RBGEL 310822 Deelgeschil; bevel medewerking aan arbeidsdeskundig onderzoek; afwijzing tegenverzoek ass. met aanvullend onderzoek VZA
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 310822 Deelgeschil; bevel tot medewerking aan arbeidsdeskundig onderzoek; afwijzing tegenverzoek ass. met aanvullend onderzoek VZA
verzocht 28,5 uur x € 258,00 + 21% + 5%, toegewezen 28,5 uur x € 258,00 + 21% = € 8897,13
in vervolg op
RBGEL 120321 nekklachten en, na revalidatie, rugklachten; geen Staat/Vermaat-kwestie; afwachtende opstelling ass. leidt niet tot afwijzing deelgeschil
2
De feiten
2.1.
Op 18 juli 2017 is [verzoeker/verw.tegenverzoek] een ongeval overkomen. [verzoeker/verw.tegenverzoek] stond op het moment van het ongeval met zijn bedrijfsauto met aanhangwagen stil voor een rood verkeerslicht. Een andere automobilist is achterop de aanhangwagen van [verzoeker/verw.tegenverzoek] gereden, waardoor die aanhangwagen los is geschoten en op de bedrijfswagen van [verzoeker/verw.tegenverzoek] is gebotst.
2.2.
De automobilist die [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft aangereden was voor wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Achmea.
2.3.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft na het ongeval nekklachten gekregen. In 2018 is het [verzoeker/verw.tegenverzoek] in de rug geschoten tijdens de uitvoering van een revalidatieoefening.
2.4.
De rug- en nekklachten zijn door middel van een orthopedische expertise van orthopedisch chirurg R [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) vastgesteld. Verzekeringsgeneeskundige [betrokkene 2] (hierna: ‘ [betrokkene 2] ’) heeft FML’s opgesteld en arbeidsdeskundige [betrokkene 3] (hierna: ‘ [betrokkene 3] ’) heeft zich aan de hand van de FML’s uitgelaten over de mate van arbeidsongeschiktheid van [verzoeker/verw.tegenverzoek] ten gevolge van de rugklachten. Deze deskundigen hebben hun werk gedaan in opdracht van Movir, de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van [verzoeker/verw.tegenverzoek] .
2.5.
Op 20 oktober 2020 is [verzoeker/verw.tegenverzoek] een deelgeschil gestart ter beslechting van het geschil tussen partijen over het causaal verband.
2.6.
In de beschikking van 12 maart 2021 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat dat de nekklachten en rugklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen in causaal verband staan met het ongeval van 18 juli 2017.
2.7.
De rechtbank heeft in de beschikking het volgende overwogen:
“ 4.8.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor tot welke beperkingen de ongevalgerelateerde klachten van [verzoeker/verw.tegenverzoek] leiden. [verzoeker/verw.tegenverzoek] is onderzocht door verzekeringsgeneeskundige [betrokkene 2] . [betrokkene 2] heeft FML’s opgesteld op basis van zowel de nek- als de rugklachten. Op basis daarvan kan worden vastgesteld of de door [verzoeker/verw.tegenverzoek] ondervonden klachten tot beperkingen leiden en zo ja, tot welke beperkingen.
De rechtbank leidt uit de FML’s af dat [verzoeker/verw.tegenverzoek] beperkingen heeft ten aanzien van het dragen van beschermende middelen, trillingsbelasting, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, hoofdbewegingen maken, boven schouderhoogte actief zijn, het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk, buigen, frequent buigen tijdens het werk, lopen tijdens het werk, traplopen, klimmen, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk en gebogen en/of getordeerd actief zijn.
( ... )
4.10.
Onder III. vordert [verzoeker/verw.tegenverzoek] een verklaring voor recht dat Achmea gehouden is de ten gevolge van de nek- en rugklachten van [verzoeker/verw.tegenverzoek] en de daaruit voortvloeiende beperkingen geleden en nog te lijden schade volledig aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] te vergoeden. Een dergelijke (ruim geformuleerde) verklaring voor recht kan in dit stadium niet worden toegewezen. Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de berekening van het verlies aan verdienvermogen nog aanvullend onderzoek nodig is. Het in het rapport van arbeidsdeskundige [betrokkene 3] op basis van enkel de rugklachten vastgestelde percentage arbeidsongeschiktheid in het kader van de arbeidsongeschiktheidsverzekering is niet zonder meer toepasbaar op de bepaling van de (civiele) schade in de zin van verlies aan verdienvermogen. Ook is nog onduidelijk in hoeverre de degeneratieve afwijkingen en artrose aan de halswervelkolom, alsmede de eerdere rugklachten van [verzoeker/verw.tegenverzoek] invloed hebben op de schadebegroting. Dit gaat het bestek van deze deelgeschilprocedure te buiten.”
2.8.
Naar aanleiding van deze beschikking van de rechtbank heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] op 29 april 2021 per brief aan Achmea het volgende voorstel gedaan:
“Ik heb mevrouw [betrokkene 4] van de [bedrijf betrokkene 4] bereid gevonden als arbeidsdeskundige op te treden. Zij zal onderzoek kunnen doen naar:
- Mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de nekklachten en hiermee samenhangende beperkingen;
- Mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de rugklachten en hiermee samenhangende beperkingen;
- Mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de rug- en nekklachten en hiermee samenhangende beperkingen.
Would be:
Wat zou de ontwikkeling geweest zijn van de arbeidsongeschiktheid ten gevolge van nekklachten of rugklachten in de hypothetische situatie zonder ongeval?
Het uitgangspunt voor het arbeidsdeskundig onderzoek betreft de weging van belasting en belastbaarheid. Voor de belastbaarheid wordt uitgegaan van de bevindingen van verzekeringsgeneeskundige [betrokkene 2] en het oordeel van de deelgeschilrechter (r.o. 4.8).”
Het door arbeidsdeskundige mevrouw [betrokkene 4] van de [bedrijf betrokkene 4] (hierna te noemen: ‘ [betrokkene 4] ’ en ‘De Bureaus’) voorgestelde onderzoek wordt hierna mede het ‘plan van aanpak’ genoemd.
2.9.
Op 16 juli 2021 heeft Achmea het voorstel van [verzoeker/verw.tegenverzoek] afgewezen en meegedeeld dat zij een schaderegelaar zal inschakelen.
2.10.
Op 1 februari 2022 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de advocaat van [verzoeker/verw.tegenverzoek] en de door Achmea ingeschakelde schaderegelaar, de heer [betrokkene 5] van [bedrijf betrokkene 5] .
2.11.
Op 4 maart 2022 heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] Achmea verzocht om binnen een week het verslag van de bespreking op 1 februari 2022 aan te bieden, een visie te geven op de verdere vaststelling van de schade van [verzoeker/verw.tegenverzoek] , eventueel een voorstel te doen ter regeling van de schade en verzocht het toegezegde voorschot van € 25.000,00 te betalen.
2.12.
Op 10 maart 2022 heeft Achmea het voorschot aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] betaald en voor het overige aangekondigd zo spoedig mogelijk op de zaak terug te komen.
2.13.
Op 20 april 2022 heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] - onder toezending van het concept verzoekschrift deelgeschil - aan Achmea meegedeeld dat het hem raadzaam lijkt dat het in april 2021 voorgestelde arbeidsdeskundig onderzoek zal plaatsvinden en Achmea om een reactie hierop verzocht.
2.14.
Op 28 april 2022 heeft Achmea per e-mail als volgt gereageerd:
“ Voortgang dossier
De schaderegelaar [betrokkene 5] heeft ons in overweging gegeven een op pragmatische gronden u een regelingsvoorstel te doen. Gezien de aard en de omvang van het letsel wordt het dossier intern besproken. Helaas kan ik nog niet het voorstel doen.
Achmea komt op korte termijn bij u op deze zaak terug. ( ... )”
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Achmea te bevelen om in het minnelijk traject haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van een arbeidsdeskundig onderzoek door arbeidsdeskundige mevrouw [betrokkene 4] van de [bedrijf betrokkene 4] conform het op 29 april 2021 door [verzoeker/verw.tegenverzoek] aan Achmea aangeboden onderzoek ‘Plan van aanpak en kostenbegroting arbeidsdeskundig onderzoek de heer [verzoeker/verw.tegenverzoek] ’ (bijlage 3 verzoekschrift, hierna: Plan van aanpak);
II. te beslissen dat Achmea op grond van artikel 6:96 lid 2 BW de kosten van het onder I. bedoelde deskundigenonderzoek draagt;
III. de kosten van het deelgeschil, waaronder de buitengerechtelijke kosten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW, te begroten en Achmea in deze kosten te veroordelen.
3.2.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Ter vaststelling van de omvang van de schade van [verzoeker/verw.tegenverzoek] is een arbeidsdeskundig onderzoek nodig. [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft Achmea op 29 april 2021 een voorstel gedaan tot benoeming van [betrokkene 4] . Achmea wil niet meewerken aan de uitvoering van het onderzoek door [betrokkene 4] . [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft er daarom belang bij dat de rechtbank Achmea beveelt om mee te werken. Het arbeidsdeskundig onderzoek is nodig voor de vaststelling van het verlies aan verdienvermogen van [verzoeker/verw.tegenverzoek] als gevolg van de door hem opgelopen nek- en rugklachten en daaruit voortvloeiende beperkingen. Achmea is daarom gehouden de kosten van het onderzoek te dragen.
Een beslissing op het verzoek kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
3.3.
Achmea heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van [verzoeker/verw.tegenverzoek] omdat het in feite neerkomt op een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht waarvoor de deelgeschilprocedure niet is bedoeld. Bovendien heeft te gelden dat Achmea het ermee eens is dat er een arbeidsdeskundige moet worden benoemd, voor een bevel tot medewerking ontbreekt dan ook het belang. Subsidiair voert Achmea verweer tegen de door [verzoeker/verw.tegenverzoek] voorgestelde persoon van de deskundige, [betrokkene 4] , en het Plan van aanpak. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het verzoek van [verzoeker/verw.tegenverzoek] voor behandeling in een deelgeschilprocedure in aanmerking komt, verzoekt Achmea bij wege van zelfstandig tegenverzoek dat de rechtbank zal bepalen dat [betrokkene 2] , alvorens een arbeidsdeskundige zijn/haar onderzoek kan starten, zijn (niet ongevalsgerelateerde) FML dient te actualiseren met de ongevalsvreemde knieklachten.
3.4.
Achmea legt aan het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek het volgende ten grondslag. [verzoeker/verw.tegenverzoek] is eind 2014 geopereerd aan zijn knie, waarbij een voorstekruisbandconstructie en een operatie aan zijn meniscus zijn verricht. Volgens Achmea hebben deze operaties tot een blijvende verminderde belastbaarheid geleid. [betrokkene 2] heeft in zijn (niet ongevalsgerelateerde) FML niet deze ongevalsvreemde knieklachten van [verzoeker/verw.tegenverzoek] betrokken, terwijl dit volgens Achmea wel van belang is, omdat deze evengoed tot beperkingen hebben geleid en onbetwist niet verbonden zijn met het ongeval.
3.5.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna indien nodig worden ingegaan.
4
De beoordeling
Het verzoek van [verzoeker/verw.tegenverzoek]
4.1.
Op grond van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter worden verzocht om te beslissen over een geschil in een letselschadezaak waarvan beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Uit de toelichting op de Wet deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade volgt dat de medewerking aan een deskundigenonderzoek, zoals door [verzoeker/verw.tegenverzoek] verzocht, in een deelgeschil aan de orde kan worden gesteld. Het verzoek van [verzoeker/verw.tegenverzoek] valt hierdoor onder het bereik van artikel 1019w Rv, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.2.
Achmea heeft aangevoerd dat [verzoeker/verw.tegenverzoek] geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat Achmea bereid is mee te werken aan een arbeidsdeskundig onderzoek. Uit de tussen partijen voorafgaand aan de procedure gevoerde correspondentie, volgt echter dat Achmea ten tijde van de indiening van het verzoekschrift niet bereid was om mee te werken aan het onderzoek, althans dat zij [verzoeker/verw.tegenverzoek] daarvan op dat moment niet op de hoogte had gesteld. Op 20 april 2022 heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] immers het verzoekschrift in concept aan Achmea gestuurd, waarop Achmea slechts heeft geantwoord dat zij met een regelingsvoorstel zal komen. Als het voor Achmea - zoals zij heeft betoogd - slechts ging om de persoon van de deskundige en de te stellen vragen, had het op de weg van Achmea gelegen dat op dat moment aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] kenbaar te maken. Omdat Achmea dat niet heeft gedaan en ook geen regelingsvoorstel heeft gedaan, was er op het moment van indiening van het verzoekschrift sprake van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen. Een beslissing van de rechtbank op het verzoek van [verzoeker/verw.tegenverzoek] kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Daarmee staat vast dat [verzoeker/verw.tegenverzoek] belang heeft bij het verzoek en wordt het hiertegen gevoerde verweer verworpen.
4.3.
Achmea heeft subsidiair bezwaar gemaakt tegen de persoon van de deskundige en het Plan van aanpak en de daarin vervatte vraagstelling aan de arbeidsdeskundige.
4.3.1.
Achmea heeft bezwaar tegen [betrokkene 4] omdat zij verbonden is aan de Bureaus waaraan ook de medisch adviseur van [verzoeker/verw.tegenverzoek] , drs. [betrokkene 6] (hierna ‘ [betrokkene 6] ’), verbonden is. Ter zitting heeft Achmea opgemerkt dat [betrokkene 4] niet partijdig is, maar door de verbondenheid aan De Bureaus wel de schijn van partijdigheid heeft. Bovendien is op de website van De Bureaus te lezen dat de verschillende professionals intensief met elkaar samenwerken.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft in dit verband aangevoerd dat De Bureaus een grote en bekende partij is in de letselschadebranche die werkzaamheden verricht voor zowel slachtoffers als verzekeraars. De ruim 60 professionals die aan De Bureaus zijn verbonden, werken op basis van een gezamenlijke of eenzijdige opdracht. De enkele omstandigheid dat [betrokkene 6] en [betrokkene 4] beiden verbonden zijn aan De Bureaus, betekent niet dat [betrokkene 4] haar opdracht als deskundige niet onpartijdig en onafhankelijk kan verrichten. Zowel [betrokkene 4] als [betrokkene 6] hebben ten behoeve van deze procedure verklaard dat zij onafhankelijk en onpartijdig van elkaar handelen en dat hun werkzaamheden strikt gescheiden plaatsvinden. [betrokkene 4] heeft bovendien verklaard dat zij haar rapportage enkel zal baseren op de uitgangspunten en belastbaarheidsgegevens afkomstig uit de rapporten van de deskundigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Met de verwijzing naar de website, waarop slechts algemene aanprijzingen zijn vermeld, heeft Achmea -in het licht van de door de deskundigen afgelegde verklaringen - haar bezwaren tegen [betrokkene 4] onvoldoende onderbouwd.
4.3.2.
Over het Plan van aanpak heeft Achmea aangevoerd dat dit een ongebruikelijke en sturende vraagstelling bevat en daarom niet bruikbaar is. Ter onderbouwing refereert Achmea hierbij aan hetgeen haar medisch adviseur, [betrokkene 7] , (hierna: [betrokkene 7] ) hierover in zijn medisch advies heeft aangegeven: “Bovendien is de vraagstelling en het plan van aanpak sturend. Zo is er sprake van een evaluatie van de ontwikkeling van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van nek- of rugklachten in hypothetische situatie zonder ongeval. Dat is een ongebruikelijke vraagstelling dan [en] ongebruikelijk onderdeel van een plan van aanpak voor een arbeidsdeskundige”.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft naar aanleiding hiervan [betrokkene 4] verzocht hierop te reageren. [betrokkene 4] heeft hierover het volgende opgemerkt:
“De vraag wat de ontwikkeling van de arbeidsmogelijkheden zouden zijn, het ongeval weggedacht, is over die periode niet op basis van objectieve belastbaarheidsgegevens te beantwoorden. Aangezien er geen situatie zonder ongeval is, zijn deze gegevens ook niet beschikbaar. Wel kan, gelet op wat vast te stellen is van de situatie na het ongeval (op basis van de opgestelde FML’s) een beeld worden geschetst hoe het zou zijn gegaan als het ongeval niet was gebeurd. En kan beschreven worden, op basis van onderzoek naar arbeidsomstandigheden, marktontwikkeling en overige capaciteiten, wat betrokkene had kunnen gaan doen.”
Zonder nadere toelichting, die Achmea niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat de hierboven bedoelde vraag uit het plan van aanpak sturend is. [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft met de verklaring van [betrokkene 4] op dit punt een afdoende verklaring voor de vraag gegeven, terwijl Achmea ter zitting desgevraagd geen alternatief voorstel heeft gedaan.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onder I. verzochte zal worden toegewezen.
4.5.
Achmea heeft zich niet verzet tegen het verzoek onder II., zodat ook dit verzoek zal worden toegewezen.
4.6.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.7.
Achmea heeft primair aangevoerd dat [verzoeker/verw.tegenverzoek] het deelgeschil onnodig en onterecht heeft ingesteld, omdat zijn verzoek neerkomt op een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht. [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft daarom onterecht een deelgeschil aanhangig gemaakt. Daar komt bij dat Achmea meermaals heeft aangeboden om buitengerechtelijk in samenspraak een (onafhankelijk) arbeidsdeskundige te benoemen. Desondanks heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] ervoor gekozen om de deelgeschilprocedure voort te zetten.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een onnodig ingesteld deelgeschil geen sprake. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is [verzoeker/verw.tegenverzoek] ontvankelijk in zijn verzoek tot medewerking aan het verrichten van een deskundigenonderzoek. Achmea heeft weliswaar aangeboden om in onderling overleg een arbeidsdeskundige te benoemen, maar zij heeft dat pas gedaan nadat [verzoeker/verw.tegenverzoek] het deelgeschil aanhangig had gemaakt. [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft al in april 2021 aan Achmea voorgesteld om [betrokkene 4] te benoemen. Achmea heeft dat aanbod op 16 juli 2021 afgewezen zonder een tegenvoorstel te doen. Ook nadat [verzoeker/verw.tegenverzoek] op 20 april 2022 (onder overlegging van een concept verzoekschrift voor een deelgeschilprocedure) aan Achmea had geschreven dat het in april 2021 voorgestelde arbeidsdeskundig onderzoek moet worden uitgevoerd, heeft Achmea niet aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] kenbaar gemaakt dat [betrokkene 4] voor haar niet acceptabel was. Het had op de weg van Achmea gelegen om in ieder geval op dat moment aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] duidelijk te maken dat zij - zoals zij stelt - wel wilde meewerken aan een arbeidsdeskundig onderzoek, maar dat de zij niet akkoord kon gaan met [betrokkene 4] . Omdat Achmea dat niet voor indiening van het verzoekschrift heeft gedaan, heeft [verzoeker/verw.tegenverzoek] terecht een deelgeschil aanhangig gemaakt om uit de ontstane impasse te komen.
4.9.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op € 11.032,01 (28,5 uur x € 258,00 per uur, vermeerderd met 21% btw en 5% kantoorkosten en € 1.301,00 aan griffierecht).
Achmea heeft bezwaar gemaakt tegen de kantoorkosten. De kosten zijn volgens Achmea gelet op de huidige communicatiemiddelen niet gemaakt en komen om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. Voor zover [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft aangevoerd dat het een opslag betreft voor de secretariële werkzaamheden, moet worden aangenomen dat deze werkzaamheden zijn verdisconteerd in het uurtarief van € 258,00, aldus Achmea.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uurtarief van mr. van Meerkerk en het aantal opgevoerde uren worden redelijk bevonden. Wel is de hoogte van het uurtarief voor de rechtbank aanleiding om de verzochte kantoorkosten van 5 % af te wijzen. Deze kosten mogen verdisconteerd worden geacht in genoemd uurtarief, zodat afzonderlijke toewijzing van kantoorkosten niet redelijk is.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft bij de kosten van het deelgeschil ook de kosten van het medisch advies opgenomen. Deze kosten behoren niet tot de kosten van het deelgeschil en zullen daarom buiten de begroting worden gelaten. Voor zover [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft verzocht de buitengerechtelijke kosten te begroten, zal dit verzoek worden afgewezen, dit betreft immers geen kosten van het deelgeschil. Tenslotte wordt aan griffierecht een bedrag van € 314,00 begroot.
Dit leidt ertoe dat de kosten van het deelgeschil worden begroot op € 9.211,13 inclusief btw. Omdat de aansprakelijkheid van Achmea vast staat, zal Achmea worden veroordeeld tot betaling van deze kosten aan [verzoeker/verw.tegenverzoek] .
4.10.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft verzocht de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Alhoewel artikel 288 Rv bepaalt dat eindbeschikkingen uitvoerbaar bij voorraad kunnen worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat de aard van de deelgeschilprocedure zich verzet tegen het verzoek. Artikel 1019bb Rv bepaalt immers dat tegen de beschikking op het verzoek geen voorziening openstaat, omdat het openstellen van zo’n voorziening niet strookt met de ratio van de deelgeschilprocedure, kort gezegd beslissen op een geschilpunt dat partijen verdeeld houdt om ze in staat te stellen de onderhandelingen weer op te pakken. Dat de mogelijkheid van hoger beroep feitelijk kan worden gecreëerd in een bodemprocedure, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van deze beschikking heeft in het licht van de doelstelling van deze procedure ook geen toegevoegde waarde, zodat [verzoeker/verw.tegenverzoek] daarbij geen (voldoende) belang heeft. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Het verzoek van Achmea
4.11.
Aan de voorwaarde waaronder het tegenverzoek is ingesteld is voldaan, zodat het verzoek zal worden beoordeeld.
4.12.
Achmea stelt zich op het standpunt dat alvorens een arbeidsdeskundig onderzoek kan worden verricht, een geactualiseerde (niet ongevalsgerelateerde) FML dient te worden opgesteld. [betrokkene 2] heeft in zijn FML niet de ongevalsvreemde knieklachten van [verzoeker/verw.tegenverzoek] betrokken. Dit is volgens Achmea wel van belang omdat [verzoeker/verw.tegenverzoek] eind 2014 is geopereerd aan zijn knie, waarbij hij een voorstekruisbandreconstructie en een operatie aan zijn meniscus heeft ondergaan en de medisch adviseur van Movir in 2018 een blijvend invaliditeitspercentage van 10% aan de knie heeft toegekend. Voorts heeft [betrokkene 7] in zijn laatste medisch advies van 28 juni 2022 aangegeven dat hij vermoedt dat [betrokkene 2] zich niet heeft beseft dat een voorstekruisbandletsel en gedeeltelijke verwijdering van de meniscus altijd preventieve beperkingen indiceren bij een verhoogd risico op slijtage ondanks een niet afwijkend lichamelijk onderzoek.
4.13.
[verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft betwist dat [betrokkene 2] bij het opstellen van de FML’s het (ongevalsvreemde) knieletsel van [verzoeker/verw.tegenverzoek] niet heeft betrokken. [betrokkene 2] beschikte immers bij het verrichten van zijn onderzoek over de gehele medische voorgeschiedenis van [verzoeker/verw.tegenverzoek] , waardoor hij ook bekend was met de daarin beschreven knieproblematiek. Dat de medisch adviseur van Achmea vermoedt dat [betrokkene 2] zich niet heeft beseft dat een voorstekruisbandreconstructie en een gedeeltelijke verwijdering van de meniscus altijd preventieve beperkingen indiceren, is een vermoeden dat niet nader is onderbouwd. Daarbij hebben zowel [betrokkene 2] als [betrokkene 1] lichamelijk onderzoek verricht waarbij geen knieklachten zijn vastgesteld. [verzoeker/verw.tegenverzoek] heeft ter zitting beaamd dat hij al jaren geen hinder van zijn knie ondervindt; voorafgaand aan onderhavig ongeval deed hij nog aan Viking runs, aldus [verzoeker/verw.tegenverzoek] . Ook in de stukken ziet de rechtbank geen aanknopingspunten die in de richting van knieklachten en daaraan gekoppelde beperkingen wijzen. De rechtbank is – met inachtneming van het voorgaande – dan ook van oordeel dat er geen aanleiding is voor een aanvullend onderzoek voorafgaand aan de uit te voeren arbeidsdeskundige expertise. Het enkele gegeven dat de medisch adviseur van Movir 10% blijvende invaliditeit heeft toegekend aan de knie, maakt dit niet anders. Een percentage invaliditeit is niet zonder meer bepalend voor de aanwezigheid dan wel de mate van klachten en beperkingen. Zonder nadere onderbouwing, die hier ontbreekt, kan uit het gestelde percentage invaliditeit dan ook niet worden geconcludeerd dat er dús sprake is van beperkingen.
4.14.
Het verzoek van Achmea zal dan ook worden afgewezen. ECLI:NL:RBGEL:2022:5451