RBNHO 260123 Wandelaars lopen bij schemering, naast elkaar, aan rechterzijde fietspad; snorscooter botst achterop 15% ES; geen bill. correctie
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 260123 Wandelaars lopen bij schemering, naast elkaar, aan rechterzijde fietspad; snorscooter botst achterop 15% ES; geen bill. correctie
- verzocht en toegewezen: 19,07 uur x € 260,00 +21% = € 6.001,19,- x 85% vanwege eigen schuld; uren reistijd volledig meegenomen
locatie ongeval: goo.gl/maps
2
De feiten
2.1.
Op 1 mei 2022 rond 22.20 uur zijn [verzoeker] en [verzoekster] betrokken geraakt bij een verkeersongeval op het fietspad naast de Nesdijk in Bergen. Zij liepen naast elkaar aan de rechterzijde van het fietspad. Een bij ASR verzekerde (hierna: [naam] ) naderde [verzoeker] en [verzoekster] van achteren op een snorfiets (type Vespa Sprint).
2.2.
[naam] heeft [verzoeker] en [verzoekster] niet, althans niet tijdig, waargenomen en heeft hen van achteren geraakt. Ten gevolge van de aanrijding zijn alle drie de betrokkenen ten val gekomen en hebben letsel opgelopen.
2.3.
[verzoeker] heeft als gevolg van het ongeval zijn bewustzijn tijdelijk verloren.
Hij is voor zijn letsel naar het ziekenhuis overgebracht en daar behandeld voor multitrauma.
De man had kneuzingsletsel over het hele lichaam, meerdere botbreuken in het gezicht met neusscheefstand, een breuk in zijn rechter grote teen, ernstige pijnklachten in alle tanden, wazig zien en dubbelzien van het rechteroog en ernstige hoofdpijnklachten. [verzoeker] is na twee dagen uit het ziekenhuis ontslagen en enige tijd arbeidsongeschikt geweest.
2.4.
[verzoeker] is sinds 1 juli 2022 fulltime in dienst bij Liander als ingenieur. Hij ervaart op dit moment nog veel hoofdpijnklachten.
2.5.
[verzoekster] was ten tijde van de aanrijding zwanger en is een week later (prematuur) bevallen. Zij was reeds onder behandeling van een psycholoog vanwege twee eerdere zwangerschappen die door vroeggeboortes zijn afgebroken. [verzoekster] krijgt EMDR therapie.
Zij is op dit moment opnieuw zwanger.
2.6.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben ASR bij brief van 10 mei 2022 aansprakelijk gesteld.
ASR is bereid om 50% van de schade ten gevolge van de aanrijding te vergoeden.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] en [verzoekster] verzoeken de rechtbank te bepalen dat ASR voor 100% aansprakelijk is voor de door hen ten gevolge van de aanrijding geleden en nog te lijden schade en de kosten van dit deelgeschil te begroten aan de hand van de door mr. Keereweer ingediende specificatie en te bepalen dat ASR die kosten aan [verzoeker] en [verzoekster] moet betalen.
3.2.
[verzoeker] en [verzoekster] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat [naam] , die een veiligheidsnorm heeft geschonden, volledig aansprakelijk is voor de aanrijding. [naam] heeft nagelaten met inachtneming van de nodige oplettendheid haar snelheid zodanig en zo tijdig aan te passen dat zij met haar snorfiets tijdig een situatie kon scheppen waarin zij nog verantwoord kon inhalen dan wel een aanrijding met [verzoeker] en [verzoekster] kon voorkomen. [naam] heeft bovendien nagelaten om tijdig een geluids- of ander waarschuwingssignaal te geven, zodat [verzoeker] en [verzoekster] daarop adequaat konden reageren en de aanrijding hadden kunnen voorkomen. Op de plek van de aanrijding is het fietspad een lange rechte weg en voldoende verlicht, ook bij schemering aldus [verzoeker] en [verzoekster] .
3.3.
ASR voert gemotiveerd verweer en stelt dat aan [verzoeker] en [verzoekster] verwijten gemaakt kunnen worden die ertoe moeten leiden dat de causale bijdrage van [naam] ter zake van het ongeval niet meer dan 50% bedraagt.
ASR voert daartoe aan dat [verzoeker] en [verzoekster] geen rekening hebben gehouden met het fietsverkeer. Zij liepen aan de rechterzijde van het fietspad en zij liepen naast elkaar met hun rug naar het verkeer dat in dezelfde richting ging. Het was op de avond van het ongeval gedeeltelijk bewolkt en de zon was al meer dan een uur voor het tijdstip van het ongeval onder gegaan. Het betrof een donker gedeelte tussen twee lantaarnpalen en [verzoeker] droeg donkere kleding, zonder reflectiemateriaal.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben nagelaten om achter elkaar te gaan lopen en/of in de berm te stappen toen [naam] hen naderde. Op het rustige fietspad in het buitengebied van Bergen moet het geluid van een naderende snorfiets hoorbaar zijn geweest. Deze verwijten aan de zijde van [verzoeker] en [verzoekster] leiden ertoe dat ASR niet voor meer dan 50% aansprakelijk is voor de gevolgen die het ongeval voor hen heeft gehad. De mate van verwijtbaarheid van het rijgedrag van [naam] hiertegen afgezet, rechtvaardigt volgens ASR geen billijkheidscorrectie. Dit geldt evenmin voor het letsel van [verzoeker] . Dit letsel is niet zodanig (geweest) dat dit de kwalificatie ernstig toekomt en er om die reden een billijkheidscorrectie zou moeten plaatsvinden, aldus ASR.
4
De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, zoals opgenomen in de artikelen 1019w tot en met 1019cc Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid om de rechter in een deelgeschilprocedure te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het beoogde doel van deze wetgeving is om op eenvoudige wijze een rechterlijke uitspraak te krijgen om de onderhandelingen mogelijk definitief af te ronden zonder dat een bodemprocedure nodig is. Uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen.
De mate waarin [naam] , en daarmee ASR als verzekeraar, gehouden is de schade die [verzoeker] en [verzoekster] als gevolg van het ongeval hebben geleden en nog zullen lijden aan hen te vergoeden, houdt partijen tot op heden verdeeld en blokkeert daarmee de verdere afwikkeling van de schade. Een uitspraak van de rechter op dit punt kan bijdragen aan een succesvolle afronding van de buitengerechtelijke onderhandelingen. Het verzoek leent zich daarom voor behandeling in deelgeschil.
Aansprakelijkheid
4.2.
Het gaat in deze zaak om een ongeval tussen een snorfiets en een voetganger.
Dat brengt met zich dat ASR, als verzekerde van [naam] , op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW), behoudens overmacht, in beginsel volledig aansprakelijk is voor het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade.
4.3.
Dat er sprake is van overmacht aan de zijde van [naam] is gesteld noch gebleken.
Evenmin, zo staat tussen partijen vast, is er sprake van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van [verzoeker] en [verzoekster] . De aansprakelijkheid van [naam] staat daarmee vast.
Eigen schuld
4.4.
[naam] beroept zich op eigen schuld van [verzoeker] en [verzoekster] , zodat haar vergoedingsplicht moet worden verminderd. Artikel 6:101 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Oftewel, de vergoedingsplicht van [naam] moet worden verminderd wanneer het ongeval mede aan het verkeersgedrag van [verzoeker] en [verzoekster] te wijten is. Indien de rechtbank oordeelt dat sprake is van eigen schuld bij [verzoeker] en [verzoekster] , zonder dat evenwel sprake is van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid, zal tenminste 50% van de schade ten laste van [naam] worden gebracht vanwege de verwezenlijking van het gevaar dat is verbonden aan het door haar bestuurde motorrijtuig.1
4.5.
In deze zaak ligt de vraag voor of naar de maatstaven van artikel 6:101 BW sprake is van eigen schuld van [verzoeker] en [verzoekster] dat er toe moet leiden dat meer dan 50% van de schade ten laste van [naam] moet worden gebracht omdat haar gedragingen in verhouding tot die van [verzoeker] en [verzoekster] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen. In dat geval zal ASR gehouden zijn een hoger percentage van de schade van [verzoeker] en [verzoekster] aan hen te vergoeden. Tegen de achtergrond van voormelde algemene criteria zijn in deze zaak concreet de volgende feiten en omstandigheden van belang.
4.6.
De aanrijding van partijen vond plaats op een fietspad voor verkeer in twee richtingen, waarop de rijstroken worden gemarkeerd door een witte stippellijn.
Ter plaatse ontbreekt een trottoir en/of voetpad. In dat geval bepaalt artikel 4 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) dat zij het fietspad konden gebruiken. Indien ook een fietspad ontbreekt, dienen voetgangers ingevolge artikel 4 lid 3 RVV de berm of de uiterste zijde van de rijbaan te gebruiken. [verzoeker] en [verzoekster] hebben strikt genomen niet in strijd met genoemde verkeersregel gehandeld.
Hoewel partijen twisten over de mate van ingetreden duisternis, blijkt uit de overgelegde foto’s dat het zicht van [naam] beperkt was. Het was schermerig en de verlichting van de lantaarns op het fiets was matig. Dit betekent voor [naam] dat zij haar snelheid zodanig had moeten aanpassen dat zij in staat was haar snorfiets tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.
Op [verzoeker] en [verzoekster] rustte echter de verplichting zich zodanig te gedragen dat zij de doorgang voor [naam] niet belemmerden.
4.7.
Vaststaat dat [verzoeker] en [verzoekster] , gezien hun looprichting, tezamen op de rechterhelft van het fietspad liepen. [naam] reed in dezelfde richting als [verzoeker] en [verzoekster] ook rechts op het fietspad. Als zodanig belemmerden [verzoeker] en [verzoekster] de rijrichting van [naam] . [verzoeker] en [verzoekster] hadden aldus geen zicht op achterop komend (fiets)verkeer. Omdat [verzoeker] en [verzoekster] in de schemering op een niet goed verlicht fietspad liepen, had van hen mogen worden verwacht dat zij zodanig op het fietspad liepen dat zij de overige deelnemers niet hinderden en goed zicht hadden op eventuele tegen- of achterliggers. Aldus hadden zij ofwel aan de linkerzijde van het fietspad (gezien vanuit hun looprichting) moeten gaan lopen, zodat zij zicht hadden op het hen tegemoet komende verkeer, ofwel hadden zij aan de rechterzijde achter elkaar moeten lopen.
Verder had van hen verwacht mogen worden dat zij enig reflectiemateriaal hadden gedragen, ook indien zij geen donkere kleding droegen. De rechtbank laat in het midden of hiervan sprake was. Door na te laten één of meerdere van deze voorzorgsmaatregelen te treffen, hebben [verzoeker] en [verzoekster] gehandeld in strijd met de hetgeen uit zorgvuldigheid van hen verwacht had mogen worden. Dit betekent dat zij verwijtbaar hebben gehandeld en dat dit handelen mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
4.8.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen van [naam] in verhouding tot die van [verzoeker] en [verzoekster] voor 85% tot de schade hebben bijgedragen zodat dit percentage van de schade ten laste van ASR moet te worden gebracht.
Billijkheidscorrectie
4.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor bijstelling van deze verdeling van de aansprakelijkheid (de zogeheten billijkheidscorrectie) op grond van de ernst van de over en weer gemaakte fouten. Ook de ernst van het letsel, waarvan [verzoeker] en [verzoekster] stellen nog steeds de gevolgen te ondervinden, is niet zodanig ernstig dat dit in het kader van de billijkheidscorrectie gevolgen voor de verdeling van de schade moet hebben. Evenmin brengen naar het oordeel van de rechtbank andere bijzondere omstandigheden mee dat de verdeling moet worden bijgesteld.
Kosten van het deelgeschil
4.10.
De rechtbank moet de kosten van deze deelschilprocedure te begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.
4.11.
[verzoeker] en [verzoekster] maken aanspraak op een bedrag van € 6.001,19,- inclusief btw, te vermeerderen met een bedrag van € 45,66 aan reiskosten en het door hen betaalde griffierecht. Daarbij is uitgegaan van een uurtarief van € 260,-.
ASR heeft matiging van deze kosten bepleit en acht een uurtarief van € 225,- in deze zaak redelijker en een tijdsbesteding van 13 uur exclusief reistijd. Zij acht het aantal opgegeven uren niet in overeenstemming met de efficiency en de snelheid die van een gespecialiseerd advocaat mag worden verwacht. ASR vindt het daarnaast niet redelijk dat mr. Keereweer voor reistijd het volledige specialistenuurtarief rekent.
4.12.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de in de deelgeschillenjurisprudentie gehanteerde uurtarieven het door mr. Keereweer gehanteerde uurtarief goed past binnen de bandbreedte van de vergoede uurtarieven. Mr. Keereweer heeft de urenverantwoording deugdelijk onderbouwd en toegelicht. De rechtbank acht de urenverantwoording niet bovenmatig. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om het uurtarief ten aanzien van de reistijd te halveren, nu vast staat dat gedurende die tijd geen (gespecialiseerde) werkzaamheden in een ander dossier konden worden verricht. De rechtbank zal het verzochte bedrag van € 6.315,19 in totaal daarom dienovereenkomst begroten.
4.13.
Aangezien ASR voor 85% aansprakelijk is voor de schade, zal ASR nu hierom door [verzoeker] en [verzoekster] is verzocht, worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
Ook op deze kosten, dient een correctie overeenkomstig de hiervoor vastgestelde verdeling plaats te vinden, zodat wordt toegewezen 85% van 6.315,19, wat neerkomt op een bedrag van € 5.367,91. ECLI:NL:RBNHO:2023:1390