PHR 211125 AG Lindenbergh; opzet tot misleiding bij aangaan aov; aanvangsmoment tweemaandentermijn; kennis, kenbaarheid, verschoonbaarheid en relevantie
- Meer over dit onderwerp:
PHR 211125 AG Lindenbergh; opzet tot misleiding bij aangaan aov; aanvangsmoment tweemaandentermijn; kennis, kenbaarheid, verschoonbaarheid en relevantie
in vervolg op:
GHDHA 191124 rugafwijking verzwegen bij aangaan AOV, niet binnen twee maanden na ontdekking bericht; dekking; registraties blijven in stand
- dat medisch adviseur pas op 1 maart kennis neemt van info van brief chirurg van 19-02 komt voor rekening ass.
1Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over de vraag of een verzekeraar gevolgen kan verbinden aan de door hem geconstateerde opzettelijke schending van de mededelingsplicht door een verzekeringnemer bij het aangaan van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Art. 7:929 lid 1 BW bepaalt dat een verzekeraar de gevolgen van de niet-nakoming van de mededelingsplicht kan inroepen indien hij binnen twee maanden na de ontdekking van deze niet-nakoming de verzekeringnemer op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. De verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden, kan ingevolge art. 7:929 lid 2 BW de verzekeringsovereenkomst binnen twee maanden na ontdekking met dadelijke ingang opzeggen.
1.2
Het hof oordeelde in deze zaak, anders dan de rechtbank, dat de verzekeraar de schending van de mededelingsplicht door de verzekeringnemer heeft ontdekt op het moment dat de medisch adviseur van de verzekeraar een brief van een orthopedisch chirurg ontving die de voor de verzekeraar doorslaggevende informatie bevatte. Volgens het hof heeft de verzekeraar niet binnen twee maanden na dit ontdekkingsmoment de verzekeringnemer gewezen op de schending van de mededelingsplicht en de mogelijke gevolgen daarvan. Dit leidt ertoe, aldus het hof, dat de verzekeraar daaraan geen gevolgen kan verbinden, zoals het opzeggen van de verzekeringsovereenkomst wegens opzet tot misleiding.
1.3
In cassatie spitst het geschil zich toe op de vraag hoe de woorden ‘ontdekt’ en ‘ontdekking’ in art. 7:929 lid 1 én in art. 7:929 lid 2 BW moeten worden uitgelegd. Onderdelen 1 t/m 5 bestrijden met verschillende rechts- en motiveringsklachten de invulling die het hof heeft gegeven aan het ontdekkingsbegrip in art. 7:929 lid 1 BW. Onderdeel 6 stelt dat, ook als van het door het hof aangenomen ontdekkingsmoment moet worden uitgegaan, de verzekeraar tijdig aan de kennisgevingsplicht in art. 7:929 lid 1 BW heeft voldaan. Onderdeel 7 betoogt ten slotte dat het hof ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen het ontdekkingsmoment van de schending van de mededelingsplicht (art. 7:929 lid 1 BW) en het moment waarop de verzekeraar ontdekt dat de verzekeringnemer óók handelde met het opzet de verzekeraar te misleiden (art. 7:929 lid 2 BW). Parket bij de Hoge Raad 21 november 2025, ECLI:NL:PHR:2025:1288
