RBAMS 021024 aansprakelijkheid voor schade voetganger die op zebrapad al dan niet tegen deur auto aanliep
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 021024 aansprakelijkheid voor schade voetganger die op zebrapad al dan niet tegen deur auto aanliep
- verzocht 11,7 uur x € 300,00 + kantoorkosten +21%; uren bovenmatig, toegewezen 8 uur x € 240,00 + 21% = € 2323,20
2De feiten
2.1.
Op 2 december 2019 heeft in Amsterdam op het Osdorpplein een aanrijding/botsing plaatsgevonden, waarbij [verzoeker] als voetganger en de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), rijdend in een personenauto met kenteken [kenteken] , betrokken waren.
2.2.
De auto waarin [betrokkene 1] reed was verzekerd bij Unive.
2.3.
De verkeersituatie op het Osdorpplein was op 2 december 2019 als volgt:
2.4.
[verzoeker] heeft eenzijdig een aanrijdingsformulier ingevuld. Daarop heeft hij aangegeven dat hij op het zebrapad liep en dat een auto hem met snelheid heeft aangereden. Op de situatieschets heeft [verzoeker] zichzelf getekend aan het begin van het zebrapad.
2.5.
[betrokkene 1] heeft ook eenzijdig een aanrijdingsformulier ingevuld. [betrokkene 1] heeft daarop drie getuigen ( [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] ) genoemd en verder het volgende ingevuld:
“Meneer is aansprakelijk. Hij komt vanaf de trambaan afgelopen op de zebrapad en loopt vervolgens tegen mijn deur aan. Ik vermoed dat meneer mij expres opzocht en ertegenaan liep want geraakt heb ik hem zeker niet.”
2.6.
Na de aanrijding is de politie ter plaatse geweest en is er een proces-verbaal opgesteld. In het proces verbaal zijn [verzoeker] en [betrokkene 1] aangeduid als betrokkenen, alsmede [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [getuige 1] . Verder heeft de politie onder het kopje ‘toedracht’ het volgende opgenomen:
“(...) Op de voetgangersoversteekplaats, ter hoogte van Osdorpplein ABN-AMRO, reed het voertuig over de voetgangersoversteekplaats heen. Vervolgens is [verzoeker] ten val gekomen. [verzoeker] kwam uit de richting van de Albert Heijn en liep in de richting van de ABN-AMRO.”
2.7.
Bij brief van 18 februari 2020 heeft de voormalige gemachtigde van [verzoeker] Unive aansprakelijk gesteld voor letselschade die [verzoeker] door de botsing zou hebben opgelopen.
2.8.
Unive heeft onder verwijzing naar een aantal schriftelijke verklaringen de aansprakelijkheid afgewezen. De verklaringen waarnaar Unive heeft verwezen, luiden voor zover relevant als volgt:
- op 31 maart 2020 heeft [getuige 1] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) Ik zag dat er een voertuig midden op de weg stil stond en erachter een man liggend op de grond. (...)
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
Meneer die aan het lopen was, omdat het naar mijn ogen heel onlogisch was dat de auto voor hem bevond. Het leek dus alsof meneer bewust tegen de auto aan is gelopen.”
- op 3 april 2020 heeft [getuige 3] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) Ik zag een man die op het zebrapad lag. En een stilstaande auto voorbij het zebrapad. (...)
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
De man die op het zebrapad lag, want als het de bestuurder zijn schuld was dan was meneer ook voor de auto beland in plaats van achter de auto. Volgens mij liep de man ook expres door.”
- op 8 april 2020 heeft [getuige 2] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) Heb alleen gezien dat een man op het zebrapad lag. En dat er een auto stil stond op de weg. (...)
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
De man want de auto stond na het zebrapad en de man lag op het zebrapad dus het lijkt alsof de man express tegen de auto is aangelopen.”
- op 20 augustus 2020 heeft [betrokkene 4] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) Y(...) [betrokkene 5] en ik liepen richting osdorpplein. Wij zagen dat de auto reed en de zebrapad al grotendeels had verlaten. Toen kwam er opeens een man aanlopen die letterlijk tegen de deur van de auto aanliep en ging liggen. De man kwam vanuit de trambaan aanlopen. (...)
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
Het is overduidelijk dat het de schuld is van de voetganger. Hij loopt letterlijk tegen die auto zijn deur aan en gaat liggen. Hij kan hier niet mee weg komen. Wij hebben ons gelijk gemeld als getuigen bij de auto.”
- op 18 januari 2021 heeft [betrokkene 4] in een tweede schriftelijke verklaring op aanvullende vragen van Unive verklaard:
“(...) Het is bijna onmogelijk dat de voetganger hem [de auto, toevoeging ktr] niet zag. (...) De bestuurder van de auto reed erg langzaam, voetganger snelheid. (...) De voetganger liep op een normale tempo. (...) hij liep er expres tegen (...) de voetganger kon het makkelijk voorkomen door te stoppen met lopen want de auto was al bijna voorbij het zebrapad. Het leek alsof de voetganger met opzet tegen de auto liep. (...) De automobilist naderde het zebrapad en stopte voor de voetgangers. Daarna reed de automobilist verder nadat iedereen voorbij was. De voetganger kwam niet van het zebrapad, maar vanaf de Albert Heijn, langs de tramhalte naar het zebrapad. Hij liep daarna pas op het zebrapad. Vervolgens liep hij met opzet tegen de auto aan. De automobilist was al bijna voorbij het zebrapad.”
- op 29 augustus 2020 heeft [betrokkene 6] het volgende schriftelijk verklaard:
“(...) ik heb alles gezien dat de auto voor de zebrapad stond te wachten, toen hij iedereen voor had laten gaan en hij verder reed was hij al bijna helemaal van de zebrapad af toen ik een andere persoon expres tegen de deur van de auto zag lopen. (...) Ik stond tegenover de hema in mijn auto want mijn vriend ging geld pinnen bij de pinautomaat.
Wie is volgens u schuldig? En waarom?
De meneer die tegen de auto liep want hij zocht de auto expres op, de auto hield zich aan de regels maar die meneer liep gewoon tegen zijn deur aan en ging liggen als of hij super hard was geraakt.”
- op 18 januari 2021 heeft [betrokkene 6] in een tweede schriftelijke verklaring op aanvullende vragen van Unive verklaard:
“(...) Het zebrapad is zo groot en overzichtelijk dat het bijna onmogelijk was dat de voetganger de auto niet zag. De voetganger kwam aanlopen en had alle overzicht. Zijn zicht werd niet belemmerd en de auto stond eerst stil. (...) Ik schat de snelheid echt maximaal op 5 in. Er was namelijk ook geen klap. De voetganger liep echt tegen de deur aan en viel neer. (...) Voetganger liep op zijn gemak, maar verhoogde zijn tempo licht toen hij tegen de auto zag had ik het gevoel. (...) Hij keek naar de auto en liep daar expres tegenaan. (...) Meneer viel echt zo dramatisch. Ik zou begrijpen als iemand hem echt vol raakt, maar een auto die echt ree alsof mensen hem aan het duwen waren. Zo traag was het. De voetganger liep er gewoon express tegenaan en had het 100% kunnen voorkomen. (...) Voor het zebrapad stond de auto stil en liet de voetgangers voor. Toen de weg vrij was trok de auto op. De voetganger liep eerst op de trambaan voordat hij het zebrapad op kwam. Toen liep hij echt letterlijk tegen de zijspiegel van de auto aan.”
2.9.
Op verzoek van [verzoeker] heeft er op 9 december 2021 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij hij als getuige is gehoord. [verzoeker] heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“(...) Ik liep dus op de zebra en keek voor me uit. Opeens voelde ik een klap. Ik vloog door de lucht en belandde op de motorkap van een auto. Ik werd geraakt tegen mijn rechterzijkant, in het bijzonder mijn rechterbeen. Daarna landde ik op mijn rug en achterhoofd op straat. Ik weet nog dat mensen probeerden te helpen en ik heb vaag geschreeuw gehoord, maar ik kwam pas echt weer bij in het ziekenhuis. (...) Het is niet zo dat ik schuin over de trambaan ben gaan lopen. Ik ben overgestoken bij de zebra en over de zebra blijven lopen. U houdt mij voor dat ik volgens getuigen tegen de auto zou zijn aangelopen. Dat is niet zo. Wie doet dat nou. Dan moet je wel gek zijn. (...) Als ik die auto had gezien, dan had ik hem misschien nog wel kunnen ontwijken. Ik heb letsel opgelopen door het ongeluk en loop nu met een kruk. Ik heb een scootmobiel gekregen en mijn huis is aangepast. U houdt mij voor dat drie getuigen hebben verklaard dat ik eerst over de trambaan ben gaan lopen en eenmaal op het zebrapad tegen de auto ben aangelopen. Daar klopt niets van. Het is gegaan zoals ik hiervoor heb verklaard en daar blijf ik bij. (...)”
2.10.
Op 21 februari 2022 is het voorlopig getuigenverhoor voortgezet. Toen is [betrokkene 3] als getuige gehoord. Zij heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“(...) Ik liep achter [verzoeker] op de zebra. Van rechts kwam een auto. Naar mijn mening reed hij met te veel vaart en had hij voor de zebra moeten stoppen. Volgens mij had de auto niet gestopt voor de zebra. Ik weet niet of [verzoeker] is aangereden of dat hij alleen maar schrok. In elk geval is hij ten val gekomen op de zebra. De auto is even verder op gestopt. Ik weet niet of [verzoeker] door de auto geraakt is.
U houdt mij voor dat [verzoeker] als getuige heeft verklaard dat hij over de motorkap van de auto is gegaan. Dat heb ik zo niet gezien. Anders zou ik me het nog wel herinneren denk ik. (...)”
2.11.
Op 9 juni 2022 zijn ten slotte [getuige 1] , [betrokkene 1] en [betrokkene 6] als getuigen gehoord. [getuige 1] heeft, voor zover relevant, het volgende verklaard:
“Ik kan mij eigenlijk niets meer van het vooral herinneren. (...) Over de toedracht heb ik geen herinnering meer. U leest mij voor wat ik schriftelijk aan Univé heb verklaard. Als ik toen heb gezegd dat het mij leek dat de voetganger bewust tegen de auto was aangelopen, dan zal ik dat wel zo gezien hebben. Nogmaals ik heb er geen herinnering meer aan. (...)
Ik blijf wel bij mijn schriftelijke verklaring. Ik zou niet weten waarom ik heb anders zo heb opgeschreven maar ik kan mij de situatie nu niet meer herinneren. Ik ken [betrokkene 2] niet. [getuige 2] ken ik wel en [getuige 3] ook. Ik heb met ze gestudeerd. (...) Ik ken (...) [betrokkene 1] ook wel. Volgens mij heb ik bij zijn broertje op school gezeten. Ik heb niet net ze over het voorval gesproken. Ik heb echt niet met de bestuurder gesproken.”
2.12.
[betrokkene 1] heeft het volgende, voor zover relevant, verklaard:
“(...) Ik reed in de auto van mijn broer (...). Ik reed op Tussen Meer en moest stoppen voor voetganger op het zebrapad. Ik reed stapvoets. Hooguit 5 kilometer per uur. Ik heb een aantal voetgangers voor laten gaan. Het is een heel groot zebrapad. Toen ik weer optrok kwam er een voetganger vanaf de trambaan en die liep tegen de zijkant van mijn auto aan, om precies te zijn tegen de linker spiegel. Ik ben niet tegen hem aangereden. Ik ben gestopt en uitgestapt en ik heb die man gevraagd ‘meen je dat nou?. Mijn idee was dat hij bewust tegen de auto aangelopen was. Hij lag op de grond en hij schreeuwde over zijn heup. Toen ik uitstapte lag hij naast de auto en wel naast de linker voorband. De politie heeft gezien dat de spiegel beschadigd was. (...) Ik heb geen letsel gezien hij deze voetganger. (...)
Ik zeg niet dat de voetganger opzettelijk tegen mijn auto is aangelopen, want ik kan niet zien wat hij denkt. Maar ik denk wel dat het zo gegaan is. Ik heb hem gezien. Ik stond niet in zijn schoenen dus ik weet niet of hij mijn auto heeft gezien. (...) Ik weet niet meer welke kant de voetganger opkeek toen hij aan kwam lopen. (...) U houdt mij voor dat de voetganger heeft verklaard dat hij over de motorkap van mijn auto is gegaan. Dat is complete onzin. Ik ben bij hem gebleven totdat hij door de ambulance werd meegenomen. Ik was toen nog bezig met de politie. Ik weet nog dat de voetganger van de kant van de Albert Heijn kwam en dat hij via de trambaan op het zebrapad kwam. (...)
Ik weet niet hoe hard de voetganger liep. Ik heb ter plaatse gegevens van enkele getuigen genoteerd, waaronder hun telefoonnummer. Die namen zijn vermeld op het aanrijdingsformulier. Ik kende alleen [getuige 1] van deze personen. Ik heb naderhand niet met deze mensen over de zaak gesproken. (...) Ik weet wie de heer [betrokkene 6] is. Hij woont ook in de buurt. Ik heb niet met over de zaak gesproken. Ik ga ook niet met hem om.
Toen ik uitstapte was ik met mijn voorbanden al over het zebrapad heen. De achterkant stond dus op het zebrapad.”
2.13.
[betrokkene 6] heeft het volgende, voor zover relevant, verklaard:
“Ik weet niet heel veel meer van het voorval van 2 december 2019. Ik weet nog dat er een auto richting het zebrapad reed en dat ik iemand heb zien vallen. Het ging in een flits. Wat ik me nog herinner is dat de auto reed en dat er iemand op de grond lag. Ik weet niet of de man die kwam te vallen op het zebrapad lag. Ik stond op een afstand van 20 of 25 meter te kijken. Ik keek tegen de achterkant van de auto aan. Die man die op de grond viel, lag aan de linkerkant van de auto.
Ik was aan het winkelen in mijn vrije tijd. Ik liep daar gewoon. U houdt mij voor dat ik in mijn schriftelijke verklaring heb gezegd dat ik in mijn auto tegenover de hema zat. Ik weet niet hoe dat zo in die verklaring is gekomen. Als het goed is liep ik daar. U toont mij mijn schriftelijke verklaring aan Univé. Dat herinner ik mij niet meer. Ik herinner me alleen dat de man aan de linkerkant van de auto lag. Of dat ter hoogte van de deur of de linker voorzijde was durf ik niet te zeggen. Ik heb gezien dat de auto stapvoets reed. Ik ben niet blijven kijken. Na 20 of 30 seconden ben ik weggelopen van de plaats waar hbet voorval zich afspeelde. U leest voor wat ik in mijn schriftelijke verklaring over dc schuldvraag heb gezegd. Dat weet ik gewoon niet meer. Ik heb de man niet horen schreeuwen.
Ik ken de bestuurder van de auto. Hij heet [betrokkene 1] . Ik ben met hem bevriend geweest in mijn jonge jaren. Gewoon buitenspelen. Hij woont bij mij om de hoek. U vraagt mij of ik hem misschien tegemoet heb willen komen met mijn schriftelijke verklaring. Het zou kunnen maar ik kan dat niet bevestigen. Ik herinner me niet dat ik die verklaring zo heb getypt. U neemt de aanvullende verklaring die is toegezonden hij brief van 6 december 2021 met mij door. Ik zou echt niet weten waar dat allemaal vandaan komt. Het is wel mijn e-mailadres maar wat daar staat herinner ik mij niet meer. Ik heb beloofd de waarheid te zeggen en dat doe ik ook. Ik heb het niet meer in mijn geheugen. (...)
Ik heb geen botsing gezien. Ik ken [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] niet. [betrokkene 5] ken ik wel. Hij is iemand waarmee ik ook vroeger heb gespeeld. We speelde met een grote groep jongens van een jaar of 10. We voetbalden bijvoorbeeld. [betrokkene 1] hoorde ook hij die groep. (...)”
2.14.
Unive heeft afgezien van contra-enquête.
3Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] vordert een verklaring voor recht dat Unive volledig (subsidiair: voor 50%) aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het ongeval dat heeft plaatsgevonden op 2 december 2019, met veroordeling van Unive om binnen drie dagen na deze beschikking de schaderegeling ter hand te nemen en over te gaan tot het vergoeden van (subsidiair: 50% van) de schade die [verzoeker] lijdt en heeft geleden als gevolg van het ongeval d.d. 2 december 2019, een en ander onder last van een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 10.000,-. Verder vordert [verzoeker] veroordeling van Unive tot betaling van € 4.398,35 aan kosten op grond van artikel 1019aa Rv en de proceskosten.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoeker] ten grondslag gelegd dat hij letsel heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding op 2 december 2019. De verzekerde van Unive, [betrokkene 1] , heeft een verkeersfout gemaakt. Hij heeft [verzoeker] geen vrije doorgang verleend op het zebrapad en is op hem ingereden. Unive is jegens [verzoeker] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
3.3.
Unive verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe in de eerste plaats aan dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. [verzoeker] heeft volgens Unive niet onderbouwd dat sprake is van letsel als gevolg van de aanrijding. Daarmee is niet voldaan aan het gestelde in artikel 1019w Rv. Unive voert verder aan dat er geen verkeersongeval heeft plaatsgevonden. [verzoeker] heeft niet het (volledige) zebrapad benut, is pas op het laatste moment op het zebrapad gaan lopen en is zelf expres tegen de zijkant van de auto aangelopen. Van een onrechtmatige daad van (de verzekerde van) Unive is op geen enkele wijze sprake.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4De beoordeling
Ontvankelijkheid van [verzoeker]
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 1019w lid 1 Rv alleen een deelgeschil kan worden gestart als sprake is van schade door dood of letsel. Tussen partijen is in geschil of hiervan sprake is.
4.2.
[verzoeker] heeft gesteld dat het letsel dat hij heeft opgelopen als gevolg van de aanrijding op 2 december 2019 bestaat uit pijnklachten aan de rug, schouders, rechteronderbeen en beide knieën. Verder zou bij hem een posttraumatische stressstoornis zijn vastgesteld. Direct na het ongeval is [verzoeker] per ambulance vervoerd naar het OLVG in Amsterdam West, waar hij stelt te zijn behandeld en waar hem pijnstilling zou zijn voorgeschreven. [verzoeker] heeft foto’s overgelegd van zijn voet en been en facturen van (medische) reizen die hij heeft moeten maken, van consultafspraken bij een chiropractor, een factuur van een apotheek, van de huur van loopkrukken en van aanpassingen die aan zijn huis zijn gedaan (antislipbehandeling badkamer, douchezitje en trapaanpassingen). Verder heeft [verzoeker] correspondentie overgelegd van de gemeente met betrekking tot de aanvraag van een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerplaats.
4.3.
Unive betwist dat uit de door [verzoeker] gegeven toelichting en de door hem overgelegde stukken kan worden afgeleid dat hij letsel heeft opgelopen die het gevolg is van de aanrijding op 2 december 2019. Medische stukken ontbreken in het geheel. De foto’s zijn nietszeggend en niet duidelijk is wanneer deze zijn gemaakt. De overgelegde facturen zijn niet in verband te brengen met de aanrijding en bovendien dateert één factuur van de chiropractor zelfs van vóór het moment van de aanrijding op 2 december 2019.
4.4.
De kantonrechter acht, anders dan Unive, [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek. Het begrip ‘letsel’ in de zin van artikel 1019w Rv wordt over het algemeen ruim opgevat. Als wordt geoordeeld dat Unive aansprakelijk is voor letsel dat [verzoeker] heeft opgelopen tijdens de aanrijding, kan het zijn dat Unive gehouden is tot vergoeding van die schade. In dit deelgeschil is door [verzoeker] slechts de vraag naar de aansprakelijkheid van Unive voorgelegd en niet de vraag naar de omvang van de schade of de causaliteit. Voor nu kan daarom in het midden blijven of [verzoeker] er uiteindelijk in zal slagen om ten aanzien van alle door hem gestelde schadeposten het causaal verband en de omvang van die schadeposten aan te tonen. Dat [verzoeker] een vorm van letselschade als gevolg van de aanrijding op 2 december 2019 heeft opgelopen, heeft hij -weliswaar op zeer summiere wijze- voldoende aannemelijk gemaakt. Alleen al het onbetwiste feit dat [verzoeker] na de aanrijding door ambulancemedewerkers is onderzocht en is meegenomen naar het ziekenhuis wijst hierop. Ook zijn de door [verzoeker] overgelegde facturen, waaronder een factuur voor de huur van loopkrukken via het OLVG West op de dag van de aanrijding, niet zonder waarde. [verzoeker] heeft daarmee voldaan aan de in dit deelgeschil geldende ondergrens voor de ontvankelijkheid. [verzoeker] kan dan ook in dit deelgeschil worden ontvangen.
Aansprakelijkheid van Unive
4.5.
Het verzoek van [verzoeker] is gebaseerd op het standpunt dat Unive op grond van artikel 6:162 BW jegens hem aansprakelijk is voor zijn schade wegens een door haar verzekerde gemaakte verkeersfout, namelijk door [verzoeker] geen voorrang te verlenen als voetganger op het zebrapad. De verplichting voor automobilisten om aan voetgangers voorrang te verlenen op een zebrapad vloeit voort uit artikel 49 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, welke voor zover hier relevant luidt:
“Bestuurders moeten voetgangers (...), die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan.”
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat partijen het niet eens zijn over de precieze toedracht van de aanrijding. Om de toedracht van de aanrijding te achterhalen, hebben verschillende getuigen schriftelijke verklaringen tegenover Unive afgelegd en zijn er een aantal getuigen tijdens het voorlopig getuigenverhoor onder ede gehoord.
4.7.
[verzoeker] heeft verklaard dat hij op het zebrapad liep en door een auto werd aangereden. Hij beschrijft een klap die hem op straat deed belanden. Hij ontkent de beschuldiging dat hij tegen de auto is aangelopen en houdt vast aan zijn versie van het verhaal, waarin hij correct gebruikmaakte van het zebrapad.
4.8.
[betrokkene 3] liep achter [verzoeker] op het zebrapad en bevestigt dat een auto volgens haar met te hoge snelheid reed en niet stopte voor de zebra. Hoewel ze niet met zekerheid kan zeggen of [verzoeker] geraakt werd door de auto, ondersteunt haar verklaring die van [verzoeker] en volgt daaruit dat de auto de verkeersregels overtrad door niet te stoppen voor het zebrapad.
4.9.
[getuige 1] kan zich weinig herinneren van het incident, maar bevestigt zijn eerdere schriftelijke verklaring waarin hij suggereerde dat de voetganger mogelijk zelf tegen de auto aanliep. Toch is zijn herinnering vaag.
4.10.
[betrokkene 6] herinnert zich weinig van het incident en geeft toe dat hij niet met zekerheid kan zeggen hoe de gebeurtenis zich afspeelde. Hij herinnert ook nog dat hij iemand heeft zien vallen, maar dat ging in een flits. Dat is in tegenspraak met zijn eerdere verklaring, waarin hij aangaf dat hij alles had zien gebeuren. Daarbij valt op dat [betrokkene 6] zijn verklaring heeft gewijzigd, in die zin dat hij eerder verklaarde dat hij in zijn auto zat, terwijl hij onder ede verklaart dat hij over straat liep. Bovendien wekt het verbazing dat hij aangeeft dat het zou kunnen dat hij met zijn schriftelijke verklaring [betrokkene 1] tegemoet heeft willen komen. Dit alles maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat aan de verklaringen van [betrokkene 6] maar beperkte waarde kan worden gehecht.
4.11.
Bovendien wekt ook verbazing dat maar liefst drie personen ( [getuige 2] , [getuige 3] en [betrokkene 4] ) die wél een schriftelijke verklaring hebben afgelegd, vervolgens niet onder ede hebben willen verklaren, althans dat zij niet als getuigen zijn opgeroepen.
4.12.
Ondanks de verklaring van [betrokkene 1] dat [verzoeker] tegen zijn auto aanliep, blijft onduidelijkheid bestaan. Geen van de onder ede gehoorde getuigen heeft zich aangesloten bij de verklaring van [betrokkene 1] dat [verzoeker] (expres) tegen de auto aanliep. Wat betreft de schriftelijke verklaringen moet worden opgemerkt dat daarin door zowel [getuige 1] , [getuige 3] en [getuige 2] de suggestie wordt gewekt dat [verzoeker] expres tegen de auto is aangelopen. Zij baseren dat echter niet op een eigen waarneming, maar puur op het feit dat zij de plek waar [verzoeker] ten val is gekomen (achter de auto van [betrokkene 1] ) niet logisch vinden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze gevolgtrekking ( [verzoeker] is expres tegen de auto aangelopen, omdat hij achter de auto ten val is gekomen) niet zonder meer gemaakt worden. Dit, in combinatie met het feit dat [getuige 1] onder ede vaag getuigt en [getuige 3] en [getuige 2] zoals gezegd helemaal niet onder ede hebben getuigd, maakt dat hun verklaringen minder overtuigend zijn ter ondersteuning van het standpunt van Unive.
4.13.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat [verzoeker] expres tegen de auto is aangelopen.
4.14.
[verzoeker] heeft wel aan de op hem rustende bewijslast om aansprakelijkheid van Unive aan te nemen voldaan. Vast staat immers dat hij door een auto op het zebrapad is aangereden, welke auto werd bestuurd door een verzekerde van Unive. Of [verzoeker] nu wel of niet vanaf de trambaan het zebrapad opstapte is dat opzicht niet relevant. Zodra [verzoeker] kennelijk op het punt stond het zebrapad te betreden, had hij voorrang moeten krijgen. Niet in geschil is dat de uiteindelijke aanrijding op het zebrapad plaatsvond. Dat er sprake was van overmacht aan de zijde van [betrokkene 1] doordat [verzoeker] het zebrapad niet juist zou hebben gebruikt, heeft Unive onvoldoende voor het voetlicht weten te brengen. Datzelfde geldt voor de stelling van Unive dat er sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] .
4.15.
Dit betekent dat de verzochte verklaring voor recht dat Unive aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het ongeval op 2 december 2019 toewijsbaar is.
4.16.
Het verzoek van [verzoeker] tot veroordeling van Unive om over te gaan tot vergoeding van de schade kan niet worden toegewezen, omdat de omvang van de schade nog niet vast staat. Een dergelijke veroordeling past ook niet in de procedure van dit deelgeschil, dat is bedoeld om bij te dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De beantwoording van de (deel)vraag naar de aansprakelijkheid geeft partijen duidelijkheid, waarna zij zelf verder kunnen onderhandelen en tot een afwikkeling van het dossier kunnen komen.
De buitengerechtelijke kosten en de kosten van het deelgeschil
4.17.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.18.
[verzoeker] verzoekt Unive te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.398,35 inclusief BTW voor de werkzaamheden van zijn gemachtigde. Unive verzet zich tegen deze door [verzoeker] begrote kosten en stelt dat een te hoog uurtarief is gehanteerd, dat ten onrechte kantoorkosten worden opgevoerd en dat overmatige uren zijn geschreven.
4.19.
Uit de door [verzoeker] overgelegde urenspecificatie van zijn gemachtigde blijkt dat hij van 5 december 2023 tot en met de mondelinge behandeling van deze procedure (die op de urenspecificatie is gedateerd op 1 januari 2025) ruim 11 uur aan de zaak heeft besteed, waaronder ruim 3,5 uur aan het opstellen van het verzoekschrift. Unive heeft terecht aangevoerd dat een fors gedeelte van de tekst van het verzoekschrift is gekopieerd uit het verzoekschrift tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor. Bovendien is gesteld noch gebleken dat in deze zaak ingewikkelde juridische kwesties of medische onduidelijkheden speelden. Het in rekening brengen van meer dan 11 uur voor werkzaamheden in een zaak als dit is dan bovenmatig.
4.20.
[verzoeker] heeft verder geen verweer gevoerd tegen de stelling van Unive dat het gehanteerde uurtarief van € 300,00 bovenmatig is en dat een uurtarief van € 240,00 redelijk is. De kantonrechter volgt Unive in deze stelling.
4.21.
De kantonrechter acht concluderend dat een tijdsbesteding van in totaal acht uur aan dit deelgeschil redelijk is. Uitgaande van een redelijk uurtarief van € 240,00 exclusief btw (waarin de kantoorkosten geacht worden te zijn verdisconteerd) komen de kosten daarmee op € 2.323,20 inclusief 21% btw. Inclusief het griffierecht van € 87,00 zijn de totale toewijsbare kosten € 2.410,20. ECLI:NL:RBAMS:2024:6052