Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 230620 Hof acht deskundigenbericht nodig tzv mogelijke gebreken bij uitvoering uitgebreide gebitsrehabilitatie (2)

GHSHE 230620 Hof acht deskundigenbericht nodig tzv mogelijke gebreken bij uitvoering uitgebreide gebitsrehabilitatie
- met het oog op opgetreden vertrouwensbreuk kan ingebrekestelling achterwege blijven
- meerdere uitspraken tzv benoeming deskundige mbt mogelijke gebreken bij uitvoering uitgebreide gebitsrehabilitatie

3
De vaststaande feiten
3.1.

[geïntimeerde] voert een tandartspraktijk. [appellante] is van 10 juni 2014 tot 7 november 2016 onder behandeling geweest bij [geïntimeerde] .

3.2.
In genoemde periode heeft [geïntimeerde] bij [appellante] een uitgebreide gebitsrehabilitatie uitgevoerd in zowel de onder- als de bovenkaak. Daarbij zijn meerdere tanden en kiezen afgeslepen en van kronen en bruggen voorzien.

3.3.
[geïntimeerde] heeft in de behandelperiode drie facturen aan [appellante] gezonden. Deze facturen zijn door [appellante] voldaan (productie 5 bij dagvaarding). Het gaat om de volgende facturen:

- factuur van 7 januari 2015 ten bedrage van € 48,02
- factuur van 22 januari 2015 ten bedrage van € 439,88
- factuur van 12 augustus 2016 ten bedrage van € 12.785,68.

3.4.
Gedurende de behandelperiode heeft [appellante] [geïntimeerde] er meerdere keren op gewezen dat zij pijnklachten had. Bij e-mailbericht van 12 september 2016 aan [geïntimeerde] heeft [appellante] deze en andere klachten naar aanleiding van de behandeling kenbaar gemaakt (producties 3, 4 en 6 bij inleidende dagvaarding).

3.5.
Nadat [geïntimeerde] [appellante] bij e-mailbericht van 19 september 2016 op de hoogte had gesteld van een slijpplan (productie 7 bij dagvaarding), heeft [appellante] bij e-mailbericht van 21 september 2016 laten weten dat zij elders een second opinion zal vragen (productie 8 bij dagvaarding).

3.6.
Op verzoek van [appellante] heeft tandarts [persoon A] , werkzaam bij het Academisch Centrum Tandheelkunde [locatie] (ACTA), op 22 december 2016 een expertise uitgebracht en - onder meer - het volgende geconstateerd (productie 10 bij dagvaarding):

"CONCLUSIE:

- De pijnklachten aan de 35 en 23 zijn hoogstwaarschijnlijk pulpitisklachten. Deze pijnklachten hadden opgelost moeten worden voordat tot definitiefplaatsen van het werk overgegaan kon worden.
- Omdat patiënt klemt had een opbeetplaat vervaardigd moeten worden na definitieve plaatsing van het werk.
- Het kroon- en brugwerk heeft dikke randen, hier en daar ook overhangende randen, en de dummies zijn als een zadel over de processus vormgegeven (een modefied ridgelap heeft de voorkeur boven een zadelvormige dummie). Door deze factoren is adequate gebitsreiniging nauwelijks mogelijk.
- De occlusie en articulatie is niet optimaal. Daar moet nader naar gekeken worden.

ADVIES:

1e fase: pijnklachten oplossen.
2e fase: evaluatie vanfase 1. (o.a. Is alles tot rust gekomen?)
3e fase: kroon- en brugwerk herstellen/vernieuwen
4e fase: opbeetplaat vervaardigen ”

3.7.
Op 24 februari 2017 heeft tandarts-implantoloog [persoon B] van Centrum Mondzorg [locatie] op verzoek van [appellante] advies uitgebracht. Dit advies luidt als volgt (productie 11 bij dagvaarding):

"Ik ben het grotendeels eens met het verslag van ACTA.

Mijn advies is:
1. Eerst rigoreus inslijpen in maximale occlusie.
2. Beoordelen pijnklachten door endodontoloog.
3. Behandelen te hoge spieraktiviteit.
4. Pas als de situatie volledig stabiel is en klachten over zijn dan waarschijnlijk alle kroon- en brugwerk opnieuw vervaardigen.
5. Kroon- en brugwerk vooral eerst tijdelijk plaatsen of tijdelijke kronen vervaardigen.
6. Als nodig nog splinttherapie voor het definitief plaatsen. ”

3.8.
Bij brief van 31 maart 2017 aan [geïntimeerde] heeft de gemachtigde van [appellante] namens zijn cliënte te kennen gegeven dat [geïntimeerde] in de uitvoering van de tussen partijen gesloten behandelingsovereenkomst toerekenbaar tekort is geschoten (productie 12 bij dagvaarding). Voorts is [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de als gevolg daarvan door [appellante] geleden en nog te lijden schade, welke schade door [appellante] wordt begroot op € 16.952,15. In genoemde brief staat onder meer letterlijk vermeld:

“4. Ingebrekestelling

Namens cliënte stel ik u hierbij in gebreke en verzoek ik u en voor zoveel nodig sommeer ik u de door mijn cliënte geleden schade ten bedrage van € 16.952,15 binnen de termijn van vier weken na dagtekening van dit schrijven te voldoen (...). ”
Bij e-mailbericht van 19 mei 2017 heeft Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V., de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [geïntimeerde] , het volgende aan de gemachtigde van [appellante] meegedeeld (productie 13 bij dagvaarding): "Onze tandheelkundig adviseur heeft aangegeven dat de kwaliteit van het werk zodanig slecht is dat dit overgemaakt moet worden. Onze polis biedt geen dekking voor het overdoen van werk. Hiervoor zult u dus onze verzekerde rechtstreeks voor moeten benaderen. ”

3.9.
Op 5 juli 2017 heeft tandarts-implantoloog [persoon C] van Praktijk Voor Orale Implantologie [[X]] B.V. op verzoek van [appellante] de kosten van herbehandeling begroot op € 14.511,87 (productie 14 bij dagvaarding). In december 2017 heeft genoemde tandarts-implantoloog [persoon C] [appellante] behandeld. Hij heeft onder meer kroon- en brugwerk in haar bovenkaak verwijderd (productie 19 van [appellante] ).

3.10.
Op verzoek van [geïntimeerde] heeft tandarts [persoon D] het dossier en de documenten in verband met de behandeling van [appellante] doorgenomen. In zijn brief van 13 november 2017 (productie 11 bij conclusie van antwoord) schrijft hij hierover:

“(…) bij doorname van het dossier heb ik nergens onregelmatigheden kunnen vinden op het gebied van de tandheelkundige behandeling en omgang met de patiënt. meer nog, ik zou niet anders hebben gehandeld. (…)”

4
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.

[appellante] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd vergoeding van de door haar geleden schade. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst inzake de geneeskundige behandeling van [appellante] . [geïntimeerde] heeft in strijd gehandeld met artikel 7:453 BW door niet de zorg te verlenen die van haar verwacht mocht worden en zij heeft de informatieplicht, neergelegd in artikel 7:448 BW, geschonden. Bovendien heeft [geïntimeerde] de dossierplicht van artikel 7:454 BW geschonden.

4.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 31 mei 2018 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd. [geïntimeerde] is eerst tot vergoeding van eventuele schade gehouden indien zij in verzuim verkeert. Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Uit de overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat aanmaning nutteloos zou zijn. Ook is onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat van [appellante] niet langer gevergd kon worden om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen de gestelde gebreken te herstellen. Voor het intreden van verzuim had [appellante] [geïntimeerde] in gebreke moeten stellen bij een schriftelijke aanmaning, waarbij zij [geïntimeerde] een redelijke termijn voor nakoming had moeten stellen. Van een ingebrekestelling is niet gebleken. Onder omstandigheden kan een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Deze omstandigheden doen zich in deze zaak niet voor.

5
De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
De eerste rechter heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat Nederlands recht van toepassing is (rov. 4.1.1 en 4.1.2 van het bestreden vonnis). Nu daartegen in hoger beroep niet met een grief is opgekomen zal ook het hof daarvan uitgaan.

5.2
[appellante] vordert vergoeding van de door haar geleden schade. Zij legt daaraan ten grondslag dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.

Tussen partijen is niet in geschil dat door [appellante] aan [geïntimeerde] geen ingebrekestelling, houdende een schriftelijke aanmaning waarin [geïntimeerde] een redelijke termijn voor de nakoming, is gestuurd. Het debat in hoger beroep spitst zich met name toe op de vraag of verzuim is ingetreden. [appellante] betoogt dat:

- het verzuim is ingetreden conform artikel 6:82 lid 2 BW en/of
- sprake is van een situatie waarbij het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden ex artikel 6:83 BW dan wel artikel 6:248 BW of een combinatie daarvan.
[geïntimeerde] betwist dat verzuim is ingetreden.

5.3
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft een ingebrekestelling niet de functie om ‘het verzuim vast te stellen’, maar om de schuldenaar nog een laatste termijn voor nakoming te geven en aldus nader te bepalen tot welk tijdstip nakoming nog mogelijk is zonder dat van een tekortkoming sprake is, bij gebreke van welke nakoming de schuldenaar vanaf dat tijdstip in verzuim is. Hiermee strookt dat pas sprake is van een tekortkoming wegens niet tijdig of ondeugdelijk presteren (ervan uitgaande dat nakoming nog mogelijk is), indien de schuldenaar in verzuim is (vgl. HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:141).

5.4
Art. 6:83 BW noemt drie gevallen waarin verzuim intreedt zonder ingebrekestelling:

a. wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft;
b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen;
c. wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis heeft de Hoge Raad herhaaldelijk geoordeeld dat art. 6:83 BW niet een limitatieve opsomming behelst van gevallen waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, maar dat ook de redelijkheid en billijkheid hierbij een rol kunnen spelen. Onder omstandigheden kan (i) een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling onaanvaardbaar zijn, of (ii) worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim raakt. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de gevolgen van niet-nakoming zo ernstig zijn (bijvoorbeeld letsel) dat van de schuldeiser niet meer kan worden gevergd dat hij de schuldenaar nog een kans geeft (vgl. de conclusie OM voor HR 31-01-2020, ECLI:NL:PHR:2019:962, overweging 3.12).

5.5
Een bijzonder kenmerk van de geneeskundige behandelingsovereenkomst is de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt. De hulpverlener kan de behandelingsovereenkomst niet opzeggen, behoudens gewichtige redenen. In juni 2014 is [geïntimeerde] begonnen aan de behandeling van het gebit van [appellante] . Het betrof het plaatsen van een groot aantal implantaten en het vervangen van tanden, een complexe behandeling derhalve, zoals [geïntimeerde] zelf erkent (conclusie van antwoord randnummer 11.). Tijdens de behandeling heeft [appellante] verschillende keren aan [geïntimeerde] laten weten dat zij niet tevreden was over het resultaat en dat zij nog steeds last had van pijnklachten.

Na aanhoudende pijnklachten heeft [appellante] een second opinion aangevraagd bij ACTA, waarvan zij in december 2016 een expertise heeft ontvangen (vgl. rov. 3.6). Hierna heeft [appellante] in februari 2017 een advies van een tandarts-implantoloog ontvangen (vgl. rov. 3.7). Gelet op de bijzondere vertrouwensrelatie tussen arts en patiënt en in aanmerking genomen de second-opinion van ACTA en het advies van de tandarts implantoog is [appellante] mede gelet op de door haar ervaren pijnklachten, begrijpelijkerwijs het vertrouwen in [geïntimeerde] verloren. Naar het oordeel van het hof brengen onder die omstandigheden, gevoegd bij het feit dat [appellante] tenminste drie maal schriftelijk aan [geïntimeerde] haar pijnklachten heeft gemeld onder het uitspreken van de hoop dat [geïntimeerde] er bij de eerstvolgende behandeling wat aan zou doen, de redelijkheid en billijkheid mee dat een ingebrekestelling achterwege kon blijven. Van [appellante] kon niet verwacht worden dat zij [geïntimeerde] nog een termijn gaf voor nakoming van de (geneeskundige behandelings)overeenkomst. Daarmee is [geïntimeerde] , indien er sprake is van een tekortkoming (waarover hierna meer), zonder ingebrekestelling in verzuim gekomen.

Grief 2 slaagt dan ook.

5.6
Op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep komt het hof daarmee toe aan de vraag of sprake is van een tekortkoming door [geïntimeerde] in de nakoming van de behandelingsovereenkomst (artikel 7:446 e.v. BW).

5.7
Bij de beoordeling stelt het hof het volgende voorop. Aansprakelijkheid van de hulpverlener veronderstelt een fout, wat betekent dat hij anders heeft gehandeld dan hij had moeten doen. Zijn handelen moet worden afgemeten aan het handelen als goed hulpverlener. Uitgangspunt daarbij is dat de hulpverlener handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (zie artikel 7:453 BW). Deze zorgplicht betekent dat de hulpverlener die zorg moet betrachten die de redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht (de zgn. maat-man hulpverlener). De rechter dient bij de toetsing van deze norm, regels en normen die op het gebied van de hulpverlening in de gezondheidszorg gelden te gebruiken als bouwstenen voor zijn oordeel. Zo zullen ter zake van het handelen van een individuele beroepsbeoefenaar gedragsregels die worden gehanteerd door de betreffende beroepsorganisatie van belang kunnen zijn. De bewijslast van de fout rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op de patiënt. De arts dient zijnerzijds aanknopingspunten te verschaffen aan de patiënt voor de op hem rustende stelplicht en bewijslast. Dit houdt in dat de arts zo nauwkeurig mogelijk zijn lezing moet geven van hetgeen, voor zover relevant, tijdens de medische behandeling is voorgevallen en de gegevens verschaffen waarover hij als arts de beschikking heeft of kan hebben. Deze verzwaarde stelplicht doet er niet aan af dat de bewijslast van de fout op de patiënt rust (HR 15 juni 2007, NJ 2007/335; HR 20 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1093): het is geen omkering van de bewijslast.

5.8
Onder verwijzing naar de expertise van ACTA (rov. 3.6) en het advies van een tandarts-implantoloog (rov. 3.7) betoogt [appellante] dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] . In de inleidende dagvaarding sub 24 heeft [appellante] de door haar gestelde tekortkoming als volgt onderbouwd:

Tandarts [geïntimeerde] heeft onvoldoende informatie verstrekt aan cliënte om een weloverwogen toestemming voor de behandeling te geven. Zij heeft aan [appellante] geen alternatieve behandelingen gemeld met de voor- en nadelen.

Tandarts [geïntimeerde] heeft de schijn gewekt dat de begrotingen die zij heeft opgesteld en aan cliënte ter ondertekening heeft doen toekomen het (opgestelde) schriftelijke behandelplan vormden. Een begroting heeft ten doel de financiële consequentie van het behandelplan vast te leggen. Een begroting vervangt het behandelplan niet, omdat in de begroting geen alternatieve behandelingen met voor- en nadelen zijn opgenomen.

Tandarts [geïntimeerde] heeft verzuimd een schriftelijk behandelplan op te stellen en met [appellante] te bespreken.

Tandarts [geïntimeerde] heeft niet voldaan aan de in art. 7:454 BW vastgelegde dossierplicht. Het behandeldossier vermeldt geen nummers van behandelde elementen, geen verwijzing naar de specialist en geen nummers van elementen waarvan röntgenfoto's zijn gemaakt, de gemaakte röntgenfoto's ontbreken in het dossier.

In het dossier is geen parodontiumstatus en DPSI score opgenomen, terwijl er bij 17 elementen wel een initiële parobehandeling is uitgevoerd in één zitting. Tandarts [geïntimeerde] heeft hiermee gehandeld in strijd met het paroprotocol, dat het opnemen van een DPSI - score en de parodontiumstatus voorschrijft.

Tandarts [geïntimeerde] heeft voorafgaande aan de uitgebreide behandeling geen OPG röntgenopname gemaakt. Bij een volledige rehabilitatie in boven -en onderkaak en het aanbrengen van een beetverhoging (zie productie 6) is het maken van een OPG röntgenfoto zeer gewenst.

Tandarts [geïntimeerde] heeft de pijnklachten aan de elementen 23 en 35 (hoogst waarschijnlijk pulpitisklachten) niet gediagnostiseerd en behandeld, maar de brug op het element 2.3 en de kroon op het element 3.5 ondanks het bestaan van pijnklachten aan deze elementen, definitief geplaatst.

Tandarts [geïntimeerde] heeft de klacht van klemmen van [appellante] niet adequaat behandeld door een opbeetplaat te vervaardigen na de definitieve plaatsing van het kroon- en brugwerk.

Tandarts [geïntimeerde] heeft kronen en bruggen geplaatst met (te) dikke, hier en daar overhangende kroonranden en met dummy's, die zadelvormig zijn, waardoor een adequate gebitsreiniging nauwelijks mogelijk is.

Tandarts [geïntimeerde] heeft de occlusie en articulatie na de beetverhoging niet correct uitgevoerd ondanks het (vele) inslijpen, tengevolge waarvan het porselein zeer ruw is geworden.

De esthetiek van het geplaatste kroon- en brugwerk is onvoldoende met dien verstande dat een redelijk bekwaam en redelijk handelend tandarts kroon- en brugwerk in deze uitvoering niet definitief zou hebben geplaatst.

Op 12 augustus 2016 ontving [appellante] een (eind)factuur die € 699,90 boven de begroting was. Op het e-mailbericht waarin [appellante] om uitleg van deze extra kosten verzocht, heeft [appellante] van tandarts [geïntimeerde] nimmer antwoord gehad.

5.9
[geïntimeerde] betwist deze gemaakte verwijten gemotiveerd. Zij heeft de behandeling uitgevoerd zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tandarts verlangd mag worden. Het is omdat [appellante] de behandeling voortijdig heeft afgebroken dat [geïntimeerde] de behandeling niet heeft kunnen afmaken. Daar waar zij de behandeling niet heeft kunnen afmaken, kan haar niet verweten worden dat het eindresultaat niet is zoals [appellante] gehoopt had. Ter onderbouwing van haar betwisting verwijst [geïntimeerde] naar de brief van een door haar geraadpleegde tandarts (vgl. rov. 3.10).

5.10
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , zijn de door [appellante] gestelde tekortkomingen nog niet komen vast te staan. Het hof heeft bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] bij de behandeling van [appellante] is tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van haar diende te betrachten, behoefte aan deskundige voorlichting.

5.11
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de persoon van de deskundige, waarbij het aanbeveling verdient dat partijen een gezamenlijk voorstel doen. Partijen zullen zich ook kunnen uitlaten over de aan de deskundige te stellen vragen. Het hof zal [geïntimeerde] opdragen het volledige patientendossier van [appellante] aan de deskundige ter beschikking te stellen. Het hof is voornemens om de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:

1. Beschikt u over voldoende informatie - waaronder het aan u door [geïntimeerde] ter beschikking gestelde patiëntendossier van [appellante] - om over deze kwestie te kunnen oordelen? Zo nee, wilt u dan zelf voor het inwinnen van verdere informatie zorgdragen en eventueel door u ontvangen nadere informatie - voor zover mogelijk - aan uw rapport hechten?
2. Wat zijn uw bevindingen op basis van de van deze informatie? Kunt u dit zoveel mogelijk toelichten?
3. Is het gebruikelijk dat in een situatie zoals die van [appellante] het basisontwerp voor alle implantaten door de kaakchirurg wordt bepaald, deze alle uitleg geeft aan de patiënt en het behandelplan maakt?
4. Is er een schriftelijk behandelplan? Zo ja, door wie is dit opgesteld? Is dit besproken met [appellante] en zo ja, door wie? Beoordeeld u dat behandelplan als voldoende? Kunt u dit toelichten?
5. Kon [geïntimeerde] starten met de behandeling, was de paradontale situatie van [appellante] daarvoor geschikt en had [geïntimeerde] voldoende informatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
6. Is de behandeling door [geïntimeerde] op juiste wijze uitgevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
7. Is het kroon- en brugwerk op juiste wijze vervaardigd en geplaatst? Kunt uw antwoord toelichten?
8. Hoe was de esthetiek van de behandeling? Was hierin al een eindstadium bereikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
9. Is het dossier op juiste wijze bijgehouden? Zijn alle noodzakelijke gegevens hierin opgenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
10. Heeft u voor het overige nog op- en/of aanmerkingen?

5.12
Het hof zal, gelet op het bepaalde in artikel 195 Rv bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door [appellante] moet worden voldaan.

5.13
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2020:1911


SCHADEBEHANDELING EXPERTISE, DESKUNDIGENBERICHT, onafhankelijkheid

GHSHE 230321 & GHSHE 150621 Nieuwe deskundige; eerder benoemde desk. werkzaam bij als partijdeskundige ingeschakeld bedrijf

1
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1.

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 16 februari 2021 hier over. Het verdere verloop blijkt uit:
- het H16-formulier van [geïntimeerde] waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de benoeming van de heer G.A. van der Weijden als deskundige,
- het H-16 formulier van [appellante] .

2
De verdere beoordeling
2.1.

Bij tussenarrest van 16 februari 2021 is de heer G.A. van der Weijden van Paro Praktijk [locatie ] benoemd als deskundige. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze benoeming omdat de heer Van der Weijden hoogleraar is bij het Academisch Centrum Tandheelkunde [locatie ] (ACTA) en deze instantie eerder door [appellante] is ingeschakeld als partijdeskundige. [appellante] maakt bezwaar tegen het verzoek van [geïntimeerde] omdat volgens haar de eerdere rol van ACTA niet in de weg staat aan de benoeming van de deskundige.

2.2.
Het verzoek van [geïntimeerde] om een andere deskundige te benoemen zal worden ingewilligd nu elke schijn van partijdigheid moet worden vermeden.

2.3.
Het hof is voornemens om [persoon D] , als tandarts verbonden aan Tandartspraktijk [[Y]] ( [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] ) te benoemen als deskundige. De te benoemen deskundige heeft verklaard in staat en bereid te zijn het onderzoek te verrichten en heeft te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en andere betrokken deskundigen en nog niet op de hoogte te zijn van het tussen partijen gerezen geschil. De deskundige heeft aangegeven dat het onderzoek naar verwachting € 1.498,00 gaat kosten. Een specificatie van de verwachte kosten is aan dit arrest gehecht. Het hof zal, gelet op het bepaalde in artikel 195 Rv, bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door [appellante] moet worden voldaan.

2.4.
Alvorens over te gaan tot benoeming van de deskundige, worden partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen van het hof om de hiervoor genoemde tandarts tot deskundige te benoemen alsmede op de kosten van de deskundige. Het hof verwijst de zaak hiertoe naar de roldatum 6 april 2021 voor het nemen van een akte door beide partijen.

2.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2021:900


GHSHE 150621 Nieuwe deskundige benoemd
2

De verdere beoordeling
2.1.

Bij tussenarrest van 23 maart 2021 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen van het hof om de heer Eric-Jan Reijnen, als tandarts verbonden aan Tandartspraktijk [[Y]] , te benoemen als deskundige alsmede over de kosten van de deskundige. Partijen hebben bij akte laten weten geen bezwaar te hebben tegen voormelde deskundige en de begroting van de kosten. Het hof zal daarom overgaan tot benoeming van de heer Eric-Jan Reijnen, als tandarts verbonden aan Tandartspraktijk Reijnen ( [adres] , [postcode] [vestigingsplaats] ). De deskundige heeft het voorschot ter zake van zijn kosten begroot op een bedrag van € 1.498,00. Het hof zal, gelet op het bepaalde in artikel 195 Rv, bepalen dat het voorschot op de kosten van de deskundige door [appellante] als eisende partij moet worden voldaan.

2.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2021:1812


GHSHE 190722 Nieuwe deskundige benoemd omdat eerdere deskundige geen aanvang met onderzoek heeft genomen

2
De verdere beoordeling
2.1.

Bij tussenarrest van 15 juni 2021 is de heer Eric-Jan Reijnen van Tandartspraktijk [[Y]] benoemd als deskundige. Bij bovengenoemde brieven hebben partijen verzocht om een andere deskundige te benoemen omdat de heer Reijnen nog geen aanvang heeft genomen met zijn onderzoek en niet heeft gereageerd op berichten van partijen. Nu geruime tijd is verlopen en de heer Reijnen nog steeds geen aanvang heeft genomen met zijn onderzoek, ook niet na herinneringen en een dringende instructie van het hof, zal het hof een nieuwe deskundige benoemen. Partijen hebben gezamenlijk de heer P.M.G. van den Udenhout als nieuwe deskundige voorgesteld. Het hof ziet geen bezwaar tegen deze benoeming zodat het hof zal overgaan tot benoeming van de heer P.M.G. van den Udenhout ([adres], [postcode] ’[plaats], [telefoonnummer], [e-mailadres]). De deskundige heeft het voorschot ter zake van zijn kosten begroot op een bedrag van € 1.000,00. [appellante] heeft reeds een bedrag van € 1.498,00 als voorschot op de kosten van de deskundige voldaan. Dit betekent dat een bedrag van € 498,00 aan haar zal worden gecrediteerd.

2.2.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2022:2430