RBDHA 280423 tram botst op 15 jarige achter tegenliggende tram overstekende voetganger, na bill.correctie; 70% aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
RBDHA 280423 tram botst op 15 jarige achter tegenliggende tram overstekende voetganger, na bill.correctie; 70% aansprakelijkheid
- verzocht 23,5 uur x € 235 (2022) en € 250 (2023), begroot op 12 uur x € 235 en 8 uur x € 250 +21% x 70% = € 4082,50
1Inleiding: waar gaat deze zaak over?
1.1.
[de minderjarige] is op 8 april 2022 in de namiddag aangereden door een tram van HTM. Hij was net uit een andere tram gestapt en wachtte tot deze tram was weggereden bij de halte zodat hij kon oversteken in de richting van een nabijgelegen winkelcentrum. Nadat de tram de oversteekplaats was gepasseerd stak [de minderjarige] meteen over. Tijdens de oversteek is hij aangereden door een andere tram die vanuit de tegenovergestelde richting de halte naderde. Hierbij heeft [de minderjarige] ernstig letsel opgelopen. Zijn ouders vinden dat HTM aansprakelijk is voor de schade van [de minderjarige] . HTM kijkt daar anders tegenaan. Volgens HTM kan de trambestuurder geen enkel verwijt worden gemaakt en kan [de minderjarige] worden verweten dat hij zonder naar rechts te kijken is overgestoken.
1.2.
De beschikking is als volgt opgebouwd. De rechtbank bespreekt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Daarna volgt een opsomming van de verzoeken die de ouders van [de minderjarige] hebben gedaan en de juridische argumenten die zij daarvoor gebruiken, gevolgd door een beoordeling van die argumenten en van de verzoeken. De beschikking wordt afgesloten met de beslissing op de verzoeken.
2De procedure
2.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken van partijen ontvangen:
- -
het verzoekschrift, ingekomen op 24 november 2022, met producties 1 tot en met 7;
- -
de brieven van 1 maart 2023 van de kant van de ouders van [de minderjarige] met als bijlage een (gewijzigde) declaratie;
- -
het verweerschrift met 1 productie;
- -
de brief van 10 maart 2013 met bijlage (nogmaals de productie bij het verweerschrift) van de kant van HTM.
2.2.
Op 16 maart 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:
- -
de ouders van [de minderjarige] in persoon, bijgestaan door mr. Hanssens voornoemd;
- -
namens HTM: mevrouw [de schaderegelaar] (schaderegelaar), bijgestaan door mr. Schep voornoemd.
2.3.
Ter zitting zijn de camerabeelden van de aanrijding (gefilmd vanaf de voorzijde van de tram) aan de rechtbank getoond.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het geven van een beschikking bepaald.
3De feiten
3.1.
[de minderjarige] is geboren op [geboortedatum] 2006 en woont bij zijn ouders in [plaats] .
3.2.
Op 8 april 2022 heeft omstreeks 17:40 uur bij de tramhalte Leyweg aan de Melis Stokelaan in Den Haag een aanrijding plaatsgevonden tussen [de minderjarige] als voetganger en een tram van HTM (hierna: het ongeval). [de minderjarige] was net uitgestapt bij de tramhalte en was naar de voetgangersoversteekplaats nabij de tramhalte gelopen. Hij wachtte daar totdat de tram waar hij zojuist was uitgestapt de oversteekplaats was gepasseerd en stak daarna meteen de dubbele trambaan over in de richting van het nabijgelegen winkelcentrum Leyweg. Tijdens de oversteek is hij aangereden door tram 9 van HTM die vanuit de tegenovergestelde richting de tramhalte naderde. [de minderjarige] is enkele meters met de tram meegesleurd. Hierbij heeft [de minderjarige] ernstig letsel opgelopen.
3.3.
Bij e-mail van 4 mei 2022 hebben de ouders van [de minderjarige] HTM aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
3.4.
De advocaat van HTM heeft bij e-mail van 8 augustus 2022 laten weten dat hij HTM niet kan adviseren de aansprakelijkheid te erkennen, ook niet voor een gedeelte.
3.5.
De kantonrechter van deze rechtbank heeft de ouders van [de minderjarige] gemachtigd om namens [de minderjarige] een gerechtelijke procedure te voeren over de aansprakelijkheid van HTM voor de gevolgen van het ongeval.
4Het geschil
4.1.
De ouders van [de minderjarige] verzoeken de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
- -
te bepalen dat HTM aansprakelijk is voor de schade die [de minderjarige] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval;
- -
de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten en HTM te veroordelen tot betaling van die kosten.
4.2.
De ouders van [de minderjarige] leggen – samengevat – aan hun verzoek ten grondslag dat de trambestuurder (althans HTM) heeft gehandeld in strijd met artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 185 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) en dat HTM daarom aansprakelijk is voor de schade van [de minderjarige] .
4.3.
HTM voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5De beoordeling
Behandeling in een deelgeschilprocedure
5.1.
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling.
5.2.
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. De rechtbank zal het verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
Het gaat in deze procedure om de vraag of HTM aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van het ongeval tussen [de minderjarige] als voetganger en de tram.
Wettelijk kader
5.4.
Verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers zijn – zeker ten opzichte van gemotoriseerde verkeersdeelnemers – kwetsbaar. Een aanrijding kan voor hen ingrijpende gevolgen hebben. Omdat ook een botsing met een tram ingrijpende gevolgen kan hebben voor kwetsbare verkeersdeelnemers, moet de bestuurder van een tram ten opzichte van hen net zo zorgvuldig zijn als bestuurders van een motorrijtuig. Dat een tram geen motorrijtuig is in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) maakt dat niet anders. Die zware zorgvuldigheidsplicht betekent dat een trambestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met fouten van zwakkere verkeersdeelnemers, behalve met fouten die zo onwaarschijnlijk zijn dat hij daarop redelijkerwijs niet bedacht hoefde te zijn (zie HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6526).
5.5.
Wanneer de trambestuurder (dan wel, in dit geval, HTM als zijn werkgever) op basis van het voorgaande in beginsel aansprakelijk is omdat hij zich niet op overmacht kan beroepen, maar de voetganger wel een fout heeft gemaakt, zonder dat sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, is de in de jurisprudentie ontwikkelde 50%-regel van toepassing. Deze regel houdt in dat ten minste 50% van de schade van de voetganger voor rekening komt van HTM als werkgever van de trambestuurder. Dat percentage stijgt als blijkt dat de schade voor meer dan 50% het gevolg is van omstandigheden die aan HTM zijn toe te rekenen. De verdeling van de aansprakelijkheid vindt in zoverre plaats aan de hand van de wederzijdse causaliteit. Daarbij is dus ook van belang in hoeverre de schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [de minderjarige] zelf zijn toe te rekenen (artikel 6:101 lid 1 BW). Tot slot moet de vraag worden beantwoord of de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling van de schade leidt. De omstandigheid dat de tram een groot gevaar voor voetgangers in zich bergt door de grote massa, de lange remweg en de onmogelijkheid om uit te wijken, is verdisconteerd in de 50%-regel. Dit mag dus niet opnieuw in aanmerking worden genomen bij de beslissing over toepassing van de billijkheidscorrectie (HR 3 juni 2005, NJ 2005, 286).
5.6.
HTM betwist primair dat zij aansprakelijk is voor de door [de minderjarige] als gevolg van het ongeval geleden schade. Zij stelt hiertoe dat sprake is van overmacht aan de zijde van de trambestuurder. Subsidiair stelt HTM dat sprake is van aan opzet grenzende roekeloosheid aan de kant van [de minderjarige] , zodat de 50%-regel in dit geval niet van toepassing is.
Toedracht van het ongeval
5.7.
Om de (mate van) aansprakelijkheid te kunnen beoordelen, moet eerst zo precies mogelijk de toedracht van het ongeval worden vastgesteld. De ouders van [de minderjarige] hebben bij hun verzoekschrift het mutatierapport van de politie overgelegd met betrekking tot het ongeval. In dit rapport wordt getuige [Naam] genoemd die ten overstaan van de politie heeft verklaard dat “hij de jongen over het spoor zag lopen en hij hoorde de bellen maar de jongen hoorde het niet omdat hij oordopjes inhad. De jongen keek niet in de richting van de tram.”
5.8.
Als bijlage bij het mutatierapport van de politie is een verklaring van de trambestuurder gevoegd. De trambestuurder heeft tegenover de politie het volgende verklaard (V = vraag en A = antwoord):
“V: Wat kunt u over het ongeval verklaren?
A: Ik kwam vanuit de richting Zuiderpark en dan kom je bij de halte Leyweg en daarvoor zijn er al 2 doorsteken voor auto’s die de parkeergarage op de Leyweg ingaan. Daar rij je al langzamer, ongeveer 15 km/h. Altijd als wij zo’n situatie bereiken dan doen wij waarschuwen door te bellen. Er zijn daar ook 2 TramWaarschuwingslichten die waarschuwen door middel van een knipperend licht en geluid in de vorm bel “tingeling”. Nadat ik die 2 doorsteekjes was gepasseerd krijg je een voetgangersoversteekplaats. Ik zag dat die helemaal vrij was. Dat is vlak voordat je de halte oprijdt. Opeens stak er een jongeman over met een flinke pas. In 1e instantie belde middels de belsignaal van de tram om hem te waarschuwen. Ik zag dat hij zeg maar vanaf de rijbaan van de Melis Stokelaan overstak richting de winkels. Op het moment dat ik hem zag, was hij net begonnen met oversteken. Hij stak over vanaf de rails voor de tram in de richting van het Zuiderpark. Ik zag dat die jongen door bleef lopen. Ik drukte toen de hoorn van de tram in en die is best wel luid. Ik trapte daarna op de noodrem in, omdat die jongen bleef doorlopen, maar het duurt even voordat de tram daadwerkelijk tot stil kwam. Ik denk dat die jongen enkele meters met de tram was meegesleurd. Ik heb zijn gezicht niet gezien omdat die jongen nooit in mijn richting heeft gekeken. Hij keek niet eens recht voor zich uit. Ik zag dat hij de gehele tijd zijn gezicht had gedraaid in de richting van het Vrederust. Ik vraag mij dan ook af waar die jongen naar toe keek en heb later ook gevraagd of hij oortjes in had. Als hij maar 1 keer in mijn richting had gekeken dan was het ongeluk niet gebeurd. De tram is ietwat spits aan de voorzijde en ik zag dat hij precies het midden van de tram geraakt werd. Hij viel naar rechts en daar is de tramhalte. De halte is vrij hoog. Ik kan wel voor mij uit kijken maar niet zien wat er vlak voor mij gebeurd. Toen ik was uitgestapt zag ik dat hij klem zat tussen de tram en de stoep van de tramhalte.
V: U zei dat het gebruikelijk is dat je bij een oversteek en het naderen van een tramhalte langzamer gaat rijden. Heeft u dat ook daadwerkelijk gedaan?
A: Ja zeker. Het kan ook niet anders daar omdat het hartstikke druk is met auto’s en mensen die over en weer lopen.
V: op het moment van oversteken van die jongen reden daar nog andere trams?
A: Nee er was al een tram ongeveer 30 seconden daarvoor gepasseerd.
V: welke kant ging die tram op?
A: Richting Zuiderpark. Als de tram net gepasseerd was dan letten we extra op omdat mensen weleens van achter een tram oversteken. In dit geval was die tram allang voorbij. Die tram was volgens mij al halverwege de halte Loevesteinlaan.”
5.9.
Tevens is een tweede getuigenverklaring van de trambestuurder bij het verzoekschrift gevoegd. In aanvulling op de verklaring bij de politie heeft de trambestuurder op 27 juli 2022 tegenover mr. Schep het volgende verklaard:
“6. Omdat het daar nog wel eens druk kan zijn zeker op tijdstip van het ongeval ongeveer 17:45 uur en je een halte nadert, zo rijdt je daar met de tram altijd langzaam, ik schat zelf zo’n 15 km/h. Op enig moment zag ik iemand op de doorsteek voor voetgangers vlakbij de halte oversteken, terwijl ik op dat moment met de tram heel dicht was genaderd. Ik heb gebeld en getoeterd. Omdat hij niet reageerde en bleef doorlopen heb ik de noodrem ingezet, waarbij alle remmen in de tram worden aangezet en zand op het spoor wordt gestrooid.
7. Hij had een hoody op en keek niet op of om tijdens het oversteken. De tram raakte de jongen midvoor en daarna zag ik hem niet meer. [..]
8. Tegenover de politie heb ik verklaard dat er wel een tram uit de tegenovergestelde richting was, maar dat die ten tijde van het ongeval al een heel eind weg was. U laat mij de filmbeelden zien die door een camera in het front van de tram gemaakt zijn tijdens de rit vanaf de halte Loevesteinlaan tot halte Leyweg. Daarop zie ik dat de tegemoetkomende tram nog maar net bij de halte weg reed op het moment dat ik de halte naderde. Ik zie die jongen pas op het allerlaatste moment achter die tegemoetkomende tram tevoorschijn komen. Dan is hij al op de oversteek. Ik heb mij dus kennelijk op dit onderdeel in mijn verklaring tegenover de politie vergist.”
5.10.
Tevens heeft de rechtbank ter zitting de camerabeelden van de aanrijding bekeken, gemaakt vanuit de tram. Aan de hand van deze beelden stelt de rechtbank vast dat de trambestuurder bij het naderen van de halte geen zicht had op het deel van de voetgangersoversteekplaats dat zich achter de bij de halte wegrijdende tram bevond. Tevens is het de rechtbank opgevallen dat de trambestuurder bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats en het passeren van de tram in tegenovergestelde richting met aanmerkelijke snelheid (meer dan 15 km/u) rijdt en nauwelijks lijkt te vertragen.
Beroep op overmacht
5.11.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op overmacht volgens vaste rechtspraak alleen kan slagen als HTM aannemelijk maakt dat de trambestuurder rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval. Daarbij zijn eventuele fouten van andere verkeersdeelnemers, waaronder begrepen die van [de minderjarige] , alleen van belang als die fouten voor de trambestuurder zó onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die fouten in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. In het verkeer moet je immers rekening houden met eventuele fouten van andere weggebruikers, omdat je er in het algemeen niet op mag vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich precies aan alle verkeersregels houdt.
5.12.
Uitgaande van de hierboven beschreven toedracht van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat HTM geen beroep op overmacht toekomt. Niet kan worden vastgesteld dat de trambestuurder geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Uit de ter zitting getoonde videobeelden maakt de rechtbank op dat de trambestuurder gezien de omstandigheden – waaronder het drukke voetgangersverkeer rond de tramhalte en een tegemoetkomende tram ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats die het zicht op eventuele personen die na het passeren van deze tram zouden willen oversteken wegnam – met een te hoge snelheid op de voetgangersoversteekplaats is afgereden. Ook uit de omstandigheid dat de tram na het ongeval nog enkele meters is doorgereden voordat deze volledig tot stilstand kwam, maakt de rechtbank op dat de trambestuurder met een te hoge snelheid heeft gereden. Juist vanwege het drukke verkeer en het beperkte zicht op de oversteekplaats had het op de weg van de trambestuurder gelegen om zijn snelheid bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats verder te verlagen. De rechtbank oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft gedaan waarmee hij niet genoeg heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat er meteen na het passeren van de wegrijdende tram een voetganger zou oversteken die daarbij niet goed zou opletten. Dergelijk gedrag is immers niet zo onwaarschijnlijk dat de trambestuurder hiermee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag in redelijkheid geen rekening behoefde te houden. De trambestuurder heeft dit in feite zelf ook erkend door tegenover de politie het volgende te verklaren: “Als de tram net gepasseerd was dan letten we extra op omdat mensen weleens van achter een tram oversteken.”
5.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank voorbij gaat aan het standpunt van HTM dat sprake is van overmacht aan de zijde van de trambestuurder.
Beroep op aan opzet grenzende roekeloosheid
5.14.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het subsidiaire verweer van HTM dat sprake is geweest van aan opzet grenzende roekeloosheid van [de minderjarige] . Als er sprake is van (opzet of) aan opzet grenzende roekeloosheid van [de minderjarige] bestaat er geen grond om de schade, ongeacht de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, billijkheidshalve ten minste voor 50% ten laste van HTM te brengen. Voor aan opzet grenzende roekeloosheid is in beginsel bewustzijn van het gevaar bij het slachtoffer vereist.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat HTM onvoldoende heeft onderbouwd dat [de minderjarige] , voordat hij de dubbele trambaan overstak, zich bewust is (dan wel moet zijn) geweest van het zeer aanzienlijke gevaar dat hij zou worden aangereden. Uit de hiervoor vastgestelde toedracht van het ongeval kan deze bewustheid niet worden afgeleid. Hoewel [de minderjarige] zich heel onvoorzichtig heeft gedragen door niet goed op te letten en geen acht te slaan op waarschuwingssignalen, kan hem naar het oordeel van de rechtbank geen aan opzet grenzende roekeloosheid worden verweten.
Toepassing 50%-regel
5.16.
Nu het beroep van HTM op overmacht en op aan opzet grenzende roekeloosheid niet slaagt, is HTM aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en is de 50%-regel in dit geval van toepassing. [de minderjarige] kan dus aanspraak maken op vergoeding van in ieder geval 50% van de schade die hij als gevolg van het ongeval heeft geleden. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW meer dan 50% van de schade van [de minderjarige] ten laste van HTM moet worden gebracht.
Causale verdeling
5.17.
Bij de causaliteitsverdeling wordt de schade verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder van partijen toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Het gaat dan om de vraag in welke mate enerzijds het weggedrag van de trambestuurder en anderzijds dat van [de minderjarige] als voetganger aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen. De rechtbank begrijpt dat HTM zich er in het kader van de causale verdeling met name op beroept dat ongeval (mede) te wijten is aan eigen fouten en gedragingen van [de minderjarige] .
5.18.
Zoals hiervoor reeds is overwogen kan aan de trambestuurder worden toegerekend dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat er plotseling een voetganger zou oversteken. Hij heeft zijn snelheid onvoldoende aangepast aan de drukke en onoverzichtelijke verkeerssituatie.
5.19.
Aan de kant van [de minderjarige] weegt mee dat hij onvoldoende oplettend is geweest bij het oversteken. Hierbij wordt voorop gesteld dat [de minderjarige] geen voorrang had op passerende trams. [de minderjarige] heeft, nadat de tram die bij de halte wegreed de voetgangersoversteekplaats was gepasseerd, niet meer naar rechts gekeken om te zien of er vanaf de andere kant nog een tram aankwam. Doordat hij de capuchon van zijn hoody op had was zijn zicht op een eventuele tram die van rechts zou komen ook beperkt. [de minderjarige] is aan de oversteek begonnen en heeft – zoals uit de camerabeelden blijkt – niet meer gekeken naar overig verkeer dat de halte zou kunnen naderen. Hij heeft evenmin acht geslagen op de waarschuwingssignalen bij de oversteekplaats. Ook heeft hij niet op het bellen en de hoorn van de naderende tram gereageerd. Waarschijnlijk heeft [de minderjarige] deze geluiden niet gehoord omdat hij oortjes in had en daardoor omgevingsgeluiden niet (goed) hoorde. Dit alles heeft in naar het oordeel van de rechtbank in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
5.20.
Alles afwegende, concludeert de rechtbank dat 60% van de schade voor rekening van HTM moet komen en 40% van de schade voor rekening van (de ouders van) [de minderjarige] .
Billijkheidscorrectie
5.21.
Tot slot moet de vraag worden beantwoord of de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling van de schade leidt. Bij de beantwoording van de vraag of de billijkheid, gelet op de persoonlijke en maatschappelijke belangen die in dit geval zijn betrokken, een andere verdeling eist, moet rekening worden gehouden met de ernst en de mate van verwijtbaarheid van de over en weer gemaakte fouten en met alle andere omstandigheden van het geval, waarbij – zoals hiervoor reeds onder 5.5 is overwogen – de omstandigheid dat de tram een groot gevaar voor voetgangers in zich bergt door de grote massa, de lange remweg en de onmogelijkheid om uit te wijken niet (opnieuw) in aanmerking mag worden genomen.
5.22.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de ernst van de gemaakte fout aan de kant van de trambestuurder, mede in aanmerking genomen de ernst van de gemaakte fout aan de kant van [de minderjarige] , niet mee dat er aanleiding is voor toepassing van de billijkheidscorrectie. De ernst van het letsel van [de minderjarige] en zijn jonge leeftijd nopen daar naar het oordeel van de rechtbank wel toe. [de minderjarige] is na het ongeval per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd waar hij driemaal een hartstilstand heeft gekregen en moest worden gereanimeerd. Het letsel dat [de minderjarige] door het ongeval heeft opgelopen, bestaande uit onder meer een geperforeerde nier, fracturen aan het been en het bekken en meerdere longembolieën, is ernstig. Er is sprake van blijvende schade aan de nieren en blijvende gehoorschade en [de minderjarige] zal langdurig moeten revalideren. Dit leidt ertoe dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist en wel in die zin dat HTM 70% van de schade van [de minderjarige] moet dragen en dat [de minderjarige] 30% van de schade zelf moet dragen.
Slotsom
5.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat HTM voor 70% aansprakelijk is voor de schade die [de minderjarige] als gevolg van het ongeval lijdt en dat HTM gehouden is 70% van die schade te dragen. Het verzoek van [de minderjarige] zal dus in zoverre worden toegewezen. De resterende 30% van de schade blijft voor rekening van [de minderjarige] zelf.
Kosten deelgeschil
5.24.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot. Hierbij wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.
5.25.
De ouders van [de minderjarige] hebben de kosten van dit deelgeschil begroot op € 7.398,74 in totaal. Zij gaan daarbij uit van een tijdsbesteding van 23 uur en 30 minuten tegen een uurtarief van € 235 (2022) en € 250 (2023) exclusief kantoorkosten en btw en te vermeerderen met een bedrag van € 86 aan griffierecht.
5.26.
HTM maakt bezwaar tegen deze kostenopgave. Volgens haar moet het aantal aan de zaak bestede uren worden gematigd tot 16 à 17 uur. Hiertoe stelt zij dat de zaak niet zodanig complex is dat deze een ruimere tijdsbesteding rechtvaardigt.
5.27.
Mede gelet op de complexiteit van de zaak en de omstandigheid dat deze wordt behandeld door een advocaat met expertise op het gebied van letselschade, acht de rechtbank de door de advocaat van de ouders van [de minderjarige] opgegeven tijdsbesteding aan de hoge kant. De rechtbank acht het redelijk om het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 20. Het gehanteerde uurtarief acht de rechtbank niet bovenmatig. De rechtbank zal geen rekening houden met kantoorkosten, nu niet gebleken is dat deze feitelijk zijn gemaakt.
5.28.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 5.918,20 (12 uur x € 235 en 8 uur x € 250 te vermeerderen met 21% btw en met het betaalde griffierecht van € 86).
5.29.
Aangezien HTM voor 70% aansprakelijk is voor de schade die [de minderjarige] als gevolg van het ongeval heeft geleden, zal HTM worden veroordeeld tot betaling van 70% van het hiervoor begrote bedrag, oftewel een bedrag van € 4.142,74. ECLI:NL:RBDHA:2023:8755