Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 290519 cognitieve klachten; vraagstelling neuropsycholoog; aanpassing standaardvraagstelling NVN, want te beperkt

RBOBR 290519 cognitieve klachten; verzoek voorlopig deskundigenbericht neuroloog en neuropsycholoog toegewezen; 
- vraagstelling neuroloog; IWMD met aanvulling; 
- vraagstelling neuropsycholoog; aanpassing standaardvraagstelling NVN, want te beperkt;
- patientenkaart vanaf 5 jaar voor ongeval hoeft niet ingebracht te worden; deskundige bepaalt wat noodzakelijk is;


2. De beoordeling 

2.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen. Het verzoek hangt samen met een verkeersongeval dat [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 is overkomen. Hij is toen, rijdend op een snorscooter, aangereden door een bestelbus. De bestelbus was in het kader van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen verzekerd bij AIG. AIG heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. 

2.2. [ verzoeker ] verzoekt om benoeming van twee deskundigen: een neuroloog en een neuropsycholoog. Hij legt daaraan - zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag. [ verzoeker ] stelt als gevolg van het ongeval last te hebben van onder meer concentratieproblemen en forse geheugenproblemen. Kort voor het ongeval was [ verzoeker ] gediagnosticeerd met ADHD. 
AIG stelt zich op het standpunt dat de cognitieve klachten van [ verzoeker ] geen ongevalsgevolg zijn, maar volledig pre-existent zijn. [ verzoeker ] heeft er daarom belang bij dat aan de hand van deskundigenonderzoeken wordt vastgesteld wat de omvang is van zijn schade als gevolg van het ongeval.

2.3. AIG verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Zij stelt dat er geen indicatie is voor een neurologische expertise en ook niet voor een neuropsychologische expertise. Volgens AIG zijn er de laatste jaren geen klachten geuit op neurologisch vakgebied, althans blijkt dat niet uit de beschikbare informatie. De medisch adviseur van AIG schrijft dat een neurologische expertise wel zinvol moet zijn, maar dat geen informatie van de neuroloog voorhanden is waaruit de noodzaak voor nader neurologisch onderzoek blijkt. Dat geldt ook voor een neuropsychologische expertise. Daarnaast betreft een neuropsychologische expertise een hulponderzoek binnen het neurologisch onderzoek. Alleen als de neuroloog tijdens zijn onderzoek behoefte heeft aan een neuropsychologisch onderzoek, is er een indicatie voor een dergelijk onderzoek. 
AIG maakt ook bezwaar tegen benoeming van deskundigen zonder dat het medisch dossier compleet is. Aan het medisch dossier moeten nog worden toegevoegd de volledige en ongefilterde patiënten kaart van [ verzoeker ] vanaf vijf jaar vóór het ongeval tot en met heden en alle specialistenberichten en berichten van andere behandelaars over die periode, waaronder die van een eventueel behandelend neuroloog. 

2.4. De rechtbank moet een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel toewijzen, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (onder meer HR 19 december 2003, ECLI:NL: HR:2003 :AL8610, NJ 2004/584). De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van [ verzoeker ] aan de hiervoor gestelde eisen voldoet. Hij heeft gemotiveerd gesteld dat hij aan cognitieve klachten lijdt en dat die door het ongeval veroorzaakt zijn. Omdat deze klachten volgens AIG verband houden met de voor het ongeval bij [ verzoeker ] vastgestelde ADHD, is een voorlopig deskundigenonderzoek naar het verband tussen het ongeval en de klachten naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. Dat het medisch dossier volgens AIG nog niet volledig is, is geen grond om het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek af te wijzen. De rechtbank zal daarom het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht toewijzen. 

2.5. De rechtbank volgt AIG niet in haar standpunt dat het aan de neuroloog is om te bepalen of het noodzakelijk is om ook een onderzoek door een neuropsycholoog te laten plaatsvinden. Het komt in medische deskundigenonderzoeken regelmatig voor dat alleen een neuroloog wordt benoemd met de instructie dat indien het voor zijn onderzoek noodzakelijk is, een neuropsychologische expertise kan worden ingewonnen. Dat betekent echter niet dat een neuropsychologische expertise niet onafhankelijk van de neurologische expertise kan plaatsvinden. De rechtbank zal daarom naast een neurologische ook een neuropsychologische expertise gelasten. 

2.6. Met betrekking tot de medische gegevens die volgens AIG nog aan het medisch dossier moeten worden toegevoegd overweegt de rechtbank als volgt. Het is vaste jurisprudentie dat het de deskundige is, die heeft te bepalen welke door partijen te verschaffen gegevens voor de uitvoering van het hem opgedragen onderzoek noodzakelijk zijn. De partijen zijn op grond van art. 198 lid 3 Rv tot medewerking aan het deskundigenonderzoek verplicht zodat zij desgevraagd de deskundige die gegevens moeten verstrekken. Uit een weigering tot medewerking aan het deskundigenonderzoek zal, indien het deskundigenbericht in een procedure wordt overgelegd, de rechter die in het geschil beslist, de gevolgtrekking kunnen maken die hij geraden acht. Daarin past niet dat de rechtbank [ verzoeker ] op voorhand zal bevelen bepaalde gegevens aan de deskundige te verschaffen. Gelet op het feit dat het causaal verband tussen het ongeval en de cognitieve klachten ter discussie staat vanwege een pre-existente toestand, is overigens niet goed denkbaar dat de deskundige de aan hem te stellen vragen deugdelijk kan beantwoorden zonder over de patiëntenkaart en de overige door AIG bedoelde medische gegevens te beschikken. De deskundige zal ongetwijfeld vragen om deze informatie. 

2.7. Met betrekking tot de persoon van de te benoemen neuroloog zijn partijen het erover eens dat de heer dr. H.J.J.A. Bernsen tot deskundige zal worden benoemd. De (griffier van de) rechtbank zal dr. Bernsen benaderen met het verzoek als deskundige op te treden. Indien dr. Bernsen daarmee instemt, zal hij vervolgens bij afzonderlijke beschikking worden benoemd. 

2.8. Partijen zijn het niet eens over de persoon van de te benoemen neuropsycholoog. [ verzoeker ] heeft voorgesteld mw. drs. E. van der Scheer of de heer prof. dr. H.A.M. Middelkoop. AIG heeft aangegeven dat de rapporten van beide voorgestelde neuropsychologen in de praktijk te vaak leiden tot discussie tussen partijen. Hun rapporten zijn onduidelijk doordat zij bijvoorbeeld de verklaringen van de betrokkene onvoldoende kritisch toetsen aan het medisch dossier of andere informatie of doordat zij cognitieve stoornissen aannemen zonder dat die zijn geobjectiveerd tijdens onderzoek of doordat zij zonder reden bij onderzoek gebleken onderpresteren negeren. AIG heeft drie andere neuropsychologen voorgesteld: mw. M. Vlugter, de heer A. Verdonck en mevrouw T. Koene. [ verzoeker ] op zijn beurt heeft bezwaar tegen deze personen. De rapporten van mw. Vlugter zijn regelmatig slecht en onduidelijk. Dhr. Verdonck en mw. Koene tonen vaak onvoldoende begrip voor betrokkenen en de nuance in hun rapporten ontbreekt vaak. 

2.9. De rechtbank acht de bezwaren van partijen tegen de over en weer voorgestelde deskundigen onvoldoende concreet om hen niet voor benoeming in aanmerking te laten komen. De rechtbank zal in dit geval drs. Van der Scheer benaderen. Zij is eerder door de rechtbank in andere zaken benoemd en de rechtbank heeft geen negatieve ervaringen met rapportages van haar hand. Bovendien werkt zij, zoals [ verzoeker ] opmerkt, met dr. Bernsen. In die combinatie zijn zij door de rechtbank in het verleden ook benoemd. De (griffier van de) rechtbank zal daarom drs. Van der Scheer benaderen met het verzoek als deskundige op te treden. Indien drs. Van der Scheer daarmee instemt, zal zij vervolgens bij afzonderlijke beschikking worden benoemd. 

2.10. Met betrekking tot de aan de deskundigen te stellen vragen overweegt de rechtbank het volgende. Partijen zijn het erover eens dat aan de neuroloog de standaard IWMD-vraagstelling wordt voorgelegd. [ verzoeker ] stelt voor in aanvulling daarop als vraag 1.i. de volgende vraag te stellen: 
Ingeval u op grond van de richtlijnen van uw beroepsvereniging geen beperkingen kunt vaststellen, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden: 
- Welke klachten en afwijkingen bestaan op uw vakgebied naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn toestand vanaf 29 augustus 2014 tot heden, ongeacht of dit letsel c.q. deze klachten voortvloeien uit het ongeval? 
- Wilt u deze klachten en afwijkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? 
- Kunnen de door onderzochte gestelde klachten door u worden bevestigd? 

2.11. AIG voert als bezwaar tegen deze aanvullende vraag aan dat [ verzoeker ] daarmee ten onrechte aan de neuroloog wil vragen de verklaringen van [ verzoeker ] over verschijnselen op te nemen als ware het een bevinding van de neuroloog bij onderzoek. [ verzoeker ] stelt onder verwijzing naar het arrest van het Hof Den Bosch van 24 november 2015 (ECLI:NL: GHSHE:2015:4737) dat de aanvullende vraag wel van belang is omdat de neuroloog op grond van de huidige NVN-richtlijn geen beperkingen mag vaststellen bij medisch niet-objectiveerbare klachten. Dat betekent echter volgens vaste jurisprudentie nog niet dat die klachten er niet zijn en niet tot beperkingen kunnen leiden. De rechtbank overweegt dat [ verzoeker ] hiermee terecht wijst op een beperking in de IWMD-vraagstelling, die ervan uit gaat dat een deskundige - indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft - beperkingen mag duiden. Dat is echter niet het geval, zoals het Gerechtshof in het aangehaalde arrest heeft overwogen. De rechtbank is het daarom met [ verzoeker ] eens dat het stellen van deze vraag van toegevoegde waarde is. De rechtbank volgt AIG niet in haar standpunt dat hiermee een juridische vraag aan de neuroloog wordt voorgelegd. 

2.12. Gelet op het vorenstaande zal ook de door [ verzoeker ] tijdens de mondelinge behandeling voorgestelde wijziging van vraag 2.e. worden overgenomen, omdat die voortborduurt op de aanvullende vraag 1.i. 

2.13. Met betrekking tot de vragen die aan de neuropsycholoog moeten worden gesteld zijn partijen het ook niet eens. [ verzoeker ] stelt de volgende vragen voor: 
1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn? 
2. Is het aannemelijk dat die stoornissen dan wel de verergering van die stoornissen, veroorzaakt zijn door een hersenbeschadiging als gevolg van het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval? 
3. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen zonder dat een hersenbeschadiging is aangetoond het gevolg zijn van het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval? 
Hoe is de samenhang te verklaren? 
4. Zijn er wellicht andere oorzaken dan het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen dan wel de verergering van die stoornissen? 
5. Indien de aangetoonde stoornissen dan wel verergering van die stoornissen geheel dan wel gedeeltelijk kunnen worden toegeschreven aan het [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 

2.14. AIG voert als bezwaar tegen deze vraagstelling aan dat deze ten onrechte is afgeleid van de standaard vraagstelling voor neuropsychologisch onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, in plaats van dat die vraagstelling letterlijk is overgenomen. De standaardvraagstelling luidt - door de rechtbank toegespitst op deze zaak - als volgt: 
1. Zijn er stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn? 
2. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval? 
3. Zijn er wellicht andere oorzaken dan het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval, die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen? 
4. Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een ten gevolge van het [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval ontstane hersenbeschadiging, welke zijn dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 

[ verzoeker ] heeft het woord 'aantoonbaar' in de vragen 1 en 2 weggelaten. Verder heeft [ verzoeker ] bij de vragen 2, 4 en 5 de zinsnede 'dan wel verergering van die stoornissen' toegevoegd. In vraag 5 is toegevoegd 'dan wel gedeeltelijk kunnen worden toegeschreven' en is 'hersenbeschadiging' weggelaten. Tot slot komt vraag 3 niet voor in de standaardvraagstelling, aldus nog steeds AIG. 

2.15. [ verzoeker ] stelt de vragen te hebben overgenomen uit een vonnis van de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2018:3698), maar dat is onjuist. In dat vonnis is de standaardvraagstelling ongewijzigd opgenomen, nog daargelaten dat de rechtbank niet gehouden is over te nemen wat een andere rechtbank in een andere zaak heeft beslist. Verder gaat het er volgens [ verzoeker ] om dat hij het bestaan dan wel de verergering van zijn klachten aannemelijk moet maken, omdat ook medisch niet-objectiveerbare klachten tot beperkingen kunnen leiden. Dit argument van [ verzoeker ] slaagt. De standaardvraagstelling is te beperkt als het gaat om niet-objectiveerbare klachten en afwijkingen. De rechtbank zal de vragen zoals die door [ verzoeker ] zijn voorgesteld daarom overnemen, met dien verstande dat het woord 'aantoonbaar' ook uit de vragen 3, 4 en 5 zal worden geschrapt. Daarbij zal zij, conform het verzoek van AIG, waartegen [ verzoeker ] geen bezwaar heeft, tevens bepalen dat de neuropsycholoog de gebruikelijke symptoomvaliditeitstesten dient te gebruiken. 

2.16. Anders dan AIG ziet de rechtbank geen grond de door [ verzoeker ] overgelegde beperkingenlijst niet aan de neuroloog voor te leggen. Aanbeveling 2.2.18. van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage houdt in dat de eventuele beperkingen van de onderzochte zo nauwkeurig mogelijk worden beschreven en slechts in semi-kwantitatieve vorm worden weergegeven. Daar voldoet de beperkingenlijst aan, omdat niet om volledig gekwantificeerde beperkingen wordt gevraagd. Er moet slechts worden aangevinkt wat de deskundige aan beperkingen heeft geconstateerd. Het vaststellen van de concrete belastbaarheid blijft voorbehouden aan een verzekeringsarts. 

2.17. De rechtbank zal nu overgaan tot het gelasten van het deskundigenbericht ter beantwoording van de hierna onder de beslissing opgenomen vraagstelling. Tevens zijn in de beslissing procedurele bepalingen omtrent de gang van zaken met betrekking tot het deskundigenbericht opgenomen. De deskundigen zullen zich, indien zij de opdracht aannemen, dienen uit te laten over het voorschot op het deskundigen bericht. Na ontvangst van de reactie van de deskundigen zullen bij nieuwe beschikking de deskundigen worden benoemd en het voorschot op de kosten van de deskundigen worden vastgesteld. 

2.18. Het voorschot op de kosten van de deskundige zal door AIG, als de aansprakelijke partij, moeten worden betaald. 

2.19. De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundigen. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij. 

2.20. Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundigen doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken. 

3. De beslissing 

De rechtbank 

3.1. beveelt een onderzoek door een bij afzonderlijke beschikking te benoemen neuroloog ter beantwoording van de volgende vragen: 

(...)

3.2. beveelt een onderzoek door een bij afzonderlijke beschikking te benoemen neuropsycholoog ter beantwoording van de volgende vragen: 

1. Zijn er stoornissen in het mentale functioneren, het taalgebruik, de regulatie van emoties en gedrag of in de helderheid van het bewustzijn? 
2. Is het aannemelijk dat die stoornissen dan wel de verergering van die stoornissen, veroorzaakt zijn door een hersenbeschadiging als gevolg van het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval? 
3. Is het aannemelijk dat de aangetoonde stoornissen zonder dat een hersenbeschadiging is aangetoond het gevolg zijn van het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval? Hoe is de samenhang te verklaren? 
4. Zijn er wellicht andere oorzaken dan het aan [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen dan wel de verergering van die stoornissen? 
5. Indien de aangetoonde stoornissen dan wel verergering van die stoornissen geheel dan wel gedeeltelijk kunnen worden toegeschreven aan het [ verzoeker ] op 29 augustus 2014 overkomen ongeval, welke zijn dan de.beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan? 
6. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak? 

Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2019/rbobr-290519

Met dank aan mr. L. van Muyzenberg-van Zoelen, Claassen Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.