RBLIM 190624 struikelen over gebroken stoeptegel; toetsing aan CROW-richtlijnen; oneffenheid < 3 cm; gemeente niet aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 190624 struikelen over gebroken stoeptegel; toetsing aan CROW-richtlijnen; oneffenheid < 3 cm; gemeente niet aansprakelijk
- cf verzoek begroot, niet toegewezen, 14,25 uren x € 240,00 + 6% + 21% = € 4.386,49
3 De feiten
3.1.
[verzoeker] is op 6 augustus 2022 gevallen in de Van Akenstraat te Geleen toen hij zijn hond uitliet (“het Voorval”).
3.2.
Ten gevolge van die val heeft [verzoeker] letsel opgelopen. Het letsel bestaat uit een gebroken linker pols, een (af)gebroken voortand en schaafwonden op de neus, kin en bovenlip.
3.3.
Het trottoir bestaat ter plekke uit vierkante stoeptegels. [verzoeker] stelt dat hij is gestruikeld over de opstaande rand van een ongelijk liggende (gebroken) stoeptegel. Een getuige heeft verklaard dat hij [verzoeker] aantrof in de Van Akenstraat liggend naast een opstaand randje van een gebroken stoeptegel. Op 18 augustus 2022 heeft [verzoeker] foto’s gemaakt van de plek van het ongeval en de stoeptegel waarover hij stelt te zijn gevallen.
3.4.
Op 19 augustus 2022 heeft [verzoeker] melding gemaakt bij de gemeente over de (staat van de) bestrating in de Akerstraat.
3.5.
Bij brief van 23 augustus 2022 heeft (de raadsman van) [verzoeker] de gemeente aansprakelijk gesteld voor het Voorval.
3.6.
Melior is de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente.
3.7.
De gemeente en Melior hebben (meermaals) aansprakelijkheid van de hand gewezen. Zowel door [verzoeker] als door de gemeente en Melior zijn foto’s van de betreffende stoeptegel overgelegd, om aan te tonen hoe groot het hoogteverschil ter plekke was.
4 Het verzoek
4.1.
[verzoeker] verzoekt – samengevat – dat de kantonrechter bij beschikking:
I. voor recht verklaart dat de gemeente, dan wel Melior, aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] lijdt en nog zal lijden als gevolg van de valpartij op 6 augustus 2022;
II. de gemeente, dan wel Melior, te veroordelen aan [verzoeker] een voorschot op de schadevergoeding te betalen van € 4.000,-, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
III. voor recht te verklaren dat de door [verzoeker] aangegeven buitengerechtelijke kosten conform de ingediende nota’s redelijk zijn en de gemeente, dan wel Melior, te veroordelen tot betaling van de openstaande nota’s, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. een begroting te maken van de met dit deelgeschil gepaard gaande kosten, conform de opgave van [verzoeker] en de gemeente, dan wel Melior, - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil conform begroting.
4.2.
[verzoeker] legt – kort samengevat – aan zijn verzoek ten grondslag dat hij is gevallen over een (gebroken) stoeptegel die meer dan drie centimeter uitstak zodat primair sprake is van een gebrekkige opstal en de gemeente als bezitter daarvan aansprakelijk is voor de door hem geleden schade als bedoeld in artikel 6:174 BW danwel subsidiair op basis van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW.
4.3.
De gemeente en Melior voeren verweer. Zij betwisten in de eerste plaats dat de betreffende stoeptegel de toedracht was van het ongeval. Daarnaast wordt betwist dat sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW dan wel een gevaarzettende situatie in de zin van artikel 6:162 BW omdat het hoogteverschil van de gebroken stoeptegel minder dan drie centimeter bedraagt.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
Het verzoek onder I (verklaring voor recht)
Leent het verzoek zich voor de behandeling in een deelgeschilprocedure?
5.1.
[verzoeker] heeft de aansprakelijkheidsvraag aan de kantonrechter voorgelegd in de vorm van een verzoekschrift deelgeschil. Daarom moet eerst de vraag worden beantwoord of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.1 Daarbij moet worden getoetst of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moet aldus worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.2
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat deze zaak zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Het deelgeschil ziet op de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag. Daarover zijn partijen verdeeld, hetgeen aan de weg staat aan onderhandelingen over een mogelijk te betalen schadevergoeding. Die vraag kan in een deelgeschilprocedure aan de rechter worden voorgelegd, nu een oordeel daarover de impasse tussen partijen kan doorbreken en een bijdrage kan leveren aan eventuele onderhandelingen in het kader van een minnelijke regeling.
De toedracht van het ongeval
5.3.
De eerste vraag die dient te worden beantwoord is de toedracht van het ongeval. De gemeente en Melior betwisten niet dat [verzoeker] op de door hem gestelde dag is gevallen in de Van Akenstraat. Wel betwisten gemeente en Melior – bij gebreke aan wetenschap – dat de door [verzoeker] aangewezen plek de plek is waar [verzoeker] is gevallen en de gebroken stoeptegel de oorzaak van de val is geweest.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat het van belang is om de juiste plek te kennen, omdat ter beoordeling van de vraag of er sprake is van aansprakelijkheid van de gemeente wegens bezit van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW, of van aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:162 BW wegens het creëren of laten bestaan van een gevaarzettende situatie, de staat van het trottoir ter plekke van de val doorslaggevend is. Immers, ook over een volledig vlak trottoir kan men vallen, in welk geval een normschending door de gemeente niet aan de orde is.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat [verzoeker] van meet af aan foto’s heeft overgelegd van de betreffende locatie en stoeptegel waarover hij zou zijn gestruikeld. De gemeente heeft op de betreffende locatie ook twee stoeptegels vervangen, zodat voor alle partijen duidelijk was om welke locatie en welke stoeptegel het ging. De gemeente en Melior hebben in hun correspondentie ook steeds naar de betreffende stoeptegel verwezen en partijen zijn het erover eens dat zij beiden ten aanzien van één en dezelfde (gebroken) stoeptegel metingen hebben verricht, waarvan in deze procedure foto’s zijn overgelegd. Daar komt bij dat [verzoeker] ter zitting desgevraagd nader heeft geconcretiseerd dat hij zich die specifieke locatie kon herinneren omdat hij na die val de kleine donkere markeersteen, die zowel in kleur, omvang als structuur afwijkt van de overige stoeptegels kon herinneren en is gestruikeld over de direct daarnaast liggende gebroken stoeptegel. De kantonrechter stelt vast dat de door [verzoeker] omschreven situatie één op één overeen stemt met de foto’s die door [verzoeker] zijn overgelegd. De getuigenverklaring die ter zitting is overgelegd wijst weliswaar geen exacte tegel aan maar daarin wordt wel verklaard dat de getuige [verzoeker] aantrof in de Van Akenstraat liggend naast een opstaand randje van een gebroken stoeptegel, en is dus in lijn met de verklaring van [verzoeker] . De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat [verzoeker] over deze gebroken stoeptegel is gevallen. Gelet op de concrete stellingen van [verzoeker] is de blote betwisting van de gemeente en Melior in dat kader dan ook onvoldoende, zodat de kantonrechter het erop houdt de door [verzoeker] overgelegde foto’s de stoeptegel betreft waarover hij is gestruikeld.
Normstelling
5.6.
Tussen partijen is in geschil of de gemeente aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van de val op 6 augustus 2022.
5.7.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de gemeente niet aansprakelijk is op grond van artikel 6:174 BW of 6:162 BW en licht hierna toe hoe hij tot dat oordeel is gekomen.
5.8.
De kantonrechter stelt voorop dat dat het bij de beantwoording van de vraag of de openbare weg voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen, aankomt op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de weg, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen inzake deugdelijk is. Daarbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is, met welke mate van onoplettendheid en onvoorzichtigheid van weggebruikers de gemeente rekening dient te houden en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijkerwijze redelijkerwijs te vergen zijn.3 In dat kader neemt de kantonrechter in acht dat de gemeente er rekening mee mag houden dat voetgangers mogen verwachten dat een voetpad niet volledig egaal is en dat – binnen bepaalde bandbreedte – zich hoogteverschillen kunnen voor doen.
5.9.
[verzoeker] heeft gesteld dat uit de door hem overgelegde foto’s blijkt dat sprake was van een hoogteverschil van ruim 4 centimeter maar in ieder geval van meer dan drie centimeter. De gemeente en Melior hebben deze stelling van [verzoeker] gemotiveerd betwist en wijzen erop dat uit de door hen overgelegde foto’s – met een recht perspectief – blijkt dat het hoogste punt van de betreffende stoeptegel minder dan 3 centimeter hoogteverschil kent. Partijen waren het er ter zitting over eens dat – in overeenstemming met de zogenaamde CROW normen – een hoogteverschil van 3 cm of meer geldt als een aanmerkelijk hoogteverschil maar daarbeneden sprake is van een acceptabele oneffenheid van het wegdek.
5.10.
De kantonrechter overweegt dat hoewel van een trottoir niet verwacht kan worden dat dit altijd volledig egaal is, voetgangers bij een normaal trottoir ook niet bedacht hoeven te zijn op grote hoogteverschillen. Een kleine oneffenheid levert in beginsel geen gebrek op in de zin van artikel 6:174 BW of gevaarzetting als bedoeld in artikel 6:162 BW, een aanmerkelijk hoogteverschil mogelijk wel. Als referentie voor het onderscheid in hoogteverschil kan worden aangeknoopt bij de norm die in het handboek van het CROW wordt gebruikt, waarin een hoogteverschil van 3 centimeter of meer als ‘ernstig’ wordt gekwalificeerd. De kantonrechter overweegt dat deze normstelling in het onderhavige geval – waarin sprake is van een breed en overzichtelijk voetpad met een duidelijk zicht op de trottoirtegels – passend is. Nu ook partijen deze CROW-normen tot uitgangspunt hebben genomen, zal de kantonrechter de voorliggende vraag hieraan toetsen. Dat betekent dat in dit concrete geval sprake is van een gebrek of gevaarzetting indien het hoogteverschil (meer dan) 3 centimeter bedraagt en daar beneden niet.
5.11.
Uit de door de gemeente en Melior overgelegde foto’s van de ongevalslocatie, genomen in een vooraanzicht/juist perspectief, waarbij een lijn is getrokken op basis waarvan het hoogste punt kan worden afgeleid, stelt de kantonrechter vast dat sprake is van een hoogteverschil dat duidelijk beneden de drie centimeter blijft. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een gebrek of gevaarzettende situatie maar van een acceptabele oneffenheid van het trottoir. Van aansprakelijkheid van de gemeente is dan ook geen sprake.
Het verzoek onder II (voorschot)
5.13.
Onder II verzoekt [verzoeker] om de gemeente en Melior te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 4.000,- of een door de kantonrechter te bepalen bedrag. Aansprakelijkheid van de gemeente is in deze procedure niet vast komen te staan. Voor toewijzing van dit verzoek is dan ook geen plaats.
Het verzoek onder III (buitengerechtelijke kosten)
5.14.
Het verzoek onder drie ziet op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Nu aansprakelijkheid van de gemeente in deze procedure niet is komen vast te staan, is voor toewijzing van het verzochte geen plaats.
Het verzoek onder IV (kosten deelgeschil)
5.15.
Het verzoek onder vier ziet op (de begroting van) de kosten van dit deelgeschil bestaande uit de advocaatkosten en het griffierecht. Ondanks de afwijzing van de verzoeken, dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten die [verzoeker] heeft gemaakt in het kader van dit deelgeschil.4 Bij die begroting dient de rechter de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren:5 (i.) het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en (ii.) de hoogte van de kosten moet redelijk zijn.
5.16.
[verzoeker] begroot de advocaatkosten in dit geschil op € 4.386,49 (14,25 uren x uurtarief € 240,- + 6% kantoorkosten en 21% btw). De gemeente voert aan dat de kosten onredelijk hoog zijn. Volgens haar is het uurtarief van € 240,- onredelijk vanwege de overzichtelijkheid en de mate van complexiteit van de zaak.
5.17.
De kantonrechter begroot de kosten in dit geschil op € 4.386,49. De kantonrechter is van oordeel dat de door [verzoeker] begrote kosten van het deelgeschil zowel redelijk zijn gemaakt als dat de kosten daarvan redelijk zijn. De kantonrechter overweegt dat het uurtarief van de advocaat van [verzoeker] gebruikelijk is in letschadezaken en conform het landelijke gemiddelde is. Voor aanleiding tot matiging van het urenaantal ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
5.18.
Nu de aansprakelijkheid van de gemeente voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het voorval in deze procedure niet is komen vast te staan, moet de verzochte veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) in deze kosten evenwel worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2024:3541