Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 250315 door verlaten plaats ongeval kon geen alcoholonderzoek plaatsvinden; schending medewerkingsplicht; opzegging niet gerechtvaardigd

Rb Midden-NL 250315 door verlaten plaats ongeval kon geen alcoholonderzoek plaatsvinden; schending medewerkingsplicht; opzegging niet gerechtvaardigd

2 De feiten

2.1.
[eiser 6] is directeur en enig aandeelhouder van [eiser 1]. [eiser 1] en/of [eiser 6] zijn direct of indirect directeur en enig aandeelhouder van [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiser 5].

2.2.
Op 26 september 2012 rond 22:15 uur is [eiser 6] op de Kerkenkastweg in Den Velde, even buiten Grambergen, met zijn auto, een Audi A8, tegen een boom gereden. [eiser 6] had geen letsel, maar de auto was zwaar beschadigd. Ook de boom was beschadigd.

2.3.
De auto was eigendom van [bedrijf], en werd door [eiser 1] geleased. [eiser 1] had de auto verzekerd bij ASR Schadeverzekering.

2.4.
[eiser 6] heeft de auto daar (geheel of grotendeels in de berm staand) achtergelaten. Hij heeft [bedrijf] gebeld en hen gevraagd de auto de volgende dag op te halen. Hij heeft niet de politie gewaarschuwd.

2.5.
Een omwonende (mevrouw [A]) heeft 112 gebeld. De politie trof [eiser 6] niet meer bij de auto aan. De politie heeft diezelfde avond de auto laten wegslepen. Omdat de bestuurder van de aangetroffen auto gewond kon zijn, heeft de politie in de uren daarna in de omgeving naar hem gezocht, zonder resultaat. Zij is ook bij hem aan de deur geweest, maar trof daar alleen zijn partner aan. [eiser 6] heeft zich ook de volgende dag niet bij de politie gemeld.

2.6.
ASR heeft een onderzoek doen instellen door onderzoeksbureau CED Forensic B.V. te Capelle aan den IJssel. De onderzoeker heeft gerapporteerd op 28 januari 2013.

2.7.
Op basis van dit rapport heeft ASR in een brief van 13 februari 2013 geweigerd de schade te vergoeden, onder meer omdat [eiser 6], door de plaats van de aanrijding te verlaten, zich aan een verhoor en onderzoek ter plaatse onttrokken had. ASR heeft de verzekering opgezegd, evenals een andere autoverzekering van [eiser 1] en de gegevens van [eiser 6] en [eiser 1] opgenomen in het incidentenregister van de afdeling Veiligheidszaken van ASR Nederland en in het Centraal Informatiesysteem van de in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen.

2.8.
[eiser 1] heeft elders een nieuwe verzekering gesloten, met een hogere premie.

2.9.
Aan [eiser 6] is een geldboete van € 340 opgelegd omdat hij in strijd met artikel 7 lid 1 sub a van de Wegenverkeerswet de plaats van het ongeluk had verlaten, terwijl daarbij schade aan een ander was toegebracht, namelijk aan de eigenaar van de boom (de gemeente Hardenberg). [eiser 6] heeft die boete betaald.

3 Het geschil en de beoordeling, in conventie en in reconventie

3.1.
In conventie vordert [eisers], kort weergegeven:
- een verklaring voor recht dat ASR is tekortgeschoten in haar verplichtingen op grond van de verzekeringsovereenkomst, door dekking te weigeren, door de verzekeringen van [eiser 6] en [eiser 1] te beëindigen en door [eiser 6] en [eiser 1] te registreren in haar incidentenregister en in het Centraal Informatiesysteem;
- vergoeding van de geleden schade, waaronder drie facturen van [bedrijf] van € 66.707,97, € 2.521,65 en € 2.938,27, het verschil tussen de premie van ASR en de huidige premie, en € 6.500 aan immateriële schade;
- ongedaanmaking van de registratie in het incidentenregister;
- alles met rente en kosten, waaronder de werkelijk gemaakte advocaatkosten.
Het laatste onderdeel is nog tweemaal vermeerderd, en wel met tijdens de procedure gemaakte advocaatkosten.

3.2.
ASR voert verweer. In reconventie vordert zij – eveneens samengevat – vergoeding van € 2.671,92 aan expertisekosten, vermeerderd met rente en kosten.

3.3.
Partijen voeren over en weer verweer. Op hun stellingen wordt, voor zover hier van belang, hierna nader ingegaan.

weigering van dekking

3.4.
Tussen partijen staat vast dat [eiser 1] bij ASR een verzekering had, die in beginsel dekking bood tegen schade zoals die zich heeft voorgedaan. Duidelijk is ook dat ASR vermoedt dat [eiser 6] alcohol gedronken had. Daarbij zal een rol spelen dat [eiser 6] eerder is veroordeeld wegens rijden onder invloed. ASR voert in deze procedure echter uitdrukkelijk niet aan dat [eiser 6] gedronken had, maar alleen dat hij een onderzoek daarnaar onmogelijk gemaakt heeft door de plaats van het ongeval te verlaten.

3.5.
Eisers betwisten dat [eiser 6] gedronken had. Volgens hem is het volgende gebeurd. Hij was die dag op bedrijfsbezoek geweest bij een klant; zijn vader was met hem mee. Kort voor het ongeval heeft hij zijn vader in Grambergen bij diens auto afgezet. Hij is daarna achter zijn vader aangereden. Op de Kerkenkastweg, waar die een flauwe bocht naar links maakt, is zijn vader rechts afgeslagen de Burgerkamp in. In die bocht is [eiser 6] tegen een rechts van de weg staande boom gereden. Omdat de auto niet meer kon rijden, heeft hij die daar achtergelaten. Op de zitting heeft hij daarover het volgende verklaard.
Na de aanrijding heb ik mijn vader gebeld, hij reed voor mij uit. Nadat ik een beetje was bekomen ben ik uit de auto gestapt, heb mijn tas gepakt en ben in zijn richting gelopen, de Burgerkamp in. Ik schat dat ik na zo’n 200 meter mijn vader trof. Ik ben bij hem in de auto ingestapt.
(…)
Op uw vraag waarom ik niet op de plek van het ongeval ben gebleven, antwoord ik dat dat te maken had met gezondheidsredenen, ik ben suikerpatiënt. Ik heb mijn vader gebeld, want hij is arts. Ik heb geconstateerd dat mijn auto niet in de weg stond en ik heb [bedrijf] gebeld en gevraagd of ze de auto daar wilden ophalen. Vanzelfsprekend was ik een beetje de weg kwijt.
[eiser 6] is met zijn vader meegereden naar diens huis, en heeft daar overnacht, mede omdat zijn vriendin die avond niet thuis was.

3.6.
De rechtbank is het met ASR eens dat dit vragen oproept. Bij een ongeval zoals [eiser 6] is overkomen, wordt gewoonlijk de politie betrokken en eventueel andere hulpdiensten. Als de betrokkene zelf al geen alarm slaat, doen omstanders of omwonenden dat wel. In zo’n geval heeft de verzekeraar in ieder geval verklaringen van derden, die een indruk kunnen hebben of de verzekerde naar alcohol rook en/of een aangeschoten indruk maakte, en gewoonlijk is dan ook een adem- of bloedonderzoek mogelijk. Feitelijk is dat hier ook zo gegaan: mevrouw [A] heeft de politie gebeld en is ook zelf naar buiten gekomen, en de politie was volgens eigen informatie al om 22:22 uur ter plaatse. Hoewel dit minder dan tien minuten na het ongeval was, was [eiser 6] toen al weg.

3.7.
Daar komt bij dat de auto kennelijk niet, zoals eisers stellen, veilig geheel in de berm stond. Volgens een schets bij het proces-verbaal van bevindingen van de politie stond de auto met één achterwiel op de weg; volgens het schetsje op het door [eiser 6] ondertekende aanrijdingsformulier stond de auto zelfs met drie wielen op de weg. Volgens eisers brandden de alarmlichten, maar zelfs dan is dat een onveilige positie, zeker in een bocht, buiten de bebouwde kom, waar andere automobilisten zo’n obstakel niet verwachten. Ook om die reden geeft het te denken dat [eiser 6] daar is weggegaan. Desondanks vormt het onvoldoende bewijs dat hij inderdaad alcohol gedronken had; de alternatieve verklaringen die hij geeft voor zijn gedrag zijn niet onmogelijk.

3.8.
ASR beroept zich dan ook, zoals gezegd, niet op de stelling dat [eiser 6] gedronken had. Zij verwijt [eiser 6] primair dat hij een onderzoek daarnaar onmogelijk gemaakt heeft. Zij beroept zich daarvoor op haar polisvoorwaarden en op artikel 7:941 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

3.9.
Artikel 7 van de Algemene Voorwaarden regelt de verplichtingen van de verzekerde bij schade en bij hulpverlening. Daar is onder meer het volgende bepaald.
3. Het verlenen van medewerking
a. De verzekerde moet:
- aanwijzingen van ons, van de door ons aangewezen deskundigen of van de Alarmcentrale opvolgen;
- zijn volledige medewerking verlenen aan de schaderegeling en onderzoeken;
- alles nalaten wat onze belangen kan schaden;
- alles doen wat redelijkerwijs mogelijk is om schade te voorkomen of te verminderen.

En artikel 7:941 lid 2 BW luidt als volgt:
De verzekeringnemer en de tot uitkering gerechtigde zijn verplicht binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen welke voor deze van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen.

3.10.
Op grond hiervan moest [eiser 6] (al dan niet namens [eiser 1]) volledige medewerking verlenen aan een onderzoek van ASR naar de toedracht van het ongeval. Het ligt voor de hand dat zo’n onderzoek ook op alcoholgebruik gericht zou zijn. Daarvoor is doorgaans een bloed- of ademonderzoek noodzakelijk. Dat moet in beginsel zeer kort na het ongeval gedaan worden; een maand later kan zoiets niet meer worden vastgesteld. Door de plaats van het ongeval te verlaten zonder de komst van de politie af te wachten, door bij zijn vader te gaan slapen zodat de politie hem die nacht niet kon vinden en door ook de volgende dag geen contact met de politie op te nemen, heeft [eiser 6] dit onderzoek feitelijk onmogelijk gemaakt. Daarmee heeft hij – bedoeld of onbedoeld – geen volledige medewerking verleend aan het onderzoek, en ASR niet tijdig alle inlichtingen verschaft die zij nodig had om haar uitkeringsplicht te beoordelen.

3.11.
De volgende vraag is of ASR van [eiser 6] mocht verwachten dat hij zou begrijpen dat zijn verplichtingen tegenover ASR inhielden dat hij op dat moment onderzoek naar de toedracht van het ongeval en daarmee eventueel alcoholgebruik mogelijk zou maken. Hoewel [eisers] zich daarop niet beroept, ziet de rechtbank aanleiding om op die vraag toch kort in te gaan. Het komt de rechtbank voor dat [eiser 6] direct na het ongeval begrepen moet hebben dat de schade aan zijn auto aanzienlijk was. Bij de meeste mensen zal bij een schade van die omvang heel snel de gedachte opkomen aan hun verzekering. Wanneer het gaat om een verkeersongeval, zal daarop doorgaans onmiddellijk de gedachte volgen of men gedronken heeft. Dat laatste zal des te sterker gelden voor iemand als [eiser 6], die al eens is veroordeeld wegens rijden onder invloed. Het ligt dus erg voor de hand dat [eiser 6] zich na het ongeval snel bewust is geworden van het feit dat ASR bij de zaak betrokken was, en dat die er belang bij zou hebben om te weten of hij wel of niet gedronken had. Hij voert ook niet aan dat hij zich dat niet gerealiseerd heeft.

3.12.
Het is begrijpelijk dat [eiser 6], zoals hij zegt, ‘een beetje de weg kwijt’ was. Hij licht echter niet toe dat hij zo geschrokken was dat hij niet rationeel meer kon handelen. Als dat laatste zo was geweest, zou men ook verwachten dat zijn vader de regie zou hebben overgenomen, bijvoorbeeld door iets verder terug te rijden en zich er zelf van te vergewissen dat de auto inderdaad veilig stond, of door de politie te waarschuwen dat die niet hoefde te zoeken naar de bestuurder van de verongelukte auto. Omdat dat niet gebeurd is, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser 6] op dat moment in staat was om rationeel te handelen, en dat hij er bewust voor gekozen heeft om weg te gaan, wetende dat ASR belang zou hebben bij een alcoholonderzoek.

3.13.
In artikel 7 lid 4 van de Algemene Voorwaarden is bepaald dat de verzekerde aan de verzekering geen rechten kan ontlenen als hij één of meer van zijn verplichtingen niet is nagekomen en hij daardoor de belangen van ASR heeft geschaad en/of het opzet had om ASR daardoor te misleiden. Door de plaats van het ongeval te verlaten en een alcoholonderzoek feitelijk onmogelijk te maken, heeft [eiser 6] de belangen van ASR geschaad. Het gaat hierbij niet alleen om het belang om zelf te onderzoeken wat er gebeurd is, maar ook om het belang om niet uit te keren wanneer zou blijken dat [eiser 6] gedronken had. Eisers voeren nog aan, met een beroep op de wetsgeschiedenis, dat ASR daarbij geen redelijk belang heeft wanneer de feiten ook op een andere manier kunnen worden vastgesteld, maar het probleem is nu juist dat dat niet mogelijk is. Doordat geen onderzoek heeft plaatsgevonden, kan niet worden vastgesteld of [eiser 6] gedronken had of niet. Getuigen kunnen hoogstens verklaren dat hij niet in hun bijzijn gedronken heeft, en uit de eigen verklaringen van [eiser 6] blijkt al dat zelfs zijn vader niet iedere minuut van die dag bij hem geweest is. [eiser 6] heeft dus de belangen van ASR geschaad door weg te gaan, en dat nadeel is voldoende klemmend om daaraan het verval van het recht op uitkering te mogen verbinden.

3.14.
De conclusie luidt dat ASR het recht had om te weigeren de schade te vergoeden. Dat wordt niet anders als zij, zoals eisers aanvoeren, ten onrechte de beschikking zou hebben gekregen over het politiedossier in verband met het ongeval. Het enkele feit dat hij door zijn gedrag een alcoholonderzoek onmogelijk gemaakt heeft, is immers voldoende om ASR het recht te geven dekking te weigeren. Daarvoor hoefde ASR alleen te weten dat geen alcoholonderzoek gedaan kon worden, omdat de politie [eiser 6] niet bij de auto (of elders) had aangetroffen. Eisers voeren niet aan dat de politie die informatie niet had mogen verstrekken.

3.15.
Overigens merken eisers zelf op dat vrijgeven van een politiedossier toegestaan is, onder meer ter voorkoming en opsporing van strafbare feiten. Ook verzekeringsfraude is een strafbaar feit, en ASR had aanleiding om daarvoor beducht te zijn (in ieder geval op grond van de eerdere veroordeling van [eiser 6] wegens rijden onder invloed en in de ongebruikelijke gang van zaken direct na het ongeval). De rechtbank ziet daarin voldoende rechtvaardiging voor het vrijgeven van het politiedossier.

opzegging verzekeringen

3.16.
Eisers stellen verder dat ASR ten onrechte de verzekeringen heeft beëindigd. ASR beroept zich voor die beëindiging op artikel 5 lid 2 onder 2 van de Algemene Voorwaarden, waar bepaald is dat zij de verzekering mag opzeggen wanneer zij dekking weigert wanneer de verzekerde over een gebeurtenis of schade fraude heeft gepleegd of daarover met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Zij stelt dat [eiser 6] haar opzettelijk heeft misleid en dat hij onwaarheid heeft gesproken over zijn alcoholgebruik, de reden waarom hij de plaats van het ongeluk verlaten heeft, de wijze waarop hij vertrokken is, en het wel of niet meewerken aan het onderzoek.

3.17.
Dit alles gaat niet op. Dat [eiser 6] alcohol gedronken had, staat niet vast; dat is nu juist de reden waarom ASR hem verwijt dat hij de plaats van het ongeluk verlaten heeft. Daarom staat ook niet vast, dat dit de reden is waarom hij weggegaan is. Over de wijze waarop hij is weggegaan, bestaat verwarring. Volgens hemzelf heeft zijn vader hem opgepikt, terwijl mevrouw [A] gezien heeft dat een zwarte pick-up bij de auto stopte, dat een man (kennelijk niet de vader) uitstapte, in de auto keek, weer instapte en wegreed. Mevrouw [A] verklaart echter niet dat [eiser 6] bij deze man is ingestapt; mogelijk was het een toevallige passant, die keek of er in de verongelukte auto iemand zat die hulp nodig had. Er is ook discussie over de verklaring van enkele fietsers, die iemand langs de Burgerkamp tussen de mais hebben zien staan telefoneren. Volgens [eiser 6] was hij dat niet; bovendien is iemand die tussen de mais staat volgens hem vanaf de weg niet te zien, omdat de mais in die tijd van het jaar daarvoor te hoog staat. Dat laatste hangt natuurlijk erg af van de vraag hoe ver die persoon het maisveld ingelopen is. Aangezien echter niet vaststaat dat het inderdaad [eiser 6] was die daar tussen de mais stond, staat ook niet vast dat hij daarover gelogen heeft.

3.18.
Volgens ASR heeft [eiser 6] ten slotte gelogen over zijn medewerking aan het onderzoek van CED en van de politie. Vast staat dat [eiser 6] gesproken heeft met CED, maar niet met de politie; CED wilde ook met zijn vader spreken, maar dat is niet gebeurd. Volgens [eisers] komt het niet door onwilligheid aan zijn kant maar door zijn drukke agenda en door afwezigheid van de betrokken politieagent dat een gesprek met de politie niet tot stand gekomen is.

3.19.
Wanneer [eiser 6] bewust geprobeerd heeft een gesprek met de politie te verhinderen, dan kunnen zijn mededelingen hierover als liegen beschouwd worden. Dat staat echter niet vast. Wanneer [eiser 6], zoals hij zegt, inderdaad niet gedronken had, had hij geen bijzondere reden om zo’n gesprek te willen ontlopen, maar het is mogelijk dat dat gesprek voor hem niet veel prioriteit had. In dat geval is denkbaar dat de politie de opstelling van [eiser 6] als minder coöperatief ervaren heeft dan hij zelf, zonder dat zijn mededelingen daarover als liegen beschouwd kunnen worden.

3.20.
Aangezien dus niet vaststaat dat [eiser 6] fraude heeft gepleegd of met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, kon ASR niet op die grond de verzekeringen opzeggen. De gevorderde verklaring voor recht is op dit punt dus toewijsbaar.

incidentenregisters

3.21.
Partijen hebben niet toegelicht welke gegevens ASR precies geregistreerd heeft in haar incidentenregister en het CIS. Voor zover dat alleen persoonsgegevens zijn, het feit van de schade en de weigering van dekking vanwege onvoldoende medewerking aan onderzoek, hoeft dat niet per definitie als onrechtmatig beschouwd te worden. Voor zover zij ook alcoholgebruik en/of fraude geregistreerd heeft, is dat wel onrechtmatig, omdat dat – zoals gezegd – niet vaststaat. Partijen zullen zich daarover nog moeten uitlaten. De beoordeling van de vordering tot verwijdering van die gegevens zal dus eveneens worden aangehouden.

schadevergoeding

3.22.
De schade waarvan [eisers] vergoeding vordert bestaat uit facturen van [bedrijf] vanwege de schade aan de auto, de hogere premie die hij betaalt voor zijn huidige verzekering en immateriële schade.

3.23.
Het eerste onderdeel daarvan, de facturen van [bedrijf], is te zien als een vordering tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Dit onderdeel is in ieder geval niet toewijsbaar, omdat ASR – vanwege het ontbreken van medewerking aan een onderzoek naar de toedracht van het ongeval – dekking mocht weigeren. Op de wijze van berekening van die schade hoeft de rechtbank dus niet in te gaan.

3.24.
Het tweede onderdeel heeft betrekking op de hogere premies die [eiser 1] nu betaalt. Dit is te zien als een vordering tot vergoeding van schade, die [eiser 1] lijdt als gevolg van het niet-nakomen van de verzekeringsovereenkomst door ASR. ASR betwist niet dat [eiser 6] als gevolg van die opzegging en van de registratie een duurdere verzekering heeft moeten sluiten. Partijen hebben niet voldoende toegelicht of dat veroorzaakt wordt door de opzegging (waartoe ASR gerechtigd was) of door de registratie (die mogelijk niet terecht was). Dat zal dus alsnog moeten gebeuren.

3.25.
Eisers stellen de hoogte van de premieschade op € 712,62 per jaar ‘plus PM’. Het bedrag van € 712,62 op zich wordt niet betwist. Wel is onduidelijk over welke periode dat zou gaan. Ook daarover hebben partijen zich niet uitgelaten. De PM-post wordt opgevoerd omdat [eiser 6] nu in een A6 rijdt; voor een A8 zou de premie nog hoger zijn. Die post is echter onvoldoende bepaald en alleen om die reden al niet toewijsbaar. Overigens is het feit dat [eiser 6] voorheen in een grotere auto reed, niet zonder meer reden waarom ASR de bijbehorende hogere premie zou moeten vergoeden, die [eiser 6] nu feitelijk niet betaalt. Partijen zullen zich dus nog moeten uitlaten over de duur van de premieschade; de PM-post zal worden afgewezen.

3.26.
Het derde onderdeel strekt tot vergoeding van immateriële schade, die [eiser 6] geleden heeft als gevolg van de kwestie. Dit onderdeel is onvoldoende onderbouwd. Aannemelijk is dat [eiser 6] onder de kwestie geleden heeft, maar het is de vraag of dat aan ASR te wijten is. Hij spreekt over ‘roddel en achterklap’ in Hardenberg en omgeving, zonder toe te lichten dat dit te wijten is aan ASR in plaats van aan de roddelaars. Op de zitting heeft hij verklaard dat de politie vervelende dingen over hem zegt, zonder toe te lichten dat die uitspraken aan ASR toegerekend kunnen worden. Voor zover de oorzaak inderdaad bij ASR gezocht moet worden, specificeert hij niet in hoeverre de oorzaak van zijn leed ligt in de opzegging van de verzekeringen en de vermelding in de incidentenregisters of in het weigeren van dekking. Tot dat laatste was ASR gerechtigd, zodat zij schade die daardoor veroorzaakt is niet hoeft te vergoeden. Aangezien eisers dit alles niet behoorlijk toelichten of onderbouwen, is ook dit onderdeel niet toewijsbaar.

vordering in reconventie

3.27.
In reconventie vordert ASR vergoeding van de gemaakte onderzoekskosten. Het gaat om twee facturen van CED van in totaal € 2.671,92, met wettelijke rente. Zij baseert dit op onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking, dan wel wanprestatie of onrechtmatige daad aan de zijde van [eiser 6].

3.28.
ASR heeft de vordering van CED betaald op grond van de overeenkomst tussen haar en CED. Dit is dus geen onverschuldigde betaling. Zij licht niet toe op welke manier eisers door dat onderzoek of door die betaling verrijkt zijn. Ook dat kan dus geen grond voor vergoeding zijn. Dat [eiser 6] tegenover ASR tekortgeschoten is door niet tijdig mee te werken aan het politieonderzoek kan wel worden aangenomen. Daarmee staat echter nog niet vast dat de onderzoekskosten ook daardoor veroorzaakt zijn. ASR stelt zelf dat zij na melding van het voorval een onderzoeksbureau heeft ingeschakeld, ‘als te doen gebruikelijk bij dergelijke schades’, en dat pas uit dit onderzoek bleek dat [eiser 6] de plaats van het ongeval verlaten had. Dat betekent dat de opdracht voor het onderzoek niet is gegeven vanwege enig vermoeden van wanprestatie of onrechtmatigheid. ASR stelt ook niet dat de kosten hoger zijn uitgevallen als gevolg van het gedrag van [eiser 6]. Daarmee is de grondslag van deze vordering onvoldoende toegelicht, zodat de vordering in reconventie moet worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2015:1828