RBLIM 050820 rb gelast aanvullend deskundigenbericht tzv niet door psychiater beantwoorde vragen
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 050820 rb gelast aanvullend deskundigenbericht tzv niet door psychiater beantwoorde vragen
2 De verdere beoordeling
In conventie en in reconventie
2.1.
Bij voormeld tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent hetgeen de rechtbank in het tussenvonnis van 20 mei 2020 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) onder 2.33. en 2.34. heeft overwogen.
2.2.
Partijen hebben geen regeling getroffen, zodat verder recht zal worden gedaan.
2.3.
Voordat de vraag of [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] nog recht heeft op schadevergoeding zal worden beantwoord met behulp van diverse aanvullende deskundigenberichten, waarschijnlijk van een verzekeringsgeneeskundige, een arbeidskundige en ten slotte een rekenkundige, dient allereerst het eerste deskundigenbericht, dat van de psychiater, te worden gecompleteerd, nu het deskundigenbericht van de psychiater nog vragen oproept die alsnog dienen te worden beantwoord om ten volle een oordeel te kunnen geven over de gezondheidstoestand van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] op psychisch gebied (zie rov. 2.33 van het vonnis van 20 mei 2020).
2.4.
Omdat het naar het oordeel van de rechtbank niet gaat om aanvullende vragen aan de psychiater, doch om vragen die door de psychiater in zijn eerdere bericht niet zodanig zijn beantwoord dat de rechtbank daarmee uit de voeten kan, dienen deze vragen door de deskundige te worden beantwoord zonder dat hij daarvoor een aanvullend voorschot in rekening zal mogen brengen.
2.5.
De rechtbank zal derhalve een aanvullende deskundigenbericht bevelen ter beantwoording van de onder het kopje “De beslissing” geformuleerde vragen. De rechtbank zal verder bepalen dat van toepassing is hetgeen is vermeld in het tussenvonnis van 8 mei 2019 onder de nrs. 3.6 tot en met 3.12. Een declaratie kan niet worden overgelegd.
3 De beslissing
De rechtbank:
In conventie en in reconventie
3.1.
beveelt een aanvullend bericht door de deskundige, dr. H.N. Sno, psychiater, ter beantwoording van de volgende vragen:
Welke verklaring voor de door u bedoelde inconsistenties (zie 2.32. van het tussenvonnis van 20 mei 2020) is de juiste, dan wel de meest waarschijnlijke?
Is de veronderstelling van de rechtbank juist, dat u heeft bedoeld te stellen dat indien opzettelijk onderpresteren de (meest waarschijnlijke) oorzaak is, u dat opzettelijk onderpresteren heeft verdisconteerd in de interpretatie van de anamnestische informatie en observaties?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na heden een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren en bepaalt dat verder van toepassing is hetgeen is bepaald in de nrs. 3.6 tot en met 3.12 van het tussenvonnis van 8 mei 2019;
3.3.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht voor conclusie na aanvullend deskundigenbericht zijdens beide partijen gelijktijdig;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBLIM:2020:5902