, op het standpunt dat Nationale-Nederlanden de verzekeringsovereenkomst in redelijkheid eind februari 2013, toen ook een betalingsregeling niet haalbaar bleek, had moeten beëindigen. Gelet hierop dient de vordering te worden afgewezen, aldus [bedrijf ] .

3.5.
Nationale-Nederlanden betwist dat het op haar weg lag om de verzekeringsovereenkomst te beëindigen en stelt dat het [bedrijf ] vrij stond om dit zelf te doen.

3.6.
De kantonrechter overweegt, aansluitend bij de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 11 december 2014 en de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 18 februari 1987 waarnaar in eerstgenoemde uitspraak wordt verwezen, dat van een algemene voorwaarde, die bepaalt dat gedurende de schorsing van de verzekering de verplichtingen van verzekerde integraal in stand blijven terwijl diens rechten even integraal vervallen, weliswaar niet kan worden gezegd dat die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn noch dat die onredelijk bezwarend is, maar de consequenties ervan zijn wel zodanig bezwarend voor [bedrijf ] , dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Nationale-Nederlanden deze situatie niet voor onbepaalde tijd laat voortduren.

3.7.
In dit geval is gesteld noch gebleken dat Nationale-Nederlanden voor 31 oktober 2014 jegens [bedrijf ] expliciet aanspraak heeft gemaakt op betaling van de premies die [bedrijf ] over de periode van 1 mei 2013 tot en met 1 februari 2014 verschuldigd was. Blijkens de door Nationale-Nederlanden overgelegde stukken heeft Nationale-Nederlanden pas bij brief van 31 oktober 2014 hiervoor een aanmaning aan [bedrijf ] verzonden. Van Nationale-Nederlanden had echter mogen worden verwacht dat zij met redelijke voortvarendheid tot invordering van deze premies of tot opzegging van de verzekering zou overgaan. Niet is komen vast te staan dat Nationale-Nederlanden dit heeft gedaan. Blijkens de beschikbare stukken heeft Nationale-Nederlanden in de periode dat de dekking was opgeschort, uitsluitend gesproken over de bestaande achterstand en niet over de doorlopende betalingsverplichting. Niet iedere verzekerde zal het verschil tussen schorsing en opzegging daadwerkelijk onderkennen en al helemaal niet als niet kenbaar is dat aanspraak gemaakt wordt op verdere betaling van de maandpremie. Nationale-Nederlanden is er daardoor debet aan dat bij [bedrijf ] mogelijk onduidelijkheid over haar positie is ontstaan. Dat gegeven in combinatie met haar weinig voortvarend handelen zonder (kenbaar) oog voor de positie van haar verzekerde maakt dat onverkorte nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit geval leidt tot een onaanvaardbaar resultaat. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.

3.8.
De kantonrechter zal de vordering van Nationale-Nederlanden daarom toewijzen tot het door [bedrijf ] niet betwiste bedrag van € 4.652.46 in hoofdsom, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf de data waarop Nationale-Nederlanden met de betaling van de betreffende facturen in verzuim is tot de dag van algehele voldoening.

3.9.
Nationale-Nederlanden maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. Nationale-Nederlanden heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, zijnde € 714,20.

3.10.
Samenvattend zal [bedrijf ] worden veroordeeld tot betaling van € 5.366,66, bestaande uit € 4.652,46 aan hoofdsom en € 714,20 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data waarop Nationale-Nederlanden met de betaling van de betreffende facturen in verzuim is tot de dag van algehele voldoening en verminderd met het reeds betaalde bedrag van € 1.476,48.ECLI:NL:RBMNE:2016:4608