Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 010420 vz heeft niet op voorgeschreven wijze aangemaand tot betaling premie; beëindiging polis niet ingetreden; oordeel KIFID onjuist

RBROT 010420 vz heeft niet op voorgeschreven wijze aangemaand tot betaling premie; beëindiging polis niet ingetreden; oordeel KIFID onjuist

5. De beoordeling van de vordering

5.1.
Eerst moet worden beoordeeld of de premie die gedaagde (gesteld) te laat betaald heeft, de eerste premie op de polis was, dan wel een vervolgpremie. Dit verschil is relevant omdat de polisvoorwaarden kunnen bepalen dat bij niet-betaling van de eerste premie überhaupt geen verzekeringsovereenkomst tot stand komt.

Het is niet het standpunt van eiseres dat er nooit dekking heeft bestaan. Het is het standpunt van eiseres dat de lopende dekking geschorst of beëindigd was. Bovendien valt niet in te zien waarom eiseres de schade heeft willen vergoeden aan de benadeelde als er geen verzekeringsovereenkomst tot stand is gekomen. Daarom dient aangenomen te worden dat het hier om de vervolgpremie gaat.

5.2.
Eiseres stelt dat geen dekking onder de polis meer gold (reeds) omdat de facturen van 30 april 2013 en 30 mei 2013 niet op tijd zijn betaald. Deze stelling is onjuist, althans onvolledig. Eiseres, als verzekeraar, heeft niet zonder meer het recht om dekking onder de polis te weigeren wanneer de vervolgpremie niet (tijdig) wordt betaald. De wet (artikel 7:934 BW) vereist dat de verzekerde wordt aangemaand tot betaling van de premie binnen 14 dagen, aanvangende de dag na aanmaning. Ook vereist de wet dat deze aanmaning dient te dateren van ná de vervaldag.

Dit artikel is van dwingend recht in het geval de verzekeringnemer een natuurlijk persoon is die de verzekering afsluit anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 7:943 lid 3 BW). Gedaagde is een natuurlijk persoon. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde de verzekering beroeps- of bedrijfsmatig heeft afgesloten. Artikel 7:934 BW is in dit geval dus van dwingend recht.

5.2.
Indien eiseres gedaagde niet op de wettelijk voorgeschreven wijze heeft aangemaand, kan schorsing of beëindiging van de polis niet zijn ingetreden. Dan heeft eiseres geen vordering op gedaagde.

5.3.
Eiseres beroept zich in dit verband op vier brieven. De twee brieven van eiseres van 6 mei 2013 en van 31 mei 2013 voldoen in ieder geval niet aan de wettelijke vereisten. In deze twee brieven valt niet te lezen dat aan gedaagde een termijn van 14 dagen wordt gegund om alsnog de premie te betalen. Er valt wel in te lezen dat de premie binnen 45 dagen na factuurdatum geïncasseerd moet zijn en dat gedaagde anders geen rechten aan de polis kan ontlenen. Dat is een ander criterium dan de wet voorschrijft. Deze twee brieven hebben dus niet de schorsing of beëindiging van de dekking onder de polis bewerkstelligd.

5.4.
Dan resteren de twee brieven van eiseres van 30 mei 2013 en van 1 juli 2013. Deze twee brieven hanteren als termijn ‘binnen 14 dagen na briefdatum.’ De wet bezigt echter andere bewoordingen. De wet noemt een termijn van 14 dagen ‘aanvangende de dag na aanmaning.’ Dat is een relevant verschil. Een aanmaning is een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring. Een dergelijke verklaring moet, om haar werking te hebben, de wederpartij hebben bereikt (art. 6:37 lid 3 BW). Dit betekent dat de termijn van 14 dagen pas kan gaan lopen na ontvangst van de aanmaning. En dat zal niet de briefdatum zijn. Post pleegt niet dezelfde dag bezorgd te worden, maar één of (zelfs) meer dagen later. De handelwijze van eiseres is in strijd met de wet: gedaagde is geen termijn van 14 dagen gegund, maar een termijn van 14 dagen minus de tijd die de brieven nodig hebben om gedaagde te bereiken. Het onder de feiten aangehaalde niet-bindende advies van het Kifid miskent dit en gaat in zoverre uit van een onjuiste rechtsopvatting.

Deze twee brieven hebben dus evenmin de schorsing of beëindiging van de dekking onder de polis bewerkstelligd.

5.5.
Uit de stellingen van eiseres valt aldus niet goed valt af te leiden dat zij op de wettelijk voorgeschreven wijze gedaagde heeft aangemaand om de achterstallige premie te betalen. In zoverre is haar standpunt onvoldoende onderbouwd. Het gevorderde dient daarom afgewezen te worden.

Een bewijsopdracht aan eiseres dat de bewuste brieven gedaagde überhaupt hebben bereikt- gedaagde betwist daarvan de ontvangst - kan achterwege blijven. Ook het verweer van gedaagde dat zij wél tijdig de premie heeft betaald (welk verweer steun vindt in het door haar als productie 3 overgelegde bankrekeningafschrift) kan onbesproken blijven.. ECLI:NL:RBROT:2020:3010