Rb Rotterdam 061217 knieletsel dierenarts; vraagstelling VA tzv beperkingen en schending schadebeperkingsplicht voor vaststelling vav
- Meer over dit onderwerp:
Rb Rotterdam 061217 knieletsel dierenarts; AVP-verzekeraar gebonden aan erkenning, verzekeringnemer niet gebonden aan erkenning tzv schade boven verzekerde som;
- omvang alle overige materiële schade bindend geregeld met vaststellingsovereenkomst;
- rapportage persoonlijk onderzoek dat door derde is ingesteld dient aan deskundige te worden meegezonden;
- vraagstelling verzekeringsarts tzv beperkingen en schending schadebeperkingsplicht voor vaststelling vav
2 De feiten
2.1.
[eiser] , in 2001 van beroep dierenarts landbouwhuisdieren, is thans 56 jaar oud.
2.2.
Op 2 februari 2001 is [eiser] om hulp verzocht omdat het paard van [gedaagde 1] in een sloot terecht was gekomen. Toen [eiser] een kalmerende injectie wilde toedienen heeft hij, als gevolg van een gedraging van het paard, letsel opgelopen aan zijn rechterknie.
2.3.
Op 3 mei 2001 werd bij [eiser] een kruisbandreconstructie uitgevoerd. In november 2001 is hij weer gaan werken. Vanaf februari 2002 is hij weer diensten gaan draaien.
2.4.
Op 4 oktober 2005 is [eiser] door zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar Movir 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard. Tot zijn 60e levensjaar ontvangt hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 82.000,- per jaar.
2.5.
Bij brief van 24 januari 2006 heeft [eiser] [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van een gedraging van het paard.
2.6.
Bij brief van 27 juni 2007 is namens London Verzekeringen N.V. (de rechtsvoorganger van Allianz, hierna: London of Allianz), de verzekeraar van [gedaagde 1] onder een door haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering (hierna ook: AVP) het volgende aan de advocaat van [eiser] medegedeeld:
“Gegeven het relaas van uw cliënt hebben wij de gehele kwestie voorgelegd aan onze raadsman. Deze stelt de gehele zaak overziend dat de verzekerde van London inderdaad volledig aansprakelijk moet worden gehouden voor de gevolgen van het voorval dat plaatsvond op 2 februari 2001. Wij zien uw schaderegelingsinzichten graag tegemoet.”
2.7.
Na opzegging van de maatschapsovereenkomst door de andere maten, is [eiser] sinds 1 juli 2007 geen lid meer van de maatschap van dierenartsen waarvan hij deel uitmaakte. Een arbitrale procedure heeft geleid tot een arbitraal eindvonnis van 8 juni 2009.
2.8.
In het kader van het hoger beroep tegen een beschikking van 8 april 2014 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) in een deelgeschilprocedure tussen [eiser] en London waarbij zowel het verzoek van London om een hernieuwd deskundigenbericht te gelasten als het verzoek van [eiser] om een arbeidskundig onderzoek te gelasten werd afgewezen, zijn London en [eiser] op 8 januari 2015 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) ter zitting van het Hof Den Haag – voor zover van belang – het volgende overeengekomen:
1. “Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de post verlies arbeidsvermogen en buitengerechtelijke kosten.
2. London betaalt aan [eiser] ter zake van de hieronder genoemde posten, waarover partijen wel overeenstemming hebben bereikt, een schadevergoeding van € 40.000,--, zulks als aanvulling op het reeds onder algemene titel betaalde voorschot van € 80.000,--,
a. Kosten ontvlechten maatschap
b. Smartengeld
c. Verlies zelfwerkzaamheid
d. Eigen bijdragen diverse medische kosten
e. Betaalde premies AOV voorafgaand aan arbeidsongeschiktheid
f. De wettelijke rente over de hierboven onder 2. genoemde posten”
2.9.
Allianz heeft aan [eiser] , conform de hiervoor bedoelde vaststellingsovereenkomst, voorschotten betaald tot een totaalbedrag van € 120.000,-.
3 De vordering
3.1.
[eiser] vordert (kort gezegd) om [gedaagde 1] en London hoofdelijk te veroordelen tot:
1. betaling aan [eiser] van een bedrag aan verlies van arbeidsvermogen:
primair: ter grootte van € 1.041.153,-, dan wel
subsidiair: gemaximeerd tot de verzekerde som van € 370.532,59 (naar de rechtbank begrijpt ten aanzien van Allianz en daarnaast) [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 670.620,41 wegens schade als gevolg van verlies van arbeidsvermogen;
2. betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de kapitalisatiedatum 1 juli 2007;
3. betaling aan [eiser] van € 71.765,- aan kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid en schade, verbonden aan de werkzaamheden van Wout van Veen Advocaten inclusief die van het Nederlands Rekencentrum Letselschade;
4. verstrekking aan [eiser] van een schriftelijke belastinggarantie met de tekst zoals in het fundamentum petendi weergegeven, op straffe van een dwangsom;
5. (betaling) van de resterende materiële schade, te weten toekomstige onkosten, waaronder kosten van woningaanpassing en hulpmiddelen, als gevolg van een verslechterende medische situatie, nader op te maken bij staat met verwijzing hiervoor naar de schadestaatprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata;
6. vergoeding van de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. Het letsel is ontstaan als gevolg van een beweging uit eigen energie van het paard, zodat [gedaagde 1] daarvoor als eigenaresse van het paard op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk is. Op basis van de aansprakelijkheidsverzekering tussen Allianz en [gedaagde 1] , is Allianz gehouden dekking te verlenen en de schade in elk geval tot het verzekerd bedrag te vergoeden.
3.3.
[eiser] kan zijn werkzaamheden als dierenarts landbouwhuisdieren niet meer uitoefenen. Nadat de maten de dierenartsenmaatschap waarvan [eiser] deel uitmaakte hebben opgezegd in verband met de arbeidsongeschiktheid van [eiser] , is hij daarvan sinds 1 juli 2007 geen lid meer. Vanwege zijn beperkingen heeft [eiser] geen ander passend werk kunnen vinden. In verband met zijn verslechterende situatie zal [eiser] in de toekomst kosten moeten maken voor woningaanpassing en hulpmiddelen.
3.4.
Voor wat betreft de hoogte van de schade verwijst [eiser] – met inachtneming van enkele aanpassingen – naar de door hem overgelegde NRL-rapportages. Dat het aanvullend medisch onderzoek en het overeengekomen arbeidskundig onderzoek tot op heden niet hebben plaatsgevonden is volgens [eiser] aan Allianz te wijten. Hij stelt zich op het standpunt dat het rapport van Dörr Bedrijfsrecherche B.V. (hierna: Dörr) als onrechtmatig verkregen bewijs buiten beschouwing dient te worden gelaten wegens strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars (hierna: GPO) dat door Allianz getracht is te omzeilen, de Wet bescherming persoonsgegevens en de Privacygedragscode Particuliere Onderzoeksbureaus. Dit onderzoek is ook onrechtmatig omdat er geen grond was voor het onderzoek en het onderzoek disproportioneel was doordat de inbreuk die is gemaakt op de privacy van [eiser] verder ging dan noodzakelijk was.
3.5.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering van € 370.532,59 stelt [eiser] dat indien wordt uitgegaan van de maximaal verzekerde som van € 453.780,22, de resterende vergoedingsplicht van Allianz – na aftrek van de door het NRL berekende wettelijke rente van in totaal € 69.485,00 – dat bedrag bedraagt. Daartoe is aangevoerd dat bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst ter comparitie van het Hof de rente over de overeengekomen vergoeding voor de afzonderlijke schadeposten (inclusief wettelijke rente) niet is berekend, zodat deze ponds-ponds-gewijs over hoofdsom en rente moet worden verdeeld.
[eiser] stelt dat [gedaagde 1] de schade zal moeten vergoeden voor zover deze niet gedekt is onder haar verzekering.
3.6.
Voor wat betreft de gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente stelt [eiser] dat de kapitalisatiedatum moet worden bepaald op de datum van opzegging van de maatschapsovereenkomst. [eiser] stelt recht op en belang bij de gevorderde belastinggarantie te hebben. Verder vordert hij de door zijn rechtsbijstandsverzekeraar voorgeschoten, werkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten.
4 Het verweer
Allianz
4.1.
Het verweer van Allianz strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Daartoe is volgende aangevoerd. Gelet op artikel 5a van de maatschapsovereenkomst waarin – in verband met aansprakelijkheid van cliënten jegens maten/dierenartsen voor eventuele letselschade in verband met de praktijktuitoefening– de verplichting was opgenomen om een arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten, was in de contractuele relatie tussen [eiser] en [gedaagde 1] sprake van een stilzwijgende afwijking van artikel +. Bij de erkenning van de aansprakelijkheid door Allianz is gedwaald ten aanzien van deze voor de aansprakelijkheidsvraag relevante omstandigheid. Bovendien is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:179 BW omdat het paard reageerde op de door [eiser] toegediende injectie. Van een gedraging uit eigen energie, dan wel van een onberekenbare actie van het paard, was dus geen sprake. Er is sprake van zodanige eigen schuld van [eiser] dat de verplichting tot schadevergoeding geheel teniet gaat. Het geven van een injectie was in de gegeven omstandigheden een ongebruikelijke en onverantwoorde keuze. [eiser] heeft daarover geen overleg gevoerd met de aanwezige brandweer hoewel die hem, net als het nichtje van [gedaagde 1] , waarschuwde.
4.2.
Allianz betwist voorts de door [eiser] gestelde klachten en beperkingen. Daartoe is onder meer verwezen naar het rapport van Dörr. In reactie op de gestelde onrechtmatigheid van dat rapport is aangevoerd dat het GPO niet van toepassing is en niet is omzeild omdat de werkgever van de echtgenoot van [gedaagde 1] zelfstandig opdracht heeft gegeven voor het rapport, terwijl Allianz daarvan pas later op de hoogte was. Allianz stelt zich op het standpunt dat de GPO-toets kan worden doorstaan, onder meer omdat sprake was van een redelijk vermoeden dat [eiser] een onjuiste voorstelling van zaken had gegeven en het onderzoek – mede gelet op het aanzienlijk financieel belang – proportioneel was. Voor zover al sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs, betoogt Allianz dat geen sprake is van bijzondere of bijkomende omstandigheden om af te wijken van het beginsel dat het algemeen belang bij de materiële waarheid en het aannemelijk maken van stellingen zwaarder weegt dan het belang bij uitsluiting van bewijs. Van een ernstige schending van de privacy van [eiser] was geen sprake, omdat het onderzoek is uitgevoerd door een deugdelijk recherchebureau met de vereiste vergunningen en heeft plaatsgevonden op gezette tijden, nagenoeg uitsluitend vanuit publieke ruimtes.
4.3.
Allianz weerspreekt daarnaast het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten en beperkingen. Zij stelt zich op het standpunt dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] mede wordt veroorzaakt door (pre-existente) rugklachten. Het rapport van [arts] kan volgens Allianz niet tot uitgangspunt worden genomen, zowel vanwege de wijze van totstandkoming daarvan, als vanwege de onjuistheid van de gestelde diagnose in verband met het negeren van de invloed van de pre-existente rugklachten. Allianz meent dat, mede gelet op de kritiek van haar medisch adviseur MEDAS en orthopedisch chirurg [chirurg] , een nieuwe expertise noodzakelijk is.
4.4.
Allianz voert voorts, met verwijzing naar de omstandigheid dat [eiser] na het ongeval eerst nog vijf jaar heeft doorgewerkt en naar documenten en verklaringen waaruit blijkt dat hij ook nadien nog diverse werkzaamheden heeft verricht (met name als huisarts kleine huisdieren tussen oktober 2005 en juni 2006), verweer tegen de gestelde aantasting van de verdiencapaciteit.
Verder heeft zij bezwaren geuit tegen de door het NRL gehanteerde uitgangspunten bij de berekening van de omvang van de schade.
4.5.
Allianz stelt daarnaast dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn plicht om zijn schade te beperken door aanvankelijk niet met een wandelstok te lopen en geen gebruik te maken van het hulpaanbod van London en Movir bij het opzetten van een dierenartsenpraktijk voor kleine huisdieren.
4.6.
Allianz stelt zich op het standpunt dat zij in verband met de hoogte van de verzekerde som – na aftrek van het reeds betaalde voorschot – maximaal veroordeeld kan worden tot betaling van een bedrag van € 333.780.22, zijnde het restant van de maximale dekking van € 453.780,22 minus het voorschot van in totaal € 120.000,-. Zij betoogt dat de regeling bij het Hof over de andere schadeposten een, ook ten aanzien van de niet geconcretiseerde rente, allesomvattende regeling betrof. Anders meent zij dat ervan uitgegaan moet worden dat een bedrag van € 10.000,- zag op wettelijke rente, zodat de resterende dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering € 343.780,22 zou bedragen.
4.7.
Ten aanzien van de gevorderde resterende materiële schade stelt Allianz zich op het standpunt dat deze geacht moeten worden te zijn meegenomen in de ter comparitie van het Hof gesloten vaststellingsovereenkomst die betrekking had op alle andere posten dan het verlies aan arbeidsvermogen en de buitengerechtelijke incassokosten, en dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld voor verwijzing naar de schadestaat.
Voorts is verweer gevoerd tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, de gevorderde kapitalisatiedatum als ingangsdatum van de wettelijke rente en de gevorderde hoofdelijkheid.
[gedaagde 1]
4.8.
Ook [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Zij stelt niet gebonden te zijn aan de erkenning van de aansprakelijkheid door Allianz omdat zij daarmee nooit heeft ingestemd. Zij is pas bij de kwestie betrokken geraakt toen de gevorderde schade de verzekerde som bleek te overstijgen en heeft nooit verklaard dat zij de behandeling geheel en al aan de verzekeraar zou overlaten. Aan enige mededeling of gedraging van London/Allianz kan zij in redelijkheid niet zijn gebonden.
4.9.
[gedaagde 1] voert dezelfde verweren als Allianz, hierboven onder 4.1 tot en met 4.5 en onder 4.7 weergegeven. Ten aanzien van het rapport van Dörr stelt [gedaagde 1] zich op het standpunt dat zij in rechte in elk geval een beroep kan doen op de uitkomsten van dat onderzoek, omdat zij niet aan het GPO is gebonden.
4.10.
[gedaagde 1] heeft, voor het geval de toewijsbare schadevergoeding de maximale dekking overstijgt, een beroep op matiging gedaan in verband met de voor haar onaanvaardbare gevolgen. Daartoe is het volgende aangevoerd. [gedaagde 1] en haar gezin beschikken niet over vermogen en een veroordeling tot vergoeding van de gevorderde schade zou tot persoonlijk faillissement leiden. [gedaagde 1] had aan haar verplichtingen voldaan door zich adequaat te verzekeren. Zij heeft zich hierover door haar tussenpersoon laten adviseren en heeft daarbij haar bezit van het paard uitdrukkelijk besproken.
5 De beoordeling
in de zaak tegen Allianz
aansprakelijkheid
5.1.
[eiser] heeft Allianz niet direct aangesproken in de zin van artikel 7:954 BW. Nadat [eiser] bij brief van 24 januari 2006 [gedaagde 1] op grond van artikel 6:179 BW aansprakelijk had gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden (im)materiële schade, heeft Allianz de afhandeling feitelijk overgenomen. Blijkens de brief van 27 juni 2007 heeft Allianz de aansprakelijkheid namens [gedaagde 1] erkend, maar dan wel tot maximaal de hoogte van de door Allianz verzekerde som. Tot dat oordeel komt de rechtbank op grond van de navolgende overwegingen.
5.2.
Dat de brief van 27 juni 2007 een duidelijke en onvoorwaardelijke erkenning van de aansprakelijkheid inhoudt is niet in geschil. Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is. Zo is, wanneer een verzekeraar tot de erkenning van aansprakelijkheid is gekomen op grond van een rapport van een door hem ingeschakelde deskundige, daarvoor de enkele omstandigheid dat nadien een andere deskundige een andere visie omtrent de aansprakelijkheid geeft of het eerdere onderzoek als ondeugdelijk aanmerkt, niet voldoende, aangezien de omstandigheid dat het rapport van de deskundige achteraf onjuist of ondeugdelijk wordt bevonden krachtens de in het verkeer geldende opvattingen in de verhouding tot de derde voor rekening van de verzekeraar en diens verzekerde behoort te komen (zie Hoge Raad 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470, NJ 1992/606 en HR 19-09-2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270, NJ 2003/619). Een verzekeraar is echter niet aan haar erkenning gebonden als komt vast te staan dat zij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (artikel 3:44 BW), aangezien het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan zijn erkenning wordt gehouden (zie Gerechtshof Den Haag 29 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2546).
5.3.
Zelfs indien de op grond van de maatschapsovereenkomst verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering als een stilzwijgende afwijking van artikel 6:179 BW zou worden aangemerkt en/of de feitelijke toedracht van het ongeval geen aansprakelijkheid op grond van dat artikel zou opleveren, geldt dat gesteld noch gebleken is dat een onjuiste voorstelling daarover aan [eiser] is te wijten, zodat van bedrog of een daaraan gelijk te stellen omstandigheid in ieder geval geen sprake is. Verwacht mag worden dat de erkenning van de aansprakelijkheid door Allianz was gefundeerd op een behoorlijk onderzoek. Voor zover de resultaten van een bijna tien jaar later verricht onderzoek aanleiding geven om het eerdere onderzoek ondeugdelijk te bevinden, dient dat krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van Allianz te komen, zodat het beroep op dwaling bij de gedane erkenning niet opgaat.
5.4.
Gelet op het voorgaande is Allianz aan de erkenning van de aansprakelijkheid gebonden. Bovendien hebben partijen in de deelgeschilprocedure in hoger beroep ter beëindiging van de onzekerheid en het geschil omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt reeds een vaststellingsovereenkomst gesloten. Ook dat gegeven brengt mee, dat Allianz nu aan de erkenning gebonden is.
resterende schade
5.5.
In de door partijen op 8 januari 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst ten aanzien van een deel van de schade is onder 1. vermeld dat zij geen overeenstemming hebben bereikt over de post verlies arbeidsvermogen en de buitengerechtelijke kosten. Onder 2 is een bedrag aan schadevergoeding genoemd voor een vijftal andere posten en de wettelijke rente daarover. Thans is in geschil of [eiser] in dit stadium vergoeding kan vorderen van een nieuwe schadepost, te weten de resterende materiële schade.
5.6.
Voorop staat dat het ook voor de uitleg van een vaststellingsovereenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud daarvan mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:2004:AO1948). Bij de uitleg van de onderhavige vaststellingsovereenkomst zal rekening worden gehouden met de omstandigheid dat beide partijen bij het sluiten daarvan werden vertegenwoordigd en/of bijgestaan door deskundige raadslieden.
5.7.
Als uitgangspunt moet worden genomen dat partijen beoogden zoveel mogelijk een einde te maken aan de tussen hen bestaande onzekerheid en de geschillen die aanleiding hadden gegeven voor de procedure. In dat licht bezien, in combinatie met de omstandigheid dat partijen onder punt 1 uitdrukkelijk twee schadeposten hebben gereserveerd, moet de vaststellingsovereenkomst aldus worden uitgelegd dat daarmee beoogd werd de omvang van de overige schade bindend vast te stellen. De regeling moet daarom geacht worden alle andere schadeposten, inclusief de rente daarover, te omvatten. Een voorbehoud ter zake van mogelijk later intredende schade is niet gemaakt. Dat geldt ook voor toekomstige kosten van woningaanpassing en hulpmiddelen. Dat [eiser] die ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst wellicht nog niet had voorzien doet daaraan niet af. Het betreft hier schadeposten die, in het algemeen gesproken, voorzienbaar waren en de wederpartij mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat ook deze posten onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst vielen.. Dit dient tot afwijzing van vordering tot vergoeding van resterende materiële schade te leiden, zodat van verwijzing naar de schadestaat geen sprake kan zijn.
5.8.
Gelet op het voorgaande ziet het geschil thans uitsluitend op de omvang van het verlies van arbeidsvermogen en de buitengerechtelijke incassokosten. Op de rente wordt onder 5.23 teruggekomen.
verlies aan arbeidsvermogen
5.9.
Om het verlies aan arbeidsvermogen vast te kunnen stellen moet duidelijk zijn wat het letsel ten gevolge van het ongeval is, in hoeverre dat beperkingen oplevert en wat de gevolgen daarvan zijn voor het vermogen om inkomen te verwerven. Het causaal verband tussen het letsel/de beperkingen en het ongeval maakt daarvan dus deel uit.
5.10.
Partijen zijn na onderling overleg overeengekomen om het letsel van [eiser] door middel van een orthopedische expertise door chirurg-traumatoloog dr. [arts] in kaart te brengen. Deze arts heeft op 6 februari 2012 een rapportage uitgebracht, nadat eerst [eiser] en later London op het concept hadden gereageerd. Daarin is – voor zover van belang – het volgende weergegeven:
“- Status na valgiserend knietrauma rechts. Daarbij ontstonden een laterale collaterale bandlaesie, een voorste (kruis)bandlaesie en een mediale meniscusachterhoorn laesie, waarvoor een voorste kruisbandreconstructie en een valgiserende tibiakop osteotomie werden verricht.
- Milde posttraumatische dystrofie-1, goed reagerend op Lyrica-medicatie;
- Pre-existent beenlengteverschil van 1,7 cm ten nadele van rechts, ten gevolge waarvan er sprake is van een redresseerbare scoliose van de wervelkolom met discopathiën op meerdere lumbale niveaus;
- Er is sprake van pre-existente recidiverende lage rugklachten met daarbij een scoliose, die na het ongeval verergerden. Thans zijn de rugklachten weer op het pre-traumatisch niveau.
- In de toekomst dient er rekening te worden gehouden met een toenemende slijtage van de rechterknie als gevolg van de status na het voorste kruisbandletsel en een partiële meniscectomie. Tevens bestaat er bij hernieuwde traumata kans op een opleving van de posttraumatische dystrofie-1 verschijnselen.
- Functieverlies volgens de AMA-guides: 10 % + 9% = 18% blijvende invaliditeit van de gehele persoon
- Belastbaarheidsprofiel:
Niet beperkt zijn (onder meer) zitten, gebogen werken, hand- en vingergebruik, tillen en dragen tot 10 kilo, koude.
Licht beperkt zijn duwen/trekken en vibratiebelasting.
Matig beperkt zijn staan en persoonlijk risico (in het verkeer).
Matig tot sterk beperkt zijn lopen, traplopen en knielen, hurken, kruipen.
Sterk beperkt zijn rennen, klimmen en klauteren.”
5.11.
London heeft vervolgens in een deelgeschilprocedure verzocht om een hernieuwd deskundigenbericht te gelasten en daartoe orthopedisch chirurg [chirurg] te benoemen omdat het rapport van [arts] , volgens haar, niet voldeed aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. [eiser] heeft in een afzonderlijke deelgeschilprocedure de bepaling van een arbeidsdeskundig onderzoek verzocht. Bij haar verweer daartegen heeft London haar bezwaren tegen het rapport van [arts] herhaald, zich op het standpunt gesteld dat het rapport niet als uitgangspunt kan dienen bij de verdere schadeafwikkeling en gewezen op nieuwe klachten en/of beperkingen van [eiser] . Bij zelfstandig tegenverzoek heeft zij het verzoek een hernieuwd orthopedisch onderzoek te gelasten herhaald. In een beschikking van 8 april 2014 (vindplaats onbekend, red. LSA-LM) in beide procedures heeft deze rechtbank het verzoek van London wegens strijd met de goede procesorde afgewezen. Het verzoek van [eiser] om een arbeidsdeskundig onderzoek te bepalen werd blijkens de overwegingen afgewezen als zijnde prematuur omdat in verband met ‘nieuwe’ c.q. verergerde klachten/beperkingen aanvullende vragen aan [arts] dienden te worden gesteld.
5.12.
London is tegen voornoemd vonnis in beroep gegaan. Bij beschikking van 16 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1581) heeft het Hof Den Haag, in aansluiting bij de overwegingen van de rechtbank, geoordeeld dat de eisen van een goede procesorde zich verzetten tegen het gelasten van een (geheel) nieuw orthopedisch onderzoek. Daarbij werd overwogen dat de totstandkoming van het rapport deugdelijk was, dat de bevindingen voldoende consistent, onderbouwd en toetsbaar zijn en dat de bezwaren (zo nodig) in een –deze- bodemprocedure kunnen worden aangevoerd.
5.13.
Allianz heeft haar bezwaren tegen het rapport – onder meer met verwijzing naar de kritiek van haar medisch adviseur MEDAS en die van orthopedisch chirurg [chirurg] – in de onderhavige procedure herhaald. De kritiek heeft met name betrekking op de invloed die door [eiser] zou zijn uitgeoefend bij de totstandkoming van het rapport, het gewicht dat aan de mogelijke predispositie bij [eiser] is toegekend en de diagnose posttraumatische dystrofie.
5.14.
Partijen zijn het indertijd eens geworden over de inschakeling van [arts] als deskundige, alsmede over de aan hem te stellen vragen. Zijn deskundigheid staat niet ter discussie. Indien partijen in het kader van een onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van hen, overeenkomen om gezamenlijk een medisch deskundige aan te zoeken die gezamenlijk geformuleerde vragen dient te beantwoorden, verbinden zij zich daarmee om de rapportage van de ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt voor hun verdere afhandeling van de zaak te nemen. Dit zou anders kunnen zijn indien de rapportage ontoereikend is voor de schadeafwikkeling en/of inhoudelijk, of voor wat betreft de wijze van totstandkoming niet voldoet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.15.
Voor wat betreft de totstandkoming van het rapport is het weliswaar opmerkelijk dat opmerkingen van [eiser] letterlijk, in de ik-vorm, in het rapport terecht zijn gekomen. Echter, gelet op het als productie 32 bij conclusie van antwoord overgelegde concept-rapport waarin de door [eiser] voorgestelde inhoudelijke wijzigingen zichtbaar zijn, is inzichtelijk welke opmerkingen van [eiser] ten aanzien van de anamnese zijn verwerkt in de tekst van het definitieve rapport. Hierdoor is duidelijk of en in hoeverre de door [eiser] anamnestisch verstrekte informatie van invloed is geweest op de bevindingen die op eigen onderzoek en analyse van de deskundige zijn gebaseerd. Aangezien deze voorgestelde wijzigingen ook aan Allianz ter beschikking zijn gesteld en Allianz gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren, is het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden. Dat de (in het inzagestadium gemaakte) opmerkingen van [eiser] ten aanzien van de anamnese afbreuk zouden hebben gedaan aan de objectiviteit van [arts] , dan wel dat er onvoldoende professionele distantie zou zijn betracht, is ook thans niet (voldoende) toegelicht.
5.16.
Ten aanzien van de kritiek op de in het rapport getrokken conclusies geldt dat deze terecht is aangevoerd voor zover deze betrekking hebben op de beperkingen van [eiser] . De deskundige is daarbij buiten zijn opdracht getreden. Volstaan had moeten worden met conclusies met betrekking tot het letsel. Voor wat betreft de kritiek daarop wordt aangesloten bij hetgeen het Hof in haar beschikking van 16 juni 2015 (ECLI:NL:GHDHA:2015:1581) onder 7. en 8. heeft overwogen. Op dit punt wordt hierna teruggekomen.
Verder is niet gebleken van (al te) grote, en onverklaarbare discrepanties tussen de anamnese en de overige inhoud van het dossier, terwijl [arts] in het licht van zijn uitvoerige rapportage genoegzaam heeft gereageerd op de vragen van Medas naar aanleiding van het concept.
Voor wat betreft de diagnose en het causaal verband geldt, dat de deskundigheid niet ter discussie staat en dat het hier gaat om behoorlijk onderbouwde conclusies in een innerlijk consistent en begrijpelijk rapport. Dat over bepaalde aspecten anders gedacht kan worden maakt, gelet op voormelde, gezamenlijke aanwijzing en het toetsingskader niet dat het rapport ten aanzien van het letsel ontoereikend is.
5.17.
Gelet op het voorgaande is zijn de bevindingen ten aanzien van het letsel bindend te achten voor partijen, nog daargelaten dat, gelet op het tijdsverloop voorafgaand aan en sinds de benoeming van de deskundige van [eiser] niet kan worden gevergd dat hij instemt met een geheel nieuwe rapportage.
Dat betekent, dat het causaal verband tussen het letsel en het ongeval niet meer ter discussie staat en het verweer op dat punt dus verworpen wordt.
5.18.
Thans dient dus een deskundigenbericht wordt ingewonnen bij een verzekeringsarts over de vraag in hoeverre uit het vastgestelde letsel ten gevolge van het ongeval beperkingen voortvloeien. Voor zover sprake is van nieuwe beperkingen (in de zin van na het rapport van [arts] opgekomen) zullen deze bij daarbij aan de orde kunnen komen.
Daarna zal, daarover waren partijen het overigens op 9 november 2012 al eens geworden, een arbeidskundige moeten worden ingeschakeld om de consequenties van de beperkingen voor het verlies aan arbeidsvermogen (en de resterende mogelijkheden om loonvormende arbeid te verrichten) in kaart te brengen.
5.19.
De deskundigen mogen bij de beantwoording van de vragen de bevindingen van het rapport van Dörr gebruiken, doch uitsluitend voor zover die feitelijke informatie over de toestand van [eiser] bevatten. De enkele omstandigheid dat [eiser] in strijd met de Privacygedragscode Sector Particuliere Onderzoeksbureaus onder valse voorwendselen telefonisch is gehoord staat daaraan niet in de weg. Het rapport is opgesteld naar aanleiding van een opdracht van de werkgever van de echtgenoot van [gedaagde 1] . Er bestaan onvoldoende aanwijzingen dat Allianz daarbij betrokken is geweest. Bedoelde gedragscode geldt niet voor een dergelijk, niet door of namens verzekeraar, opgesteld rapport. Voorts zijn de privacy-schendingen waarover [eiser] klaagt zeer beperkt, nu het vrijwel geheel gaat om observaties in de publieke ruimte. Daarbij komt dat [eiser] niet, althans onvoldoende, heeft betwist dat de observaties feitelijk correct zijn.
Het rapport kan door Allianz dus aan het aan de deskundige over te leggen procesdossier worden toegevoegd.
Met het oog op de beslissing op de verweren van Allianz voor zover die zien op het veronachtzamen van de schadebeperkingsplicht zullen de deskundigenberichten ook daarop moeten worden toegesneden.
5.20.
Partijen wordt verzocht om in overleg te gaan over een gezamenlijke inschakeling van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Indien zij het daarover niet eens kunnen worden dienen zij zich uit te laten, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen aanvullende vragen De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
5.21.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één verzekeringsarts en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Wilt u aan de hand van het rapport van 6 februari 2012 van [arts] de functionele beperkingen van [eiser] omschrijven en de belastbaarheid neerleggen in een belastbaarheidsprofiel, een en ander ten behoeve van arbeidsdeskundig onderzoek? Daarbij kunt u eigen onderzoek naar de huidige gezondheidstoestand van [eiser] doen, doch het is niet de bedoeling dat het rapport van [arts] terzijde wordt gelegd dan wel vervangen door uw eigen diagnose.
2. had het thans bestaande beeld zich ook voorgedaan als [eiser] , conform het advies, na het ongeval gebruik had gemaakt van een wandelstok? Zo nee, welke beperkingen zouden dan anders zijn geweest?
3. Hoe past de omstandigheid dat [eiser] tussen november 2001 en oktober 2005 heeft gewerkt in het beeld van de beperkingen? Zijn de beperkingen door die werkzaamheden toegenomen?
4. In hoeverre is er sprake van nieuwe beperkingen in de zin van beperkingen die eerst na het rapport van [arts] zijn opgekomen? Kunt u die, in relatie tot het ongeval, nader toelichten?
5. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Aangezien de aansprakelijkheid van Allianz vast staat en het onderzoek noodzakelijk is om de omvang van de schade te bepalen, komen de daarmee gemoeide kosten voor rekening van Allianz.
5.22.
Het verdient uit pragmatische overwegingen wellicht de voorkeur om, zonder dat na het rapport van de verzekeringsarts nog een tussenvonnis wordt gewezen, meteen een arbeidskundige in te schakelen die de conclusies van de verzekeringsarts tot uitgangspunt neemt. Aan de arbeidskundige dient, behalve de gebruikelijke vraagstelling, ook te worden voorgelegd dat [eiser] tussen november 2001 en oktober 2005 heeft doorgewerkt en dat hem in 2005 is aangeboden om het opzetten van een praktijk voor de behandeling van kleine huisdieren te faciliteren.
In dat verband verdient opmerking dat de vaststelling van verlies aan verdienvermogen niet betekent dat slechts rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat [eiser] een voorkeur had voor een landbouwhuisdierenpraktijk. In het kader van de vaststelling van de schade en de verplichting jegens Allianz tot beperking daarvan mag en kan rekening gehouden worden met de mogelijkheden om op andere wijze, bijvoorbeeld als dierenarts voor kleine huisdieren, de resterende verdiencapaciteit in te zetten.
Partijen dienen zich, in hun akte, tevens uit te laten over een in te schakelen arbeidskundige, de aan deze voor te leggen vragen en voormeld voornemen om het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en arbeidskundig onderzoek direct na elkaar te gelasten.
resterende dekking
5.23.
Allianz is in elk geval niet gehouden tot betaling van een vergoeding die hoger is dan het verzekerde bedrag. Indien de nog te vergoeden schade dit bedrag blijkt te overstijgen dient ter vaststelling van het in dat verband resterende bedrag tot uitgangspunt dat alle rente over de in de vaststellingsovereenkomst bedoelde posten met het bedrag van € 120.000,= is betaald en dat op de posten verlies arbeidsvermogen en buitengerechtelijke kosten nog niets is voldaan. Dat past het best bij de verwoording van de vaststellingsovereenkomst. Met name de tekst aangaande de rente (2.9, onder f), in combinatie met de aard van de vaststellingsovereenkomst, brengt mee dat de bedragen van de geschikte posten geacht moeten worden inclusief alle daarover verschuldigde rente te zijn vastgesteld.
Partijen kunnen zich zo nodig over het resterende bedrag binnen de verzekerde som in meergenoemde akte uitlaten.
in de zaak tegen [gedaagde 1]
5.24.
[gedaagde 1] betwist dat zij gebonden is aan de erkenning van Allianz, doch tevergeefs voor zover die erkenning zag op een schade van maximaal hfl. 1 miljoen. De rechtbank grondt dat oordeel op het volgende. Nadat zij (bij de onder 2.6 bedoelde brief) zelf door [eiser] werd aangesproken heeft zij de behandeling van de claim van [eiser] feitelijk geheel aan Allianz overgelaten. Over de aansprakelijkheid is tussen [eiser] en [gedaagde 1] geen direct contact meer geweest en de aan deze procedure voorafgaande gerechtelijke procedures zijn steeds door Allianz gevoerd. Onder die omstandigheden mocht [eiser] de erkenning van de aansprakelijkheid van Allianz opvatten als een tot hem gerichte verklaring die inhield dat [gedaagde 1] erkende dat zij jegens hem aansprakelijk was. Dat [gedaagde 1] dat niet zelf, met zoveel woorden, heeft erkend doet daaraan niet af. Dat er, anders dan in de door [gedaagde 1] aangehaalde jurisprudentie, (10-01-1992, NJ 1992, 606) geen sprake is van een brief van [gedaagde 1] aan [eiser] doet daaraan in het bijzonder niet af en biedt onvoldoende grond voor een a contrario-redenering. Ook een eenzijdige rechtshandeling, zoals deze erkenning, moet worden geduid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Daarbij is in dit geval van belang dat het volstrekt gebruikelijk is dat de AVP-verzekeraar, namens de aangesproken partij, de behandeling van de zaak namens verzekerde voor zijn rekening neemt. Voorts is van belang dat het hier de risico-aansprakelijkheid van de dierbezitter betreft.
Materieel was er in de omstandigheden van dit geval geen enkele aanwijzing die [eiser] aanleiding had moeten geven om eraan te twijfelen dat de erkenning van de aansprakelijkheid namens [gedaagde 1] geschiedde. De argumenten die [gedaagde 1] noemt – kort samengevat, eigen, risicovol gedrag van [eiser] ten tijde van het incident en daarna verwaarlozing van zijn schadebeperkingsplicht- doen niet af aan die aansprakelijkheid maar kunnen hoogstens leiden tot vermindering van de door [gedaagde 1] te betalen schadevergoeding. Zelfs als [eiser] die toen had gekend hadden die dus niet tot een dergelijke twijfel hoeven leiden.
Ook ten aanzien van [gedaagde 1] geldt daarom dat voor zover deze erkenning is gebaseerd op onderzoek dat later ondeugdelijk wordt bevonden, dat krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening dient te komen. [gedaagde 1] is dan ook in beginsel gebonden aan de erkenning van de aansprakelijkheid namens haar door Allianz en aan de in dat kader gesloten vaststellingsovereenkomst.
5.25.
Dat neemt niet weg dat de omstandigheid dat Allianz als AVP-verzekeraar de zaak namens [gedaagde 1] behandelde meebracht dat [eiser] er rekening mee had te houden dat de verzekering slechts tot een, in de polis genoemd, maximaal bedrag dekking zou bieden. Dat dergelijke verzekeringen een maximum kennen is immers een feit van algemene bekendheid.
[eiser] mocht er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de erkenning op meer dan het verzekerd bedrag zag, tenzij zou blijken dat hij mocht uitgaan van een hoger verzekerd bedrag. Daarvan is geen sprake. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
[gedaagde 1] heeft in 1997 een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten met een maximaal verzekerd bedrag van fl. 1.000.000,-. Dat was, naar vast staat, op dat moment voor dit type verzekering het gebruikelijke maximumbedrag. Dat dit verzekerde bedrag ten tijde van het aangaan van de verzekering in het geval van [gedaagde 1] (vanwege het paard) onverantwoord laag en/of lager dan gebruikelijk was, of dat [gedaagde 1] rekening had moeten houden met een hogere schade is niet voldoende gemotiveerd gesteld. Dat het verzekerde bedrag in 2005 werd verhoogd tot € 500.000,- doet daaraan niet af. Omstandigheden op grond waarvan van [gedaagde 1] had kunnen worden gevergd dat daartoe al voor het ongeval was overgaan zijn immers niet aangevoerd. [gedaagde 1] heeft gesteld, en dat is onvoldoende weersproken, dat bij het sluiten van die verzekering juist het bezit van een paard van belang is geweest, nu zij wist dat een paard tot schade aanleiding kan geven, en voor haar (mede) aanleiding is geweest tot het sluiten van deze verzekering.
Het voorgaande brengt mee, dat het [gedaagde 1] voor wat betreft het bedrag van de schade dat de maximale verzekeringsuitkering mocht overtreffen –dus in het stadium van de begroting- vrij staat daartegen alle verweren te voeren.
5.26.
Die vrijheid van [gedaagde 1] gaat echter niet zover dat zij de aansprakelijkheid op zich alsnog zou kunnen betwisten en evenmin dat zij afstand kan nemen van hetgeen Allianz, namens haar, in het kader van de deskundigenrapporten en het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft gedaan. Hetgeen hiervoor, in de zaak jegens Allianz, is overwogen aangaande de gebondenheid aan de rapportage van [arts] en de vaststellingsovereenkomst geldt mutatis mutandis evenzeer in de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde 1] . De handelingen van Allianz moeten en kunnen andersom, in de verhouding tot [eiser] , in zoverre aan [gedaagde 1] worden toegerekend dat ook zij zich op de vaststellingsovereenkomst kan beroepen, dat ook zij gebonden is aan het rapport van [arts] , dat het causaal verband vast staat en dat ook in de verhouding tussen [gedaagde 1] en [eiser] nadere deskundigenrapporten ingewonnen moeten worden door een verzekeringsarts en een arbeidskundige.
Inmiddels lopen echter de belangen van Allianz en [gedaagde 1] , gelet op de reële mogelijkheid dat de te vergoeden schade het verzekerd bedrag zal overtreffen, in zoverre niet meer parallel. Dat is ook kenbaar voor [eiser] en hij kan er dan ook nu niet meer van uitgaan dat handelingen en mededelingen van Allianz aan [gedaagde 1] kunnen worden toegerekend. Dat betekent, dat het eigen schuld verweer –het op onverantwoorde wijze injecteren van het paard- en het verweer aangaande het niet voldoen aan de schadebeperkingsplicht jegens [gedaagde 1] te zijner tijd bespreking zullen behoeven, als de schade inderdaad het verzekerd bedrag overtreft, als verweren die thuishoren in de schadebegroting.
5.27
Daaromtrent overweegt de rechtbank reeds thans het volgende. Dat sprake was van eigen schuld in de zin dat het injecteren onverantwoord was is onvoldoende onderbouwd. [eiser] was, als dierenarts, de deskundige op dat punt. De brandweer en het nichtje van [gedaagde 1] waren dat niet. Bij gebreke van deugdelijke onderbouwing en gegeven de situatie –het paard stond, naar vast staat, in een sloot en kon daaruit zelf niet omhoog klimmen- acht de rechtbank het geven van de injectie en de wijze waarop dat is geschied onvoldoende voor eigen schuld, zelfs als uitgegaan wordt van de [gedaagde 1] naar voren gebrachte en door [eiser] op onderdelen betwiste versie van het gebeurde.
De schending van de schadebeperkingsplicht bestaande in het niet met een stok lopen zal, zoals hiervoor al werd overwogen in de zaak tegen Allianz, aan de verzekeringsarts voorgelegd worden als het gaat om de vraag of daardoor de beperkingen nodeloos zijn toegenomen. De mogelijkheid om een kleine huisdierenpraktijk te exploiteren zal, zoals eveneens hiervoor in de zaak tegen Allianz gesteld, aan de arbeidskundige worden voorgelegd. Eerst na die rapporten kan daarover dus meer worden gezegd.
5.28
Alsdan dient ook het beroep op matiging te worden beoordeeld, waarbij alle omstandigheden van het geval zullen worden meegewogen.
Tot die omstandigheden behoren ook de wederzijdse financiële posities. [eiser] ontvangt totdat hij zestig wordt een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 82.000,- per jaar en heeft daarnaast € 62.203,- stakingswinst genoten en € 40.000,- aan goodwill ontvangen bij de afwikkeling van de maatschap waarvan hij deel uitmaakte. Indien aan een vergoeding door [gedaagde 1] aan [eiser] wordt toegekomen omdat de schade het verzekerde bedrag overtreft, zal [eiser] in totaal € 453.780,22 van Allianz hebben ontvangen.
[gedaagde 1] heeft onweersproken gesteld en genoegzaam onderbouwd dat zij niet over vermogen beschikt en dat het gezamenlijk inkomen van [gedaagde 1] en haar echtgenoot, van beroep vrachtwagenchauffeur, in de jaren 2008 tot en met 2014 onder de box 3-vrijstelling is gebleven.
Dat betekent dat er voorshands een reële mogelijkheid is dat de rechtbank, alle omstandigheden, waaronder het onverwacht ongelukkige beloop van het letsel en de ernstige gevolgen daarvan voor [eiser] , de aard van de aansprakelijkheid (het ontbreken van schuld zijdens [gedaagde 1] ), de in beginsel adequate verzekering van [gedaagde 1] en de wederzijdse financiele posities, in aanmerking nemend, tot een zekere matiging zal komen. Daarop wordt later teruggekomen.
5.29
Nu de vaststelling van de beperkingen en het onderzoek door de arbeidskundige gelijkelijk van belang is in de zaken tegen [gedaagde 1] en [eiser] zal ook [gedaagde 1] een akte als hiervoor 5.20-5.23 dienen te nemen. Allianz zal, als gezegd, voorlopig de kosten van de onderzoeken dragen. De positie van [gedaagde 1] noopt niet tot uitbreiding van de werkzaamheden van de deskundigen.
in de zaken tegen Allianz en [gedaagde 1] voorts
5.30
Te zijner tijd zal de vordering onder 3.1 sub 5 worden afgewezen, zoals volgt uit de overwegingen aangaande de vaststellingsovereenkomst. Op de vordering onder 3.1 sub 2 betreffende de keuze van de kapitalisatiedatum en daarmee het ingangsmoment van de rente kan nu nog niet worden beslist. De datum van het beëindigen van de maatschap komt uit pragmatische overwegingen niet onredelijk voor, doch deze zal mede afhangen van met name het rapport van de arbeidskundige. Daarop zal dus later moeten worden teruggekomen.
De kosten van het NRL (3.1, sub 4) komen in beginsel niet als schade voor vergoeding in aanmerking, nu het reeds laten vervaardigen van een dergelijke berekening gelet op de nog bestaande geschilpunten zo prematuur was dat dit nodeloze kosten zijn. De overige kosten ex art. 6:96 BW zullen aan de dubbele redelijkheidstoets moeten voldoen. Daarop zal later worden teruggekomen. Desgewenst kunnen partijen daarop in de akte nader ingaan.
5.31
De zaken zullen naar de rol worden verwezen voor aktewisseling als in 5.20-5.23, 5.29 en (eventueel) 5.30 bedoeld. Gelet op het voorgaande, het te verwachten verdere verloop van de procedure, de duur daarvan en de daarmee gemoeid gaande kosten, wordt partijen in overweging gegeven de zaak te regelen (bijvoorbeeld tegen betaling van een iets hoger bedrag dan het verzekerde bedrag)
5.32
De rechtbank ziet geen aanleiding om, in afwijking van het wettelijk uitgangspunt, tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Wel zullen de zaken na dit vonnis worden gesplitst, gelet op het verschil in positie tussen Allianz en [gedaagde 1] . De zaak tegen [gedaagde 1] houdt het oude nummer, die tegen Allianz zal worden voortgezet met als zaak-/rolnummer C/10/525611 / HA ZA 17-407. Zij zullen (via rolvoeging) gezamenlijk worden voortgezet, doch als zelfstandige procedures.
5.33
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2017:9682