Rb A'dam 290807 RvT SRA: opdracht beperkte bewegingsvrijheid van de ad-er, niet klachtwaardig
- Meer over dit onderwerp:
Rb A'dam 290807 oordeel RvT SRA: De opdracht beperkte de bewegingsvrijheid van de ad-er, niet klachtwaardig
A heeft in 2006 over de handelwijze van F, kort samengevat, de volgende klachten ingediend bij de Raad van Toezicht van Stichting Register Arbeidsdeskundigen (verder: de Raad):
1. F had niet mogen afgaan op uitsluitend het rapport van C, omdat hierin de psychische beperkingen van A als gevolg van het ongeval niet als beperkingen in de belastbaarheid zijn opgenomen, terwijl deze wel uit eerdere medische rapportages zouden blijken. Hij had deze stukken zelf bij de betreffende medische instanties moeten opvragen.
2. F had niet zelf het rapport van C mogen beoordelen en vertalen naar medische beperkingen, omdat dat voorbehouden is aan een medische deskundige. Hij heeft nagelaten een verzekeringsgeneeskundige in te schakelen en heeft daarmee in strijd met de Gedragsregels onderzoek verricht waarvoor hij de deskundigheid mist.
3. F had zijn onderzoek niet mogen afronden, zolang beide opdrachtgevers geen overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van de opdracht. Hij heeft daarmee gehandeld in strijd met de Gedragsregel dat een opdracht terug gegeven moet worden, indien zakelijke of persoonlijke omstandigheden hem verhinderen een objectief onderzoek in te stellen of deze na aanvang te voltooien.
4. F heeft niet aan zijn introductieverplichting voldaan en in het bijzonder niet aan A meegedeeld, dat hij zijn onderzoek uitsluitend zou baseren op het rapport van C.
De Raad heeft alle klachten ongegrond verklaard en daartoe onder meer het volgende overwogen:
“De opdracht is geformuleerd door terzake kundige advocaten en was het resultaat van een tussen hun cliënten gesloten compromis over de afwikkeling van de letselschade.
De opdracht beperkte de bewegingsvrijheid van F in niet geringe mate. Blijkens de bewoordingen van de opdracht moest F op basis van reeds bestaande medische rapportages, en in het bijzonder het rapport C, zijn arbeidsdeskundig onderzoek verrichten. Het meest recente medische rapport, dat van C, was ten tijde van het arbeidsdeskundig onderzoek vier jaren oud, de overige medische stukken vijf tot zeven jaren oud.
F heeft de ontbrekende medische stukken bij partijen opgevraagd doch niet verkregen. Ook ná het uitbrengen van zijn conceptrapport hebben de opdrachtgevers geen aanleiding gezien hem de ontbrekende medische rapportages toe te zenden.
Desgevraagd heeft mr. van Hout de Raad meegedeeld dat zij, ná kennisname van het conceptrapport van F, de hem kennelijk ontbrekende medische rapporten niet wilde toezenden, omdat zij van mening was dat F op grond van de Gedragsregels een verzekeringsgeneeskundige moest inschakelen om een (volledig) beperkingenpatroon op te stellen.
F was globaal van deze medische rapporten op te hoogte, omdat deze in de rapportage van C zijn samengevat.
De medische rapportages zijn tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2007 door klager alsnog aan de Raad ter beschikking gesteld. De Raad constateert dat daarin voor zover voor de beoordeling van het gedrag van F van belang, geen relevante medische informatie voorkomt, die afwijkt van hetgeen C heeft gerapporteerd.
Uitsluitend het rapport C geeft een duidelijk voor een arbeidsdeskundige te hanteren omschrijving van de beperkingen in de belastbaarheid van klager.
In het rapport C worden behalve fysieke ook de psychische klachten van A omschreven. Deze zijn niet in het beperkingenpatroon opgenomen. C geeft in zijn rapport aan, dat niet alle klachten door het door hem verrichte neurologische onderzoek konden worden verklaard.”LJN BB4557