Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 021123 voorlopig deskundigenonderzoek; benoeming orthopedisch chirurg; vraagstelling cf IWMD

RBDHA 021123 voorlopig deskundigenonderzoek; benoeming orthopedisch chirurg; vraagstelling cf IWMD

1 De procedure

1.1.

[de verzoeker] heeft op 26 mei 2023 een verzoekschrift met producties 1 tot en met 3 ingediend waarin hij de rechtbank – kort weergegeven – verzoekt een neurologische expertise te gelasten. Nadien heeft hij nog nadere producties 4 tot en met 6 in het geding gebracht.

1.2.

Klaverblad heeft op 7 september 2023 een verweerschrift met producties 1 en 2 ingediend. Tevens heeft Klaverblad zelfstandig verzocht om een orthopedische expertise te gelasten.

1.3.

Op 14 september 2022 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen:

  • [de verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. Uithol voornoemd;

  • namens Klaverblad: mr. Gruben voornoemd.

Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.

1.4.

Na de zitting heeft mr. Gruben de rechtbank bij brief van 20 september 2023 laten weten dat Klaverblad instemt met de benoeming van de door [de verzoeker] voorgestelde orthopedisch chirurg dr. L.H.G.J. Elmans.

1.5.

Ten slotte is een datum voor het geven van een beschikking bepaald.

2 De feiten

2.1.

[de verzoeker] is op 1 juni 2015 betrokken geraakt bij een verkeersongeval (hierna: het ongeval). [de verzoeker] bestuurde een auto op de A4 in de richting van Amsterdam en naderde een file waarop hij snelheid minderde. Vervolgens is hij van achteren aangereden door een andere auto (Renault Clio). [de verzoeker] heeft hierbij letsel opgelopen.

2.2.

De Renault Clio was conform de WAM verzekerd bij Klaverblad. Klaverblad heeft aansprakelijkheid erkend voor de gevolgen van het ongeval.

2.3.

Op 20 december 2017 heeft neuroloog [ de neuroloog 1] een expertiserapport uitgebracht in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zijn conclusie luidt – kort samengevat – dat, gezien het lange interval tussen de achteropaanrijding en het optreden van de rug- en beenklachten, een causale relatie tussen de HNP (hernia) en het ongeval niet aannemelijk is.

2.4.

Op 11 januari 2018 heeft orthopedisch chirurg dr. [orthopedisch chirurg] een expertiserapport uitgebracht in het kader van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Zijn conclusie luidt – kort samengevat – dat er sprake is van een pre-existent aan het ongeval opgestarte lichte degeneratie in de discus L5-S1 (de laagste wervel in de onderrug) met mogelijk een contributie aan het ontwikkelde klachtenpatroon door de nu aangetoonde paramediane herniatie L5-S1 aan de linkerzijde, die in de periode na het ongeval verantwoordelijk geweest kan zijn voor een lichte compromittering van een passerende wortel S1. De bijdrage van het ongeval is naar de mening van [orthopedisch chirurg] slechts gedeeltelijk. De paramediane herniatie zal bijna twee jaar na datum van het ongeval zo goed als genezen zijn.

3 Het geschil

3.1.

Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank:

  • een voorlopig deskundigenbericht beveelt en bepaalt dat de kosten hiervan voor rekening van Klaverblad komen;

  • als deskundige benoemt neuroloog dr. [de neuroloog 2] en hem opdraagt de door [de verzoeker] geformuleerde vragen te beantwoorden.

3.2.

[de verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat als gevolg van het ongeval ernstige fysieke en psychische klachten zijn ontstaan en dat hij ondanks diverse behandelingen nog steeds kampt met deze klachten. Omdat Klaverblad betwist dat deze klachten gerelateerd zijn aan het ongeval, moet er een neurologische expertise worden verricht om het medisch causaal verband tussen zijn klachten en beperkingen enerzijds en het ongeval anderzijds helder te krijgen.

3.3.

Klaverblad verzet zich tegen inwilliging van het verzoek. Zij voert daartoe aan dat er al een neurologische expertise is verricht. Omdat de klachten van [de verzoeker] voortkomen uit de (lage) rug met uitstraling naar het linkerbeen, verzoekt Klaverblad op haar beurt een onderzoek te gelasten door een orthopedisch chirurg. Zij verzoekt een van de deskundigen verbonden aan het Orthopedisch Expertise Centrum West Nederland (OECWN) te Haarlem te benoemen en deze op te dragen de IWMD-vraagstelling te beantwoorden.

4. De beoordeling

4.1.

De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat er een orthopedische expertise moet worden verricht. Vooralsnog verschillen zij echter van mening over het (opnieuw) laten verrichten van een neurologische expertise. Ter zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij hierover op dit moment nog geen beslissing van de rechtbank verlangen. Zij hebben de rechtbank daarom eensluidend verzocht deze beslissing aan te houden totdat de orthopedische expertise is verricht.

4.2.

De rechtbank zal het verzoek tot het gelasten van een orthopedische expertise daarom toewijzen en zij zal haar beslissing op het verzoek tot het gelasten van een neurologische expertise aanhouden.

De persoon van de deskundige

4.3.

Partijen hebben na de zitting overeenstemming bereikt over de benoeming van orthopedisch chirurg dr. L.H.G.J. Elmans (hierna: Elmans). De rechtbank heeft deze deskundige benaderd met de vraag of hij het betreffende onderzoek kan verrichten.

4.4.

Elmans heeft de rechtbank hierop laten weten dat hij in staat en bereid is deze opdracht op zich te nemen en dat hij verwacht in april of mei 2024 te kunnen beginnen met het onderzoek. De rechtbank zal hem daarom benoemen als deskundige.

Vraagstelling

4.5.

Partijen zijn het erover eens dat aan de deskundige de IWMD-vraagstelling ter beantwoording zal worden voorgelegd.

De informatie ten behoeve van het onderzoek

4.6.

De rechtbank zal bepalen dat [de verzoeker] alle relevante medische informatie, waaronder ook de eerder verrichte medische expertises, voorafgaand aan het onderzoek in afschrift aan de deskundige ter beschikking moet stellen.

4.7.

De rechtbank laat het verder aan de deskundige over om te beoordelen welke medische gegevens en informatie hij voor zijn onderzoek noodzakelijk acht. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken indien hij daarom verzoekt. ECLI:NL:RBDHA:2023:20562