Rb Rotterdam 110416 voorlopig deskundigenbericht neuroloog; geen aanpassing IWMD-vraagstelling tav beperkingen; geen verplichting tot overleggen stukken uit medisch dossier
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 110416 voorlopig deskundigenbericht neuroloog; geen aanpassing IWMD-vraagstelling tav beperkingen; geen verplichting tot overleggen stukken uit medisch dossier
2 De feiten
2.1.
[verweersters] was op 12 juni 2006 betrokken bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). Zij zat als bijrijder in een auto die werd aangereden door een vrachtwagen met oplegger. De vrachtwagen was ingevolgde de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen verzekerd bij HDI-Gerling. HDI-Gerling heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.2.
Vervolgens zijn partijen, beiden vertegenwoordigd door een expertisebureau, in onderhandeling getreden over de afwikkeling van de schade. Tijdens deze onderhandelingen heeft [verweersters] gesteld dat zij sinds het ongeval nek- en rugklachten heeft. Deze klachten leiden volgens haar tot beperkingen, waardoor zij schade lijdt die onder meer bestaat uit verlies aan verdienvermogen. HDI-Gerling heeft betwist dat alle door [verweersters] ervaren klachten en beperkingen het gevolg zijn van het ongeval en is van mening dat een deskundigenonderzoek door een neuroloog zal moeten plaatsvinden. Nadat de onderhandelingen op dit punt vastgelopen waren, is namens [verweersters] op 18 juli 2014 mediation voorgesteld. Bij brief van 21 maart 2015 heeft de vertegenwoordiger van HDI-Gerling te kennen gegeven daar niet mee in te stemmen.
3 Het geschil
3.1.
HDI-Gerling heeft verzocht (kort weergegeven):
- neuroloog [neuroloog 1] , dr. [deskundige 1] of dr. [deskundige 2] als deskundige te benoemen en aan deze deskundige de IWMD-vraagstelling voor te leggen;
- te bepalen dat [verweersters] voor de ontbrekende medische stukken dient te overleggen;
kosten rechtens.
3.2.
HDI-Gerling heeft ter onderbouwing van haar verzoek gesteld – kort weergegeven – dat onafhankelijk neurologisch onderzoek nodig is om de aan het ongeval te relateren schade vast te kunnen stellen en in een eventuele bodemprocedure gemotiveerd verweer te kunnen voeren.
3.3.
[verweersters] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en heeft daartoe gesteld – kort weergegeven – dat een neurologische expertise geen relevante bijdrage aan de schadeafwikkeling zal opleveren. Subsidiair verzoekt zij orthopedisch chirurg dr. [orthopedisch chirurg] als deskundige te benoemen, dan wel, meer subsidiair neuroloog dr. [neuroloog 2] of dr. [neuroloog 3] met gebruikmaking van een op een aantal punten aangepaste IWMD-vraagstelling.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Beoordeeld moet worden of er een voorlopig deskundigenbericht gelast kan worden. Een dergelijk verzoek is in beginsel toewijsbaar, wanneer het ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden.
4.2.
Nu de onderhandelingen tussen partijen zijn vastgelopen, stelt HDI-Gerling dat er een neuroloog geraadpleegd moet worden om te beoordelen in hoeverre de klachten van [verweersters] het gevolg zijn van het ongeval. [verweersters] stelt zich echter op het standpunt dat een neurologisch onderzoek niet zinvol is, omdat er sprake is van niet-objectiveerbaar letsel. Een neuroloog kan volgens [verweersters] in een dergelijk geval op grond van de huidige richtlijnen niet anders concluderen dan tot een percentage van 0% blijvende invaliditeit. Naar de mening van [verweersters] kan een dergelijk onderzoek daarom achterwege blijven.
4.3.
Het is juist dat – indien inderdaad geen medisch substraat wordt gevonden – de neuroloog op basis van de huidige richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie geen percentage blijvende invaliditeit kan noemen. Op dat punt zal een neurologische expertise partijen dan niet direct verder helpen. Daar staat tegenover dat een medisch (neurologisch) onderzoek het volgende zal opleveren:
- uitsluitsel bieden of er inderdaad sprake is van niet-objectiveerbare nekklachten;
- indien geen sprake is van objectiveerbare klachten: een oordeel over de vraag of de klachten van [verweersters] aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend, en niet overdreven zijn;
- een vergelijking van de nekklachten vóór en na het ongeval (door [verweersters] is niet betwist dat ten aanzien van de nekklachten sprake is van pre-existentie) en de mate en duur van verergering hiervan na het ongeval;
- een oordeel over de vraag in hoeverre sprake is (geweest) van beperkingen als gevolg van het bij [verweersters] vastgestelde, maar niet-ongevalsgerelateerde carpaal tunnelsyndroom;
- een oordeel over de vraag in hoeverre de rugklachten het gevolg zijn van het ongeval (en niet van bijvoorbeeld slijtage). Voor onderzoek naar dit laatste onderdeel zou een orthopeed moeten worden geraadpleegd.
4.4.
Gelet op het voorgaande is een neurologische expertise – ondanks dat hierbij mogelijk geen percentage blijvende invaliditeit vastgesteld kan worden – een logische en relevante stap in de schadeafwikkeling. Het onderzoek zal meer duidelijkheid bieden over het bestaan van medische causaliteit en, als deze – ook na eventueel nader onderzoek – niet aangenomen kan worden, aanknopingspunten voor de beoordeling van de juridische causaliteit. Voorts zal het onderzoek meer inzicht geven in de situatie vóór en na het ongeval en de rol van externe factoren. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
De te benoemen deskundige
4.5.
HDI-Gerling heeft drie mogelijk te benoemen neurologen voorgedragen. [verweersters] heeft te kennen gegeven zich met de keuze voor geen van deze artsen te kunnen verenigen en heeft twee andere neurologen voorgesteld. HDI-Gerling heeft echter bezwaar gemaakt tegen het benoemen van een van de door [verweersters] genoemde artsen. Tijdens de mondelinge behandeling is daarom met partijen afgesproken dat de rechtbank een deskundige zal voordragen, waar partijen zich vervolgens over kunnen uitlaten.
4.6.
De rechtbank heeft bij e-mailbericht van 23 maart 2016 partijen voorgesteld dr. [deskundige 3] , werkzaam in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen (hierna: [deskundige 3] ) als deskundige te benoemen, waarbij hen is verzocht eventuele bezwaren uiterlijk 30 maart 2016 kenbaar te maken. HDI-Gerling en [verweersters] hebben daarop beiden te kennen gegeven in te kunnen stemmen met de benoeming van [deskundige 3] als deskundige. [deskundige 3] heeft voorts tegenover de griffier heeft verklaard in staat en bereid te zijn de gevraagde expertise te verrichten, zodat tot de benoeming van deze deskundige zal worden overgegaan.
4.7.
De beoordeling van de rugklachten van [verweersters] ligt vermoedelijk niet op het expertisegebied van [deskundige 3] , maar op dat van de orthopedisch chirurg. In deze procedure is niet om benoeming van een orthopeed verzocht (van de zijde van [verweersters] is dit slechts als subsidiair verweer aangevoerd). De rechtbank geeft partijen in dit verband daarom in overweging om in onderling overleg tevens een orthopedisch chirurg te raadplegen voor een oordeel over het verband tussen het ongeval en de rugklachten van [verweersters] .
De vraagstelling
4.8.
Partijen zijn het erover eens dat aan de deskundige de IWMD-vraagstelling (versie van 2010) moet worden voorgelegd. [verweersters] heeft daarop nog de volgende aanvullingen voorgesteld:
- In aanvulling op vraag 1a:
“Heeft u om deze vraag goed te beantwoorden nadere informatie nodig over de toedracht van het ongeval (zoals het aanrijdingsformulier en/of foto’s van het autowrak)? Zo ja, wilt u voorafgaand aan het onderzoek de advocaat van betrokkene vragen deze informatie toe te sturen? Zo neen, wilt u dan aangeven waarom deze informatie niet van belang wordt geacht?”
- Bij vraag 1g de tekst “in het bijgesloten beperkingenformulier” te schrappen en als volgt aan te vullen:
“Ingeval u op grond van de richtlijnen van uw beroepsvereniging geen beperkingen kunt vaststellen, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden: Welke klachten en afwijkingen bestaan op uw vakgebied naar uw oordeel bij de onderzochte in haar toestand sedert 12 juni 2006 tot heden, ongeacht of dit letsel c.q. deze klachten voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze klachten afwijkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Kunnen de door onderzochte gestelde klachten door u worden bevestigd?”
- In aanvulling op vraag 2e:
“Kunt u aangeven welke beperkingen – dan wel welk letsel of welke klachten, zie aangepaste vraag 1g – (aanbevelingen 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?”
- Als afsluitende aanvullende vraag:
“Acht u een expertise op een ander vakgebied wenselijk, en zo ja, op welk vakgebied?”
4.9.
HDI-Gerling heeft ter zitting te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de aanvulling op vraag 1a en de aanvullende afsluitende vraag, zodat deze aan de IWMD-vraagstelling zullen worden toegevoegd. HDI-Gerling maakt echter bezwaar tegen de (met elkaar samenhangende) aanvullingen bij vraag 1g en 2e. Zij heeft daartoe aangevoerd dat deze aanvullingen te vaag zijn en betrekking hebben op de beoordeling van de juridische causaliteit, hetgeen niet aan de arts is.
4.10.
Zoals reeds overwogen onder 4.3 komt het regelmatig voor dat de neuroloog in het geval van ‘whiplash-achtige klachten’ zonder medisch substraat bij vraag 1g geen beperkingen kan vaststellen. De voorgestelde aanvulling op deze vraag komt neer op een verzoek tot beschrijving van de klachten en afwijkingen na de datum van het ongeval, ongeacht of deze een gevolg zijn van het ongeval. Het betreft derhalve een inventarisatie van klachten die – indien nodig – aanknopingspunten kunnen bieden voor de beoordeling van de juridische causaliteit. Het is niet zo dat de medisch deskundige wordt gevraagd een oordeel te geven over de juridische causaliteit, welk oordeel is voorbehouden aan de rechter. Hoewel deze informatie op zich nuttig kan zijn, zou deze echter ook al moeten blijken uit de antwoorden op vraag 1a (de anamnese), 1b (het medisch dossier), en 1c (het medisch onderzoek). De door [verweersters] voorgestelde aanvulling heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende toegevoegde waarde om ondanks het bezwaar van verzoekster een wijziging van de door de Interdisciplinaire Werkgroep Medische Deskundigen (bestaande uit juristen en medisch adviseurs) geformuleerde vraagstelling te rechtvaardigen.
4.11.
Het beperkingenformulier maakt geen onderdeel uit van het vonnis, waardoor de tekst “in het bijgesloten beperkingenformulier” in vraag 1g reeds is vervallen.
4.12.
HDI-Gerling heeft voorts verzocht te bepalen dat [verweersters] de volgende medische stukken dient te overleggen ten behoeve van de neurologische expertise:
- de stukken genoemd in de bijlage van het medisch advies van dr. [neurologisch expert] van 10 juli 2013 (productie 3 bij het verzoekschrift);
- de patiëntenkaart vanaf 2007 tot en met heden, mede op de ook mogelijk bij [verweersters] vastgestelde reuma of fibromyalgie.
[verweersters] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van HDI-Gerling en stelt zich op het standpunt dat het aan de deskundige is om eventueel naar zijn oordeel ontbrekende informatie op te vragen.
4.13.
Hoewel het voor een adequate schadeafwikkeling van belang is dat de ingeschakelde deskundige over een compleet medisch dossier beschikt, kan [verweersters] in deze procedure niet verplicht worden de hierboven genoemde informatie te overleggen. Dit verzoek zal dan ook niet worden toegewezen. De rechtbank gaat ervan uit dat de deskundige in het kader van de beantwoording van vraag 1b zelf ontbrekende informatie die hij relevant acht bij partijen zal opvragen. Bovendien staat het HDI-Gerling vrij om – uiteraard met afschrift aan de wederpartij – de deskundige te wijzen op informatie die mogelijk van belang is voor een goede oordeelsvorming. Indien desondanks naar de mening van HDI-Gerling bepaalde relevante gegevens niet in het deskundigenonderzoek zijn betrokken, kan zij dit aan de orde stellen in haar reactie op het conceptrapport.
Het voorschot
4.14.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 5.475,25 (inclusief btw). Dit bedrag is gebaseerd op een tijdsbesteding van 16 uur door [deskundige 3] tegen een tarief van € 250,00 per uur voor [deskundige 3] en een tijdsbesteding van het secretariaat van 7 uur tegen een tarief van € 75,00 per uur. Bij het eerder genoemde e‑mailbericht van 23 maart 2016 zijn partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich over het voorschot uit te laten. Beide partijen hebben in reactie daarop laten weten dat zij instemmen met het door [deskundige 3] genoemde voorschot. De hoogte van het voorschot zal daarom worden gesteld op het door de deskundige begrote bedrag van € 5.475,25.
4.15.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de verzoekende partij moet worden gedeponeerd, te meer nu HDI-Gerling de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend. Dit voorschot zal daarom door HDI-Gerling moeten worden betaald. De rechtbank zal HDI-Gerling gelasten het voorschot binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek van het LDCR te storten. Mocht HDI-Gerling het voorschot niet binnen die bepaalde of eventueel verlengde termijn storten, dan zal de rechtbank daaruit afleiden dat HDI-Gerling afziet van het houden van een voorlopig deskundigenbericht.
De termijn
4.16.
De termijn voor het uitbrengen van het deskundigenrapport zal, mede gelet op de door [deskundige 3] genoemde wachttijd (drie tot vier maanden) en benodigde tijd voor de rapportage (eveneens drie tot vier maanden), worden gesteld op uiterlijk negen maanden nadat de deskundige het bericht van de griffier heeft ontvangen dat het voorschot is voldaan en aan hem het procesdossier ter hand is gesteld. Wanneer de deskundige meer tijd nodig heeft, kan de rechtbank om uitstel worden verzocht.
Overige
4.17.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
4.18.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
4.19.
Nu [verweersters] een afschrift van deze beschikking ontvangt, is HDI-Gerling niet gehouden Interpolis op grond van artikel 206 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.
4.20.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, nu het verzoek van HDI-Gerling wordt toegewezen.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
(....) ECLI:NL:RBROT:2016:2803