RBOBR 090424 psychiatrisch deskundigenbericht; vraagstelling mede n.a.v. onderpresteren bij NPO
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 090424 Toewijzing psychiatrisch deskundigenbericht na verkeersongeval; afwijzing vza en ad-er
- vraagstelling psychiater mede n.a.v. onderpresteren bij NPO
- Verstrekken medische gegevens getoetst a.d.h.v. Medische Paragraaf bij GBL; SO hoeft IND-dossier niet te overleggen
2De beoordeling
De aanleiding van het verzoek van [verzoekster] :
2.1.
In deze zaak speelt (samengevat en alleen voor zover hier van belang) het volgende.
Op 26 juni 2011 is [verzoekster] een verkeersongeval overkomen. Zij is toen aangereden door een verzekerde van NN. Volgens [verzoekster] heeft zij sinds het ongeval last van pijnklachten van de rechterschouder en de nek, hoofdpijn, concentratie- en geheugenproblemen, vermoeidheid en psychische klachten.
NN heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend, maar tussen partijen is discussie ontstaan over - kort gezegd - de precieze aard en ernst van het letsel van [verzoekster] en het causale verband tussen het ongeval en het gestelde letsel.
Partijen zijn het erover eens dat er in ieder geval een psychiatrisch onderzoek moet plaatsvinden, maar zijn daarbij wel verdeeld over de vraag welke medische informatie [verzoekster] nog moet verstrekken.
Het verzoek van [verzoekster] en de standpunten van partijen:
2.2.
Het voorliggende verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank drie voorlopige deskundigenberichten zal bevelen. [verzoekster] wil allereerst een onderzoek door een psychiater naar het medisch causaal verband tussen het ongeval en het door haar gestelde letsel. Na het beschikbaar komen van het psychiatrisch deskundigenrapport, moet er volgens [verzoekster] een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsvinden om duidelijkheid te verkrijgen over haar ongevalsgerelateerde beperkingen. Ten slotte wil [verzoekster] dat er, nadat de verzekeringsgeneeskundige een rapport heeft uitgebracht, een onderzoek plaatsvindt door een arbeidsdeskundige.
Hierbij stelt [verzoekster] dat zij niet is gehouden om meer medische gegevens beschikbaar te stellen dan zij al heeft gedaan. NN beschikt al over het huisartsenjournaal met betrekking tot de periode vanaf 5 jaar voor het ongeval. Het hanteren van een langere periode is volgens [verzoekster] onredelijk. Het moet aan de deskundige worden overgelaten of verder medische informatie nodig is voor het onderzoek.
NN moet de kosten van de deskundigenonderzoeken betalen, aldus [verzoekster] .
2.3.
NN voert, samengevat, het volgende verweer.
NN is het ermee eens dat er een psychiatrische expertise zal plaatsvinden. Zij kan daarbij instemmen met de ook door [verzoekster] genoemde deskundige dr. [H]. NN wil wel de door [verzoekster] aan de rechtbank voorgelegde vraagstelling aan de psychiater op enkele punten aangepast zien. Ook moet [verzoekster] worden verplicht om aanvullende medische stukken aan de deskundige en de Medisch Adviseur van NN beschikbaar te stellen. Het gaat daarbij onder meer om alle beschikbare medische informatie uit de voorgeschiedenis van [verzoekster] vanaf haar komst naar Nederland en haar IND-dossier.
De verzoeken om benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige zijn volgens NN prematuur. Eerst moet namelijk worden vastgesteld of de gestelde medische klachten van [verzoekster] in medisch causaal verband staan tot het ongeval. Deze verzoeken moeten daarom worden afgewezen.
Ten slotte betwist NN dat zij de kosten van het voorlopig deskundigenbericht moet dragen. Weliswaar heeft NN de aansprakelijkheid erkend, maar zij heeft gemotiveerd de causaliteit tussen het ongeval en de gestelde klachten betwist. Wanneer het causaal verband ontbreekt, is uiterst discutabel of er nog schade resteert die NN aan [verzoekster] moet vergoeden.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van het verzoek wordt het volgende vooropgesteld. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Een verzoek kan evenwel worden afgewezen als de rechter van oordeel is dat de verzoeker daarbij geen belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig deskundigenbericht te verlangen. Daarvan kan onder meer sprake zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten of als het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
I. Het psychiatrisch onderzoek
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van het verzoek voldoet aan de hiervoor onder 2.4. omschreven eisen. De aangevoerde gronden kunnen het verzoek dragen. NN heeft bovendien ingestemd met het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht door een psychiater. De rechtbank zal daarom het verzoek van [verzoekster] om een psychiatrisch onderzoek toewijzen.
2.6.
Partijen zijn het na langdurig overleg eens geworden over (de formulering van) de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank zal deze set vragen daarom overnemen en geen gebruik maken van de (gebruikelijke) IWMD-vraagstelling.
2.7.
Partijen zijn het ook onderling eens geworden over de persoon van de te benoemen deskundige. De rechtbank zal deze deskundige, dr. [H], als eerste benaderen met de vraag of hij kan én wil optreden als deskundige. Mocht dat onverhoopt niet het geval zijn, zal de rechtbank, zoals tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken, zelf een psychiater benaderen.
II. De verzekeringsgeneeskundige- en arbeidsdeskundige expertises:
2.8.
Het verzoek van [verzoekster] behelst ook de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en (vervolgens) een arbeidsdeskundige. NN voert daartegen verweer.
De rechtbank zal dit deel van het verzoek van [verzoekster] afwijzen. Partijen hebben in dit geval onderling overeenstemming bereikt over het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek door een psychiatrisch deskundige (psychiater). Het is niet uit te sluiten dat partijen naar aanleiding van de conclusies van die deskundige in onderling overleg verdere stappen zullen kunnen zetten om tot een oplossing van hun geschil te komen. Het is in dit stadium van het geschil nog onzeker of het daarbij nodig zal zijn dat ook een verzekeringsgeneeskundige en/of een arbeidsdeskundige een rapportage uitbrengt. Dat betekent dat eveneens onzeker is of [verzoekster] belang heeft bij de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige en/of een arbeidsdeskundige. Het verzoek is daarom op dit punt prematuur ingediend. Daar komt bij dat de ervaring leert dat met de totstandkoming van het (definitieve) deskundigenrapport geruime tijd gemoeid kan zijn; als nu ook al een tweede en/of derde deskundige wordt benoemd, bestaat het risico dat de procedure bij de rechtbank administratief buiten beeld raakt. In het geval [verzoekster] na de totstandkoming van het psychiatrisch rapport nog altijd een (voorlopig) deskundigenbericht wenst van een verzekeringsgeneeskundige en/of een arbeidsdeskundige, kan zij daarvoor een nieuw verzoekschrift indienen, dan wel een hoofdzaak aanhangig maken. In het geval van een nieuw verzoekschrift zal de rechtbank, voor zover mogelijk, voor de beoordeling van dat verzoek dezelfde zittingscombinatie inzetten.
III. De door [verzoekster] beschikbaar te stellen medische stukken:
2.9.
Tussen partijen is verder nog in geschil welke medische gegevens [verzoekster] aan wie beschikbaar moet stellen.
NN wil dat de deskundige én haar Medisch Adviseur álle medische informatie vanaf de komst van [verzoekster] naar Nederland tot aan heden en het IND-rapport van [verzoekster] toegestuurd krijgen. Verder wil NN de in paragraaf 3.9 van het verweerschrift genoemde stukken ontvangen, alsmede een aantal stukken waarvan [verzoekster] concreet heeft aangegeven dat ze die niet beschikbaar wil stellen aan de Medisch Adviseur van NN. Het gaat hier telkens om stukken betreffende de periode ná het ongeval. NN brengt ter onderbouwing van haar verzoek om verdere medische informatie de volgende argumenten naar voren, samengevat:
-
Er is sprake van inconsistenties in het orthopedisch verhaal: het is onduidelijk of er nu wel of niet al vóór het ongeval sprake was van schouderklachten.
-
De orthopedisch deskundige kende niet alle relevante medische informatie.
-
Als de rechtbank het aan de deskundige overlaat om waar nodig aanvullende medische informatie op te vragen geeft, dat geen garantie dat de deskundige dat ook daadwerkelijk zal doen.
-
De psychiatrische expertise kan niet alleen worden gebaseerd op het subjectieve verhaal van [verzoekster] : er is ook objectieve informatie nodig.
-
[verzoekster] heeft als vluchteling een belast verleden, wat mogelijk een oorzaak kan zijn voor persoonlijkheidsproblematiek.
2.10.
[verzoekster] verzet zich tegen het verzoek van NN om aanvulling van de stukken, waarbij zij zich onder meer beroept op haar recht op privacy. Ook stelt zij dat zij het huisartsenjournaal over de periode vanaf vijf jaar voor het ongeval al aan NN heeft toegestuurd. Dat is volgens [verzoekster] voldoende.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag welke medische informatie [verzoekster] beschikbaar moet stellen, moet een belangenafweging worden gemaakt. Het recht op privacy van [verzoekster] als benadeelde partij (artikel 8 EVRM - bescherming persoonlijke levenssfeer) staat daarbij tegenover het recht van NN als de aansprakelijke partij op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM - hoor en wederhoor, “equality of arms”).
In het kader van de concrete invulling van die belangenafweging sluit de rechtbank aan bij de Medische Paragraaf bij de Gedragscode Behandeling Letselschade van de Letselschaderaad (hierna: de Medische Paragraaf). Uit paragraaf 3.3 van de Medische Paragraaf volgt onder meer dat het over het algemeen proportioneel zal zijn om gerichte vragen te stellen over, en medische informatie op te vragen met betrekking tot de schadeveroorzakende gebeurtenis als zodanig. Er kunnen zich daarnaast feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan het proportioneel kan zijn om aanvullende medische informatie op te vragen betreffende een periode van vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis, dus uit de medische voorgeschiedenis van de benadeelde en/of de periode (geruime tijd) ná de schadeveroorzakende gebeurtenis. Het kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn dat (de Medisch Adviseur van) de aansprakelijke partij ook inzage krijgt in medische informatie van de benadeelde die niet direct ziet op de schadeveroorzakende gebeurtenis als zodanig. De Medische Paragraaf geeft vervolgens (niet limitatief) een aantal concrete “proportionaliteitscriteria”, waaronder: de looptijd van de schade en de omvang van de letselschadevordering, de aard en complexiteit van het letsel, de klachten en het klachtenverloop, de relevante medische voorgeschiedenis en de opstelling van de benadeelde.
2.12.
De rechtbank stelt in het kader van de belangenafweging in deze zaak voorop dat het inherent is aan een deskundigenbericht in een letselschadezaak, zeker als dat ziet op psychiatrische problematiek van de betrokkene, dat dat bericht – in ieder geval voor een deel – is gebaseerd op informatie die afkomstig is van die betrokkene zelf. Met die realiteit hebben partijen, de deskundige en de rechtbank het te doen.
De Medische Paragraaf, Onderdeel 3 sub f, merkt voor een verzoek om informatie uit de medische voorgeschiedenis van betrokkene een termijn van maximaal twee jaar vóór de schadeveroorzakende gebeurtenis aan als proportioneel. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat NN inmiddels – in ieder geval vanaf de datum van die mondelinge behandeling – beschikt over het huisartsenjournaal van [verzoekster] over de periode vanaf vijf jaar vóór het ongeval (dus vanaf 26 juni 2006). Tot het verstrekken van méér informatie, in de zin van informatie uit het nog verdere verleden, is [verzoekster] ten aanzien van het huisartsenjournaal naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden.
Daarbij geldt dat het hier gaat om een verzoek van de betrokkene om een voorlopig deskundigenbericht. Deze verzoekschriftprocedure heeft een ander karakter dan een hoofdzaak (of een deelgeschilprocedure), waarin bindende eindbeslissingen kunnen worden genomen. Dit maakt dat NN in een procedure als deze minder eisen kan stellen aan het beschikbaar komen van de medische gegevens van betrokkene dan in een hoofdzaak. Een (door betrokkene ingediend) verzoek om een voorlopig deskundigenbericht is er primair op gericht dat betrokkene de beschikking krijgt over een deskundigenbericht op grond waarvan hij zijn proceskansen (beter) kan beoordelen én kan afwegen of die kansen groot genoeg zijn om op te wegen tegen een (verdergaande) inbreuk op zijn recht op privacy. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom in de eerste plaats aan de te benoemen deskundige – in dit geval aan de expertiserend psychiater – om te bepalen aan welke stukken uit de medische voorgeschiedenis van betrokkene hij behoefte heeft om de gestelde vragen te kunnen beantwoorden.
2.13.
Als het procesdossier naar het oordeel van de deskundige géén aanwijzingen bevat dat de door [verzoekster] verstrekte informatie incompleet of onwaar is én hij daarvoor ook op basis van andere (bijvoorbeeld op zijn verzoek nog door behandelaars) aan hem beschikbaar gestelde informatie geen aanwijzingen aanwezig acht, mag [verzoekster] volstaan met het verlenen van haar medewerking aan het deskundigenrapport. Zij is daarbij uiteraard gehouden de vragen van de deskundige te beantwoorden, ook als deze betrekking hebben op haar (naar zijn aard nu eenmaal belastende) voorgeschiedenis als vluchteling. De onderliggende medisch informatie waarover de deskundige (nadat hij deze heeft opgevraagd) beschikt, hoeft in dat geval echter niet te worden gedeeld met NN of haar Medisch Adviseur: het is de taak van de deskundige om op basis van alle medische informatie de vragen te beantwoorden en daarvan verslag te doen. Het karakter van het voorlopig deskundigenbericht gaat niet samen met een aan [verzoekster] op te leggen verplichting om alle medische informatie aan (de Medisch Adviseur van) NN te verschaffen. Zij moet vrijelijk kunnen afwegen of haar proceskansen in een eventuele hoofdzaak opwegen tegen het (verder) opofferen van haar recht op privacy. Als het tot een hoofdprocedure komt, heeft NN nog voldoende mogelijkheden om haar recht op een eerlijk proces (“equality of arms”) te waarborgen, terwijl het recht op privacy van [verzoekster] onomkeerbaar wordt geschonden als zij in deze fase van het geschil al alle medische informatie zou moeten delen met NN en/of haar Medisch Adviseur.
2.14.
De rechtbank ziet ook geen basis voor een verplichting van [verzoekster] om haar IND-dossier aan NN of haar Medisch Adviseur over te leggen. De daarin opgenomen informatie is lange tijd geleden opgesteld, met een heel ander doel dan voor een medische expertise, waarbij het ook nog de vraag is of [verzoekster] (nog) over deze informatie beschikt. Het feit dat [verzoekster] als vluchteling naar Nederland is gekomen, blijkt voldoende uit de processtukken. De deskundige kan hierover, waar nodig voor zijn oordeelsvorming, vragen stellen aan [verzoekster] en/of haar behandelaars. Uit de beantwoording door de deskundige van de door de rechtbank gestelde vragen zal vervolgens moeten blijken of (en zo ja, in hoeverre) dit aspect van het verleden van [verzoekster] relevant is voor haar psychiatrisch toestandsbeeld en/of haar klachten.
2.15.
[verzoekster] moet de andere stukken die NN in haar verweerschrift heeft opgesomd (en die allemaal dateren van ná het ongeval) wél aan de deskundige ter beschikking stellen. Dat betreft de stukken die zijn opgemaakt in het kader van het traject van [verzoekster] bij het UWV, de stukken die mr. Baggerman heeft genoemd in zijn brief van 20 juni 2023 en de informatie van de behandelaars van [verzoekster] . De rechtbank zal deze stukken onder de beslissing opsommen.
2.16.
NN heeft verder gevraagd om integrale toezending van de processtukken en van álle beschikbare adviezen van de Medisch Adviseurs van beide partijen aan de te benoemen deskundige. [verzoekster] heeft zich daar niet tegen verweerd en de rechtbank ziet ook geen reden om dit verzoek af te wijzen. De rechtbank zal hierover onder de beslissing een bepaling opnemen.
IV. De kosten van het deskundigenbericht:
2.17.
Tussen partijen is in geschil wie het voorschot op de deskundigenkosten moet deponeren. Uitgangspunt is dat de verzoekende partij het voorschot deponeert, maar onder omstandigheden wordt hiervan afgeweken. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat NN de aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van het door [verzoekster] overkomen ongeval, aanleiding om te bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door NN moet worden gedeponeerd. NN is immers binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die [verzoekster] als gevolg van het ongeval lijdt. Daaronder vallen ook de redelijke kosten voor de vaststelling van de gestelde letselschade, zelfs wanneer uiteindelijk niet zou komen vast te staan dat (al) die schade het gevolg is van het ongeval. Vereist is slechts dat de kosten als gevolg van het ongeval zijn gemaakt (sine-qua-non-verband) en dat zij in een zodanig verband staan met dat ongeval dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon als gevolg van dat ongeval kan worden toegerekend (vgl. HR 11-07-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7423). De omstandigheid dat tussen partijen nog discussie bestaat over het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade, is daarom geen reden om anders te oordelen.
V. De verdere procedure:
2.18.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal de verplichtingen verder uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.19.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3De beslissing
De rechtbank,
3.1.
wijst het verzoek af voor zover dat ziet op het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht door een verzekeringsgeneeskundige of een arbeidsdeskundige,
3.2.
beveelt een onderzoek door een deskundige (een psychiater) ter beantwoording van de volgende vragen:
-
Is er sprake (geweest) van een psychiatrisch toestandsbeeld? Zo ja waaruit bestaat dit dan?
-
Zo er sprake is geweest van een psychiatrisch toestandsbeeld, is de oorzaak daarvan dan gelegen in het ongeval d.d. 26 juni 2011 of spelen andere factoren geheel of ten dele een rol bij het klachtenbeeld op uw terrein?
-
Kunt u deze factoren (indien van toepassing) zo mogelijk nader benoemen en hun invloed daarvan op het klachtenbeeld van betrokkene van na het ongeval (zoals dat inmiddels uit de beide rapportages naar voren is gekomen) zo mogelijk semi kwantitatief aangeven: gering, middelmatig of ernstig?
-
Is het gezien uw bevindingen aannemelijk te achten dat betrokkene ook zonder het ongeval (door andere factoren en/of omstandigheden dan het ongeval) op enig moment de klachten of het klachtenbeeld zoals dat is geschetst in de eerdere rapportages ook zou hebben ontwikkeld? Zo ja, was de kans daarop gering, middelmatig of groot te achten? Indien van toepassing: zou deze mogelijke ontwikkeling zonder ongeval zich dan op korte, middellange dan wel lange termijn hebben voorgedaan?
-
Kunt u het onderpresteren van betrokkene (zie daartoe het onderzoek van 9 december 2013 door psycholoog mw. drs. [A] van het Jeroen Bosch Ziekenhuis (afdeling Medische Psychologie) en het onderzoek van 4 april 2019 door neuropsycholoog mw. drs. [B] ) verklaren, en zo ja, kan dit worden verklaard vanuit een al dan niet ongevalsgerelateerd psychiatrisch ziektebeeld?
-
Bestaat er naar uw oordeel een eindtoestand dan wel een medisch stationaire toestand? Voor zover u nog een verbetering dan wel een verslechtering verwacht, kunt u dan aangeven aan welke termijn en omvang valt te denken?
-
Welke beperkingen ondervindt betrokkene (semi kwantitatief bezien) naar uw oordeel ten gevolge van de door u op uw terrein vastgestelde klachten c.q. afwijkingen? Wilt u daarbij het niveau van functioneren op de verschillende onderdelen classificeren conform de Richtlijnen van de AMA-guides, 6e druk en de Richtlijnen van uw eigen beroepsgroep?
-
Heeft u nog therapeutische suggesties teneinde de huidige klachten van betrokkene (op uw terrein) te doen verminderen? Zo ja, welke en wat verwacht u daarvan in alle redelijkheid?
-
Heeft u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van de onderhavige kwestie van belang kunnen zijn en die bij bovenstaande vragen en de beantwoording daarvan naar uw mening onvoldoende of niet aan de orde konden worden gesteld maar voor de beoordeling van deze kwestie naar uw mening wel van belang (kunnen) zijn?
3.3.
bepaalt dat de deskundige bij afzonderlijke beschikking zal worden benoemd,
het voorschot
3.4.
bepaalt het volgende met betrekking tot de vaststelling van het voorschot op de kosten van de deskundige:
- -
de deskundige dient, binnen twee weken na ontvangst van het verzoek van de rechtbank om als deskundige op te treden, een begroting van de kosten op te geven aan de griffie van de rechtbank, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten;
- -
de griffie zal de opgave van de deskundige vervolgens toezenden aan partijen;
- -
partijen kunnen desgewenst binnen twee weken na dagtekening van de brief van de griffie schriftelijk bij de rechtbank bezwaar maken tegen de begroting;
- -
indien niet of niet tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige worden vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag;
- -
indien wel tijdig bezwaar wordt gemaakt, zal de hoogte van het voorschot door de rechter worden vastgesteld,
3.5.
bepaalt dat het voorschot op de kosten van de deskundige door NN moet worden gedeponeerd,
het onderzoek
3.6.
bepaalt dat [verzoekster] binnen twee weken na een verzoek van de deskundige een afschrift van haar volledige procesdossier aan de deskundige moet opsturen,
3.7.
bepaalt dat [verzoekster] – tegelijk met het procesdossier – aan de deskundige moet toesturen:
-
het Arbo-dossier vanaf datum ziekmelding op 24 september 2018;
-
informatie van de psychiater over de behandeling (in ieder geval in 2019);
-
informatie over het interventietraject bij PsyQ dat in september 2019 zou starten;
-
informatie over haar behandeling na de verhuizing in 2020;
-
de vervolgrapportages van het UWV en UWV Werkbedrijf van na 28 juli 2020;
-
alle stukken genoemd in de brief van mr. Baggerman van 20 juni 2023 (productie 13 bij het verzoekschrift van [verzoekster] ), zijnde;
-
het huisartsenjournaal (als onderdeel van het procesdossier);
-
de brief van psycholoog [C] van 14 april 2023;
-
de brieven van verliesbegeleidster [D] van 5 januari 2023 en 13 april 2023;
-
het medisch onderzoeksverslag van het UWV van 23 juli 2023;
-
het verzekeringsgeneeskundig rapport van het UWV van 23 juli 2023 en de afgenomen FML-lijsten van 20 juli 2023 en 23 augustus 2023;
-
de arbeidsdeskundige rapporten van het UWV van 28 juli 2023 en 27 augustus 2019;
-
het onderzoeksrapport van de bedrijfsarts van 8 januari 2019;
-
de contactgegevens van haar behandelaars (voor zover die niet al blijken uit de overgelegde stukken);
-
eventuele verdere informatie van behandelaars over door haar gevolgde behandelingen;
3.8.
bepaalt dat de deskundige van partijen de beschikking moet krijgen over alle adviezen van de Medisch Adviseurs van beide partijen, waaronder in ieder geval:
-
27 november 2012 [E] ;
-
1 mei 2013 [E] ;
-
8 juli 2013 [E] ;
-
21 september 2013 [F] ;
-
25 november 2013 [E] ;
-
22 april 2014 MediThermis;
-
17 juni 2014 [E] ;
-
6 januari 2015 MediThermis;
-
3 februari 2015 [E] ;
-
23 februari 2015 [E] ;
-
20 november 2015 [E] ;
-
2 mei 2016 [E] ;
-
29 juli 2016 [E] ;
-
2 november 2016 [E] ;
-
25 april 2017 MediThermis;
-
5 juli 2017 [E] ;
-
11 januari 2018 [E] ;
-
17 januari 2017 [E] ;
-
6 februari 2018 [E] ;
-
9 november 2018 [E] ;
-
9 november 2018 [E] ;
-
4 december 2018 [E] ;
-
19 december 2018 [E] ;
-
23 januari 2019 [E] ;
-
5 februari 2019 [E] ;
-
25 juni 2019 [E] ;
-
22 augustus 2019 [E] ;
-
22 januari 2020 [E] ;
-
31 maart 2020 [E] ;
-
1 april 2021 [E] ;
-
19 mei 2022 [G] (NN);
-
25 november 2022 [G] (NN);
-
6 januari 2023 MediThermis.
3.9.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.10.
wijst de deskundige erop dat:
- -
de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of op te vragen bij de griffie);
- -
de deskundige pas met het onderzoek kan beginnen ná het bericht van de griffier over de betaling van het voorschot, en dat een eerder begin van het onderzoek voor eigen rekening en risico van de deskundige geschiedt;
- -
de deskundige het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn. Laat de deskundige dit na, dan geschiedt dit voor eigen rekening en risico,
- -
de deskundige, indien en voor zover deze meent dat medische informatie die van belang is voor de oordeelsvorming ontbreekt, die informatie zelf bij de betrokken collega(e) opvraagt,
3.11.
bepaalt dat partijen:
- -
nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken indien deze daarom verzoekt. Partijen moeten de eventueel aan de deskundige te verschaffen gegevens ook in afschrift aan elkaar toesturen;
- -
de deskundige gelegenheid moeten geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.12.
draagt de deskundige op om, binnen een nader vast te stellen termijn, een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud bij de griffie van de rechtbank in te leveren, met daarbij een gespecificeerde declaratie,
3.13.
wijst de deskundige erop dat:
- -
uit het schriftelijke rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
- -
dat de deskundige [verzoekster] in de gelegenheid moet stellen om gebruik te maken van haar inzage- en blokkeringsrecht als bedoeld in artikel 7:464 lid 2 onder b BW en, indien [verzoekster] als eerste kennis wenst te nemen van het deskundigenbericht, een concept van dat rapport aan [verzoekster] (eventueel onder gesloten couvert via haar advocaat) moet toesturen en [verzoekster] daarbij een termijn van twee weken moet bieden om aan te geven of zij gebruik wil maken van haar blokkeringsrecht (waarbij [verzoekster] zich van commentaar op het concept moet onthouden);
- -
dat, indien [verzoekster] binnen die termijn mededeelt gebruik te maken van haar blokkeringsrecht, de deskundige de werkzaamheden onmiddellijk moet staken en dit aan de rechtbank moet mededelen;
- -
dat, indien [verzoekster] geen gebruik maakt van haar inzage- of blokkeringsrecht, de deskundige het concept van het deskundigenrapport aan de advocaten van partijen moet toezenden;
- -
de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, en partijen de gelegenheid moet geven om binnen vier weken na verzending van het rapport daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden. Dit met het oog op het fundamentele recht van hoor en wederhoor,
3.14.
bepaalt dat partijen binnen vier weken nadat het conceptrapport van de deskundige aan hen is toegezonden, daarop schriftelijk kunnen reageren, en dat zij elkaar een afschrift van deze reactie moeten toezenden. Partijen krijgen bij de deskundige geen gelegenheid om op elkaars vragen en opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
3.15.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBOBR:2024:1569